ECLI:NL:RBMNE:2024:37

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
C/16/541931
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming voor erkenning en gezag in familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure waarin de man verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn kind, [minderjarige], en om gezamenlijk gezag met de moeder. De rechtbank heeft eerder op 28 februari 2023 een tussenbeschikking gegeven en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om advies over de situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 december 2023 heeft de moeder aanvankelijk verweer gevoerd, maar later haar instemming met de erkenning door de man uitgesproken. Ondanks deze instemming heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin de belangen van de moeder en het kind in het gedrang komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de verwekker is van [minderjarige], maar dat de erkenning door de man de moeder in een onveilige situatie zou kunnen brengen, gezien de eerdere incidenten van geweld en bedreiging door de man. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de man om vervangende toestemming voor de erkenning afgewezen, evenals het verzoek om gezamenlijk gezag. De beslissing over de omgangsregeling is uitgesteld tot 20 mei 2024, in afwachting van een aanvullend onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/541931 / FO RK 22-771
Vervangende toestemming voor erkenning
Beschikking van 18 januari 2024
in de zaak van:
[man],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.G. Jagesar,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. van Andel,
met als belanghebbende
mr. H. Hooijer,
kantoorhoudende in Zeist,
als bijzondere curator over het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 28 februari 2023 een eerdere (tussen)beschikking gegeven.
Voor het verloop van de procedure tot 28 februari 2023 verwijst de rechtbank naar die beschikking.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het advies van 6 juli 2023 van de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna te noemen: de Raad);
  • de brief van de bijzondere curator van 8 augustus 2023.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 7 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de bijzondere curator.
1.4.
De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna te noemen: de Raad), eveneens opgeroepen voor de zitting, maar de Raad heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de eerdere beschikking van 28 februari 2023.
2.2.
Volledigheidshalve worden de gegevens vermeld van het kind waar de moeder van is bevallen:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
2.3.
De man verzoekt:
  • hem toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] ;
  • hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [minderjarige] ;
  • een omgangs- c.q. zorgregeling vast te stellen, waarbij
 [minderjarige] elke woensdag van 15.00 tot 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man zal zorgdragen voor het vervoer van en naar de moeder;
 [minderjarige] om de veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de man zal zorgdragen voor het vervoer van en naar de moeder, en;
 [minderjarige] op de volgende dagen bij de man verblijft:
o Vaderdag;
o de verjaardag van de man ( [geboortedag] );
o de verjaardag van [minderjarige] (om het jaar);
o een kerstdag in het jaar;
o in de even jaren met de jaarwisseling van 31 december 17.00 uur tot 1 januari 15.00 uur;
- een informatieregeling vast te stellen.
2.4.
In de provisionele voorzieningenprocedure heeft de rechtbank bij beschikking van 28 oktober 2022 de Raad verzocht te onderzoeken:
  • hoe het gezag over [minderjarige] het beste kan worden geregeld;
  • of een zorg- of omgangsregeling met de vader in het belang van [minderjarige] is en zo ja, welke.
2.5.
In de beschikking van 28 februari 2023 heeft de rechtbank een informatieregeling vastgesteld en de Raad verzocht het lopende onderzoek naar het gezag en de omgang uit te breiden en te onderzoeken in hoeverre de erkenning door de man de ontwikkeling van [minderjarige] kan schaden of de relatie tussen de moeder en [minderjarige] kan verstoren.
2.6.
De rechtbank dient nu dus nog te beslissen op de verzoeken van de man met betrekking tot de erkenning, het gezamenlijk gezag en de omgang.

3.De beoordeling

De vervangende toestemming voor de erkenning
3.1.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen en geen toestemming verlenen aan de man voor de erkenning van [minderjarige] . Hierna zal de rechtbank uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.2.
Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker is van [minderjarige] . Het uitgangspunt van de wet is dat zowel het kind als de verwekker er recht op heeft dat hun familieband officieel wordt vastgelegd. De rechter kan alleen in uitzonderlijke gevallen weigeren om vervangende toestemming te geven voor de erkenning. Dit kan als door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of als een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. [1] Dit kan onder meer het geval zijn wanneer de moeder ten gevolge van de erkenning in een zodanige onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft.
3.3.
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij vindt dat er sprake is van zo’n uitzonderlijke situatie. De moeder heeft in eerste instantie verweer gevoerd tegen het verzoek van de man met betrekking tot de erkenning van [minderjarige] . Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard dat zij alsnog instemt met het verzoek van de man, maar dat zij de erkenning niet samen met de man bij de gemeente wil regelen. De moeder vraagt de rechtbank dan ook om hier alsnog een beslissing op te nemen. Het al dan niet erkennen van [minderjarige] door de man is een afstammingskwestie. Aangezien partijen niet in onderling overleg tot afspraken kunnen komen over de erkenning, laten zij de beslissing aan de rechtbank over. De beslissing of aan een man al dan niet vervangende toestemming moet worden verleend voor de erkenning staat niet ter vrije beschikking van partijen. Dit betekent dat de rechtbank – ondanks de instemming van de moeder – alsnog zal moeten beoordelen of erkenning van [minderjarige] door de man in het belang van [minderjarige] wordt geacht. In tegenstelling tot de adviezen van de Raad en de bijzondere curator acht de rechtbank het niet in het belang van [minderjarige] dat zij door de man wordt erkend. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
3.4.
De moeder heeft verklaard dat zij bang is voor de man. De man zou door de moeder geobsedeerd zijn. Hij heeft tegen de moeder gezegd dat hij het niet zal accepteren als de moeder een andere partner krijgt. Volgens de moeder is de man opvliegerig en agressief. De man is onvoorspelbaar en kan zijn woede niet onder controle houden. De moeder stelt dat de man haar in het verleden meerdere malen heeft mishandeld. Ook zou de man haar hebben opgesloten toen zij zwanger was van [minderjarige] . De moeder heeft van de man berichten met grof taalgebruik ontvangen en daarnaast heeft de man de moeder – in het bijzijn van drie politieagenten – bedreigd met de dood. De man is naar aanleiding van dit incident aangehouden en de moeder heeft een Aware-kastje gekregen. Op dit moment heeft de man een locatie- en contactverbod dat loopt tot 5 december 2024. De man mag dus niet in de buurt van de moeder komen of contact met haar opnemen. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de moeder veel stress en spanning ervaart door de man. De moeder slaapt slecht en zij heeft paniekaanvallen. Ook tijdens de zitting is het voor de rechtbank duidelijk geworden dat de moeder nog steeds bang is voor de man. Naast de incidenten die hebben plaatsgevonden tussen partijen, is gebleken dat dat de man al meerdere keren gedetineerd heeft gezeten, de laatste keer voor de mishandeling van zijn ex-vriendin (niet zijnde de moeder). Het beeld dat de moeder heeft geschetst van de houding en het gedrag van de man wordt bevestigd door de Raad in het adviesrapport.
3.5.
Ondanks het voorgaande hebben zowel de Raad als de bijzondere curator de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen en aan hem vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] . De rechtbank ziet net als de Raad en de bijzondere curator het belang van [minderjarige] bij het hebben van een juridische vader. Zoals vermeld, heeft de moeder tijdens de zitting verklaard dat zij alsnog instemt met de erkenning van [minderjarige] door de man. Tijdens de zitting heeft de advocaat van de moeder zijn zorgen geuit over de gevolgen van de erkenning door de man voor de relatie tussen de moeder en [minderjarige] . De bijzondere curator deelt deze zorgen. De rechtbank komt dan ook tot een andere afweging dan de Raad (en de bijzondere curator) heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de man de door de moeder ingenomen stellingen over zijn gedrag niet betwist. Dat geldt eveneens voor het gestelde strafrechtelijke verleden. Hoewel de man tijdens de zitting heeft verklaard dat hij geen relatie meer met de moeder wil en dat hij niet meer met de politie in aanraking is gekomen, komt de angst van de moeder voor de man de rechtbank reëel voor. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van veiligheidsrisico’s als aan de man toestemming wordt verleend om [minderjarige] te erkennen. De man krijgt als juridische ouder van [minderjarige] immers meer rechten (en plichten) ten aanzien van [minderjarige] . De rechtbank maakt zich hier zorgen over en is van oordeel dat sprake is van een reëel risico dat [minderjarige] door de psychische onrust van de moeder wordt belemmerd in haar evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank overweegt dat door de erkenning van [minderjarige] door de man op dit moment een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de moeder niet in staat is om [minderjarige] het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig heeft. De schade die dit voor [minderjarige] kan opleveren, weegt zwaarder dan het belang van [minderjarige] en de man bij erkenning van hun familierechtelijke betrekking. Daarom zal de rechtbank het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning van de man afwijzen. De rechtbank heeft bij de beslissing meegewogen dat de moeder erkent dat de man de verwekker is van [minderjarige] en dat zij hier naar [minderjarige] toe open over is. [minderjarige] is er dus mee bekend wie haar vader is en zij kan hierover, als zij ouder is, vragen kan stellen aan de moeder.
Het gezag
3.6.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de man om aan hem vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen, heeft afgewezen, en de man dus niet als juridisch ouder van [minderjarige] wordt aangemerkt, zal de rechtbank ook het verzoek om hem – samen met de moeder – belasten met het gezag over [minderjarige] , afwijzen.
De omgangsregeling
3.7.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing over de omgangsregeling nemen, maar de beslissing nog vier maanden, dus tot 20 mei 2024, uitstellen. De rechtbank zal deze beslissing hierna uitleggen.
3.8.
Zoals vermeld, heeft de rechtbank de Raad in de beschikking van 28 oktober 2022 verzocht een onderzoek te doen naar (onder andere) de vraag of het in het belang van [minderjarige] is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen haar en de man. De Raad heeft inmiddels een advies uitgebracht en daarin geconcludeerd dat het in het belang van [minderjarige] is dat een begeleide omgangsregeling wordt vastgesteld, zodat [minderjarige] de kans krijgt om in haar eigen tempo de man te leren kennen. Hierbij heeft de Raad benoemd dat het belangrijk is dat de situatie veilig is en dat de ouders niet met elkaar in contact hoeven te komen. Daarnaast heeft de Raad verklaard dat de man aan zijn agressieproblematiek moet werken voordat zij voor de omgang weer met elkaar in contact kunnen komen. Op het moment van adviseren door de Raad was de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna te noemen: Save) in het drangkader betrokken bij partijen. De Raad heeft geadviseerd dat Save een grote rol kan spelen in het regelen van een begeleid omgangstraject. Volgens de Raad moet worden begonnen met een begeleid omgangsmoment van eens per vier weken voor de duur van een half uur.
3.9.
Tijdens de zitting is gebleken dat de situatie inmiddels is veranderd. Zoals vermeld, heeft de Raad geadviseerd dat Save een grote rol moet spelen in het omgangstraject, maar gebleken is dat de hulpverlening vanuit Save is gestopt nadat de man gedetineerd was geraakt. Hulpverlening van Save vanuit het drangkader is op dit moment dus niet mogelijk. De rechtbank denkt dat het voor partijen, mede gelet op de slechte verhoudingen tussen hen, ondoenlijk is om zonder het drangkader van Save de juiste hulpverlening in te kunnen schakelen om begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] tot stand te kunnen brengen. Partijen hebben de rechtbank verzocht om een eindbeschikking af te geven, omdat ze de procedure graag willen afronden. De rechtbank acht het echter niet in het belang van [minderjarige] (en partijen) om nu in een eindbeschikking een begeleide omgangsregeling vast te stellen, waarbij partijen zelf voor de begeleiding moeten zorgen. Het is voor de rechtbank echter op dit moment ook onvoldoende duidelijk hoe de begeleide omgang wel vorm moet worden gegeven, nu er niet langer sprake is van het drangkader vanuit Save, mede gelet op de veiligheidsrisico’s die er zijn. Daarom zal de rechtbank de Raad vragen om een nader onderzoek te doen naar de vraag of omgang tussen de man en [minderjarige] in het belang is van [minderjarige] en op welke wijze deze omgangsregeling moet worden vormgegeven. Vóór
20 mei 2024wil de rechtbank graag het advies van de Raad ontvangen. Na ontvangst van het Raadsrapport zal de rechtbank de advocaten van partijen in de gelegenheid stellen om schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport.
3.10.
De rechtbank vraagt de Raad om te onderzoeken:
- of het hebben van omgang met de man in het belang is van [minderjarige] en zo ja, hoe deze omgangsregeling vorm moet worden gegeven.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
houdt de (verdere) beslissing over de omgangsregeling aan tot
20 mei 2024, in afwachting van de uitkomst van het aanvullende raadsonderzoek, waarbij de advocaten na ontvangst van het raadsrapport in de gelegenheid worden gesteld schriftelijk te reageren op de inhoud van dat rapport;
4.2.
verzoekt de Raad om te onderzoeken:
- of het hebben van omgang met de man in het belang is van [minderjarige] en zo ja, hoe deze omgangsregeling vorm moet worden gegeven;
4.3.
stelt iedere beslissing over de omgangsregeling uit;
4.4.
wijst de verzoeken van de man met betrekking tot de erkenning en het gezag, af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M.N. Cheuk A Lam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1: 204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)