ECLI:NL:RBMNE:2024:3665

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/5875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsgebrek bij handhaving van last onder dwangsom voor kamerverhuur in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een woning in Lelystad, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. De zaak betreft de handhaving van een last onder dwangsom die aan de eiser was opgelegd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de woning voor kamerverhuur aan vijf personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 23 augustus 2022 een onderzoek heeft ingesteld naar de bewoningssituatie van de woning, waaruit bleek dat er sprake was van kamerverhuur zonder de vereiste omgevingsvergunning. Na een bezwaarprocedure heeft het college de last onder dwangsom gehandhaafd, waarop de eiser beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, maar dat dit bevoegdheidsgebrek door het college met een bekrachtigingsbesluit was hersteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser gegrond was, maar dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De rechtbank heeft de last onder dwangsom als terecht opgelegd beoordeeld, maar heeft het college wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. De rechtbank heeft benadrukt dat de handhaving van de regels uit het bestemmingsplan noodzakelijk was, gezien de overtreding van de bestemmingsplanregels door de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5875

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. W. Ganesh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad

(gemachtigde: mr. W. Bloemena).

Inleiding

1. Eiser is eigenaar van de woning op het adres [adres] in [plaats] (het perceel). Naar aanleiding van een melding heeft het college een onderzoek ingesteld naar de bewoningssituatie op het perceel. Op 23 augustus 2022 hebben toezichthouders van het college geconstateerd dat sprake is van kamerverhuur aan vijf personen in de woning op het perceel. Voor dit gebruik is geen omgevingsvergunning verleend. Op 2 december 2022 heeft het college aan eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft om handhavend op te treden met een last onder dwangsom. Eiser heeft hierop een zienswijze ingediend.
1.1.
Op 10 februari 2023 heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd om het kamergewijs verhuren van de woning op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden. Als niet aan de last wordt voldaan verbeurt eiser een dwangsom van € 1.000,-- per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 10.000,--. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de last onder dwangsom ongewijzigd in stand gelaten. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het college terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Bevoegdheidsgebrek
4. Het bestreden besluit is ondertekend – en dus genomen – door degene die via mandaat ook de last onder dwangsom heeft genomen. Dit is niet toegestaan. Het bestreden besluit is dan ook onbevoegd genomen. [2] Het college heeft in de beroepsprocedure op 12 januari 2024 het bestreden besluit bekrachtigd. Dit besluit is ondertekend door [Algemeen directeur], Algemeen directeur. Uit de Mandaatregeling [3] blijkt dat het nemen van beslissingen op bezwaar door het college is gemandateerd aan de Algemeen directeur. Dit betekent dat [Algemeen directeur] als Algemeen directeur dus bevoegd is het bestreden besluit namens het college te bekrachtigen. Eiser heeft dit niet betwist.
5. De rechtbank is van oordeel dat het bevoegdheidsgebrek door het college met het bekrachtigingsbesluit is hersteld. Dit betekent wel dat het beroep gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. Een bekrachtiging achteraf maakt een bevoegdheidsgebrek als in dit geval niet ongedaan. Dit kan wel aanleiding geven om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Of dat in deze zaak ook kan, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Heeft eiser procesbelang?
6. Procesbelang is het belang dat een partij heeft bij de uitkomst van de procedure. Om procesbelang te kunnen aannemen moet wat de indiener van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kunnen worden bereikt en dat resultaat moet voor de indiener feitelijke betekenis hebben.
7. Eiser voert aan dat hij nog steeds procesbelang heeft, ook al zijn de personen die in de woning zijn aangetroffen inmiddels vertrokken en is de overtreding daarmee beëindigd. Eiser wil namelijk een oordeel over de rechtmatigheid van de last onder dwangsom, omdat volgens hem van een overtreding geen sprake was.
8. De rechtbank volgt eiser hierin. Een ander oordeel zou tot het onwenselijke gevolg leiden dat de rechtmatigheid van een besluit waarbij aan iemand een last onder dwangsom is opgelegd, niet meer kan worden beoordeeld als eenmaal is voldaan aan de last. [4] De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk beoordelen.
Toetsingskader
9. Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan ‘[straat 1] – [straat 2] 2011’ (het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Woongebied’. De voor de enkelbestemming aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, en/of in combinatie met een buidelwoning. [5] Aanvullend geldt het ‘Parapluplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning Lelystad’ (het parapluplan). [6] Onder het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan ‘het gebruik van een woning die leidt tot woningsplitsing of tot kamerbewoning ten behoeve van de huisvesting van meer dan één huishouden als bedoeld in artikel 1.12’. [7] Onder een huishouden wordt onder andere verstaan ‘de leefvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede begrepen de inwoning van ten hoogste 2 personen die in een bestaande sociale relatie staan ten opzichte van de hoofdbewoner(s) (buidelwoningsregeling)’. [8]
10. Het college heeft eiser, als eigenaar, de last onder dwangsom opgelegd vanwege het in strijd met het bestemmingsplan [9] gebruiken van de woning op het perceel voor kamerverhuur.
11. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [10] geldt in geval van een overtreding de beginselplicht tot handhaving. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving af zien. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [11]

Is sprake van een overtreding door eiser?

12. Eiser voert aan dat geen sprake is van een overtreding. Er is namelijk geen sprake van strijd met het bestemmingsplan. Tijdens de inspectie werd de woning, volgens de huurovereenkomst, bewoond door vier personen. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat de woning werd verhuurd aan de heer [B]. De heer [B] heeft in de woning gewoond met twee dochters en een schoonzoon. Deze samenstelling voldoet aan het begrip ‘huishouden’ van het parapluplan, zo voert eiser aan. Omdat er sprake is van één huishouding is de last onder dwangsom onterecht opgelegd. Daarnaast voert eiser aan dat het controlerapport geen deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden bevat. De door de toezichthouders gedane constateringen zijn gebaseerd op aannames. Zo zou er volgens het inspectierapport een vijfde persoon in de woning wonen. De in de woning aangetroffen personen wisten niet waar deze persoon was. Ook was de naam van deze persoon niet bekend. Verder voert eiser aan dat de ‘bewoonde indruk’ van een kamer, voor de toezichthouders ten onrechte voldoende was om aan te nemen dat de kamer bewoond is. Een ‘bewoonde indruk’ is volgens eiser namelijk geen objectief criterium. Bovendien is door het college ook niet nader onderbouwd dat daadwerkelijk sprake was van een ‘bewoonde indruk’. Tot slot voert eiser aan dat de toezichthouders hebben gesproken met de heer [B], die de Nederlandse en Engelse taal onvoldoende beheerst. Eiser vindt het in dat verband onbegrijpelijk dat geen gebruik is gemaakt van de tolkenlijn.
12. De rechtbank overweegt dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend rapport. Dit sluit betwisting in rechte niet uit. Gekeken moet worden of het geleverde tegenbewijs van dien aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het rapport. [12]
14. Uit het controlerapport van 25 augustus 2022 blijkt onder andere dat de toezichthouders vier Spaanse personen in de woning hebben aangetroffen. De heer [B] heeft toen aangegeven dat er vijf personen in de woning wonen, die collega’s van elkaar zijn. De heer [B] heeft verder verteld dat de huur voor de woning in totaal € 1.700,- is, en dat dit bedrag wordt gesplitst onder alle vijf de bewoners. De toezichthouder heeft op grond hiervan geconcludeerd dat sprake is van bewoning door meerdere huishoudens in de woning.
15. Daarnaast blijkt uit het controlerapport ook niet dat sprake was van een taalbarrière. Van belang daarbij is dat de toezichthouders blijkens het controlerapport antwoord hebben gekregen op hun vragen en dat er in dat kader vrij gedetailleerde verklaringen zijn afgelegd. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de zoon van de heer [B], die als vertaler voor hem is ingeschakeld, de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Daarmee is te volgen dat de toezichthouders geen gebruik hebben gemaakt van een tolk. [13]
16. De rechtbank is van oordeel dat het college gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden uit het controlerapport heeft kunnen constateren dat de woning op het perceel door meerdere huishoudens werd bewoond en werd gebruikt voor kamerverhuur. Het standpunt van eiser dat hij de woning heeft verhuurd aan de heer [B] die daar woonde samen met zijn twee dochters en schoonzoon, wordt niet onderbouwd met objectieve gegevens. Zo heeft eiser geen inzage gegeven in de huurovereenkomst, en zijn er geen verklaringen van de gestelde huurders overgelegd. Bij de vraag of sprake is van een overtreding gaat het om de feitelijke situatie van de bewoning op het perceel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het ambtsedig opgemaakte controlerapport voldoende duidelijk dat de feitelijke situatie hier niet overeenstemde met bewoning door een huishouden, zoals eiser stelt, maar met een situatie van kamerverhuur. Eiser heeft daar onvoldoende tegenover gesteld om te doen twijfelen aan de juistheid van de bevindingen uit het controlerapport. Er is dus sprake van een overtreding van de regels uit het bestemmingsplan.
17. Eiser heeft op de zitting nog aangevoerd dat hij er niet van op de hoogte was dat er andere mensen in de woning op het perceel verbleven. Hij heeft een huurovereenkomst met boetebeding gesloten met de huurder, die daar met maximaal vier familieleden mag wonen. Ook stelt eiser dat hij zo nu en dan inspecties heeft uitgevoerd.
18. Voor zover eiser daarmee als beroepsgrond wil aanvoeren dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, kan dit hem niet baten. De rechtbank stelt daarbij voorop dat deze beroepsgrond niet eerder dan op de zitting naar voren is gebracht. Dat is naar het oordeel van de rechtbank te laat. Bovendien heeft eiser zijn stelling dat hij zo nu en dan bij de woning langs is geweest om te inspecteren niet onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven wanneer die inspecties hebben plaatsgevonden en wat eiser daarbij aantrof. Dat had wel op zijn weg gelegen. Dit zeker gelet op de constateringen van de toezichthouders, die er op wijzen dat de woning door meerdere huishoudens werd bewoond. De rechtbank ziet dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser ten onrechte als overtreder is aangemerkt.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
19. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd niet van zijn handhavingsbevoegdheid gebruik te maken. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [14]
20. Het college heeft aangegeven niet bereid te zijn om een omgevingsvergunning te verlenen zodat geen concreet zicht op legalisering bestaat. [15] Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd dat sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving.
21. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

22. De conclusie van het voorgaande is dat het college terecht de last onder dwangsom aan eiser heeft opgelegd. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit vertoont wel een bevoegdheidsgebrek, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Maar de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit wel in stand. [16]
22.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.
.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.998,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Dat volgt uit artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie volgnummer 33 van de Mandaatregeling 2023 Gemeente Lelystad.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3393.
5.Artikel 16 van de planregels van het bestemmingsplan.
6.Artikel 2.2 van de planregels van het parapluplan.
7.Artikel 5.1, aanhef en onder a. van de planregels van het parapluplan.
8.Artikel 1.12, aanhef en onder a. van de planregels van het parapluplan.
9.Artikel 2.1, lid 1 onder c. van de Wabo in samenhang met afdeling 5.3.1 van de Awb.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4962.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
12.De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ELCI:NL:RVS:2022:334.
13.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:56.
14.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2306.
15.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746 en 25 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3892.
16.Dit doet zij met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.