In deze zaak heeft verzoekster op 14 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen een besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Dienst Uitvoering Onderwijs, inzake een verzoek tot ontheffing van de inburgeringsplicht. Nadat verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken, maar verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop verweerder akkoord is gegaan met de betaling van de proceskosten.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk was. De veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat verweerder aan haar tegemoet is gekomen, heeft de rechtbank verweerder bij afzonderlijke uitspraak veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank heeft de proceskosten van verzoekster vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Henderson en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.