Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging zware mishandeling, openlijk geweld en mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 13 februari 2018 te Hilversum, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de benadeelde partij, [benadeelde], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een hamer of knuppel te slaan en te trappen. Tijdens de terechtzitting op 29 mei 2024 heeft de officier van justitie, mr. J.P. Jansen, gepleit voor een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. Kriekaard, vrijspraak bepleitte.
De rechtbank heeft het dossier zorgvuldig bestudeerd en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij stonden lijnrecht tegenover elkaar. De verdachte verklaarde dat hij enkel had geprobeerd de vechtpartij tussen de benadeelde en zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte], te stoppen door de benadeelde weg te duwen. De benadeelde daarentegen stelde dat hij meerdere keren met een hamer op zijn hoofd was geslagen. De rechtbank heeft echter geen ondersteunend bewijs gevonden voor de verklaring van de benadeelde, zoals DNA-sporen op de hamer die niet overeenkwamen met die van de verdachte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het enkel duwen van de benadeelde niet voldoende was om te spreken van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde geweldshandelingen. De verdachte is vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van het ten laste gelegde is vrijgesproken. De rechtbank heeft de benadeelde partij in de kosten van de verdachte veroordeeld, die tot op dat moment op nihil zijn begroot.