Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de pleitnota van [eiser] ,
- de pleitnota van Rabobank.
2.De kern van de zaak
3.De beoordeling
€ 178,00(plus, eventueel, de verhoging zoals vermeld in de
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. [eiser] heeft de Rabobank aangeklaagd omdat hij op 20 april 2021 voor acht jaar was geregistreerd in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR) vanwege beschuldigingen van betrokkenheid bij frauduleuze overboekingen. [eiser] betwistte deze beschuldigingen en vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit deze registers, omdat hij daar aanzienlijke hinder van ondervond en zijn omstandigheden sinds het incident waren gewijzigd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Rabobank onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [eiser] daadwerkelijk betrokken was bij de fraude. De rechter oordeelde dat de betrokkenheid bij fraude niet voldoende vaststaat, omdat er geen concrete feiten en omstandigheden zijn die een bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering kunnen dragen. De vorderingen van [eiser] tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister en het EVR zijn toegewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de Rabobank wel voldoende redenen had om [eiser] op te nemen in het Intern Verwijzingsregister (IVR), en deze vordering tot verwijdering is afgewezen. De Rabobank is veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van [eiser]. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat Rabobank binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis de persoonsgegevens van [eiser] moet verwijderen en dat [eiser] binnen tien dagen een schriftelijke bevestiging van deze verwijdering moet ontvangen.