ECLI:NL:RBMNE:2024:3620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/3600
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de huisvestingsverordening en de toepassing van de hardheidsclausule in een urgentiezaak

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring, die hem voorrang zou geven bij het verkrijgen van een sociale huurwoning. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de afwijzing van de urgentie op basis van de huisvestingsverordening rechtmatig was. Eiser voldeed niet aan de eis dat hij zelfstandige woonruimte diende achter te laten, een voorwaarde die in de verordening is opgenomen. Eiser stelde dat deze eis in zijn geval onevenredig was, gezien zijn persoonlijke omstandigheden na een scheiding en zijn huidige woonsituatie, waarin hij rondzwerft en bij vrienden of in zijn auto slaapt.

De rechtbank overwoog dat de huisvestingsverordening een algemeen verbindend voorschrift is en dat de eis om zelfstandige woonruimte achter te laten geen ruimte biedt voor het verlenen van urgentie. De rechtbank benadrukte dat er al een belangenafweging had plaatsgevonden op het niveau van de verordening, waardoor de evenredigheid van het besluit in beginsel was gegeven. Eiser voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren, waaronder een medische noodsituatie, die de toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde echter dat het college niet verplicht was om de hardheidsclausule toe te passen, omdat de situatie van eiser niet levensbedreigend was en er veel mensen op een sociale huurwoning wachten.

De rechtbank concludeerde dat het college de afwijzing van de urgentie niet onredelijk had gemaakt en dat het beroep ongegrond was. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft geen griffierecht of proceskosten aan het college opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3600
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

(gemachtigden: mr. M. Journée en M. Sahin).

Zitting

In deze zaak heeft de rechtbank een mondelinge uitspraak gedaan, direct nadat de zaak is behandeld op de zitting van 11 juni 2024. Dit proces-verbaal is de schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak.
Bij de zitting waren eiser en zijn gemachtigde aanwezig. De gemachtigden van het college waren ook aanwezig. De rechtbank heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Motivering van de beslissing

1. De zaak gaat over de beslissing van het college om aan eiser geen urgentieverklaring te geven, waardoor hij geen voorrang krijgt om een sociale huurwoning te krijgen. Het college heeft de aanvraag van eiser afgewezen met het besluit van 9 maart 2023 en heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard met het besluit van 22 juni 2023. Eiser heeft beroep ingesteld en het college heeft een verweerschrift ingediend.
2. Eiser heeft na zijn scheiding een tijd bij zijn moeder en broers in huis gewoond en heeft op de zitting verteld dat hij nu rondzwerft en bij vrienden of in zijn auto slaapt. Eiser beschikt dus niet over een zelfstandige woonruimte in de regio [woonplaats] . Dat is één van de algemene eisen uit de huisvestingsverordening om voor een urgentie in aanmerking te komen. [1] Eiser en het college zijn het erover eens dat hij niet aan die eis voldoet, maar eiser vindt dat deze eis in zijn geval onevenredig uitpakt. Hij heeft na de scheiding immers juist zelf geprobeerd om zijn woonprobleem op te lossen, door zijn ex-partner in hun woning te laten en zelf bij zijn moeder te gaan wonen. Het is dan niet juist om nu te zeggen dat hij geen eigen woning achterlaat. Namens eiser is op de zitting toegelicht dat hij níet het standpunt inneemt dat de eis dat zelfstandige woonruimte wordt achtergelaten in algemene zin in strijd is met het evenredigheidsbeginsel: hij vraagt de rechtbank niet om deze bepaling uit de huisvestingsverordening (exceptief) te toetsen en voor alle gevallen onverbindend te verklaren. Het gaat eiser om de uitkomst die een strikte toepassing van deze voorwaarde heeft in zijn specifieke geval.
Toetsing aan evenredigheidsbeginsel via hardheidsclausule
3. De rechtbank overweegt dat de huisvestingsverordening een algemeen verbindend voorschrift is van de lokale overheid en geen formele wet van de landelijke wetgever. De eis dat zelfstandige woonruimte wordt achtergelaten laat geen ruimte om toch urgentie te verlenen: er is in zoverre sprake van een gebonden besluit. Voor dit soort gevallen geldt dat deze bepaling uit de huisvestingsverordening in een concreet geval buiten toepassing kan blijven wegens strijd met het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Er zou dan een urgentie worden verleend tegen de gebonden regels van de huisvestingsverordening in.
4. Voor de wijze waarop rechtbank toetst of het college dit had moeten doen, is van belang dat op het niveau van de huisvestingsverordening al een belangenafweging in algemene zin heeft plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is – voor dit geval – neergelegd in de eis dat een zelfstandige woonruimte wordt achtergelaten. Het besluit om aan eiser geen urgentie te verlenen, volgt uit de omstandigheid dat niet aan deze voorwaarde is voldaan. Daarmee is in beginsel de evenredigheid van dat besluit gegeven. Er kunnen echter bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van deze eis uit de huisvestingsverordening voor eiser zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Het college heeft onder de streep moeten beoordelen of er zulke bijzondere omstandigheden zijn, maar daarbij gaat het alleen nog om de evenwichtigheid van het besluit en daarmee om de vraag of de uitkomst voor eiser onredelijk bezwarend is. De rechtbank verwijst voor deze wijze van toetsing naar de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters hierover. [2]
5. Deze beoordeling van de door eiser gestelde en hierna te bespreken bijzondere omstandigheden moet in dit geval plaatsvinden in het kader van de vraag of de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Die bepaling uit de huisvestingsverordening biedt namelijk een mogelijkheid aan het college om in gevallen van bijzondere hardheid ten gunste van een aanvrager af te wijken van bepalingen uit de verordening. [3] Op deze manier heeft het college ook kunnen beoordelen of sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de eis dat zelfstandige woonruimte wordt achtergelaten niet moet worden tegengeworpen. De rechtbank toetst de evenwichtigheid van de afwijzing van de urgentie hierna over de band van de hardheidsclausule. Bij die beoordeling komt ook aan bod wat eiser over zijn medische situatie naar voren heeft gebracht.

In dit geval geen urgentie via de hardheidsclausule

6. Als bijzondere omstandigheden voert eiser aan dat er een medische noodsituatie is die verband houdt met zijn huidige woonsituatie. Eiser is in 2012 slachtoffer geweest van een geweldsincident, waardoor eiser nog steeds kampt met psychische klachten. De dader woont in de buurt van het huis van eisers moeder en zijn klachten worden verergerd door de angst dat hij hem iedere dag tegen kan komen. Daar komt bij dat eiser zijn dochter nauwelijks ziet omdat hij geen eigen plek heeft om te wonen. Eiser vindt dat het college verder onderzoek had moeten doen naar zijn medische situatie.
7. De rechtbank oordeelt dat het college heeft mogen weigeren om de hardheidsclausule toe te passen. Hoewel duidelijk is dat eiser in een moeilijke situatie zit en zijn woonsituatie niet bevorderlijk is voor zijn psychische klachten, is geen sprake van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie. Het college heeft dat als criterium mogen hanteren, omdat het bij de hardheidsclausule moet gaan om gevallen van bijzondere hardheid en er veel mensen op een sociale huurwoning wachten. Het college heeft ook geen verder onderzoek hoeven te doen naar de medische situatie van eiser, omdat die op zichzelf duidelijk is. De rechtbank vindt het besluit van het college onder de streep niet onevenwichtig, hoezeer zij ook begrijpt dat eiser met deze procedure op iets anders hoopte.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college eiser geen urgentie hoeft te verlenen. Het college hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2024 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.
2.Uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, overwegingen 7.1 tot en met 8.2.
3.Artikel 72 van de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht.