ECLI:NL:RBMNE:2024:362

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten na herroeping van primair besluit inzake dienstongeval door coronavirusbesmetting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek aan verweerder om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Eiser, werkzaam bij de politie, heeft op 27 juni 2022 melding gemaakt van een arbeidsongeval waarbij hij tijdens een dienst besmet raakte met het coronavirus door een collega. In het primaire besluit van 20 juli 2022 werd het ongeval niet erkend als dienstongeval. Eiser maakte bezwaar, waarop verweerder op 23 februari 2023 het bezwaar gegrond verklaarde en de besmetting als dienstongeval erkende, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afwees omdat het primaire besluit was herroepen op basis van nieuwe informatie die eiser in de bezwaarfase had aangeleverd.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, waarop zij instemden met een behandeling zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder het verzoek om proceskostenvergoeding op goede gronden heeft afgewezen. Volgens de rechtbank is het niet in geschil dat het primaire besluit is herroepen, maar enkel of deze herroeping heeft plaatsgevonden wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid en dus onrechtmatig is. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden van de coronabesmetting. Eiser heeft niet aangetoond dat hij ten tijde van de administratieve afhandeling met zijn collega in dezelfde ruimte was, wat voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B. Koenders),
en

de korpschef van politie, eenheid Midden-Nederland

(gemachtigde: J.H. van Keeken).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek aan verweerder om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden.
1.1.
Op 27 juni 2022 heeft eiser melding gemaakt van een arbeidsongeval. Hij is tijdens een dienst besmet geraakt met het coronavirus door een collega die hiermee besmet was.
1.2.
In het besluit van 20 juli 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat het door eiser omschreven ongeval niet kan worden aangemerkt als dienstongeval in de zin van artikel 1, eerste lid, onder z, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
In het besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en beslist dat de besmetting met het coronavirus door verweerder wordt erkend als dienstongeval. Verweerder heeft het verzoek om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden afgewezen omdat het primaire besluit is herroepen naar aanleiding van nieuwe informatie die eiser pas in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht.
1.4.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft hierop gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft de zaak niet behandeld op een zitting en heeft het onderzoek heden, voor het doen van de uitspraak, gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit het verzoek van eiser om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank legt dat hierna uit.
3. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb [1] worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het primaire besluit is herroepen, maar enkel of deze herroeping heeft plaatsgevonden wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid en daardoor in strijd is met artikel 3:2 van de Awb en dus onrechtmatig is. De rechtbank kan eiser volgen in zijn stelling dat verondersteld mag worden dat verweerder bekend is met de werkzaamheden die tot eisers functie behoren, maar dit strekt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat verweerder had kunnen of moeten weten dat eiser ten tijde van de administratieve afhandeling van de meldingen in dezelfde afgesloten ruimte als zijn collega aanwezig was. Het lag juist op de weg van verweerder om onderzoek te doen naar de specifieke feiten en omstandigheden ten tijde van de bewuste dienst. Dat onderzoek heeft verweerder gedaan. In de e-mail van 4 juli 2022 heeft verweerder eiser in brede zin om een toelichting gevraagd van de meldingen die hij samen met zijn collega heeft gedraaid. Naar aanleiding van eisers reactie heeft verweerder in de e-mail van 11 juli 2022 verduidelijkende vragen gesteld: ‘Wat voor meldingen waren dat? En wat was de reden dat jullie dan bij elkaar in de buurt waren? Hoe ging dat precies, hadden jullie dan een bepaalde rolverdeling?’ Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende onderzoek gedaan naar de feiten en omstandigheden omtrent de door eiser gemelde coronabesmetting. Dat eiser in reactie op deze e-mails niet heeft uitgelegd dat hij ten tijde van de administratieve afhandeling van de meldingen met zijn collega in dezelfde ruimte is geweest, komt voor zijn rekening en risico.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr.E. Kersten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2024.
de rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.