In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek aan verweerder om de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Eiser, werkzaam bij de politie, heeft op 27 juni 2022 melding gemaakt van een arbeidsongeval waarbij hij tijdens een dienst besmet raakte met het coronavirus door een collega. In het primaire besluit van 20 juli 2022 werd het ongeval niet erkend als dienstongeval. Eiser maakte bezwaar, waarop verweerder op 23 februari 2023 het bezwaar gegrond verklaarde en de besmetting als dienstongeval erkende, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afwees omdat het primaire besluit was herroepen op basis van nieuwe informatie die eiser in de bezwaarfase had aangeleverd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, waarop zij instemden met een behandeling zonder zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder het verzoek om proceskostenvergoeding op goede gronden heeft afgewezen. Volgens de rechtbank is het niet in geschil dat het primaire besluit is herroepen, maar enkel of deze herroeping heeft plaatsgevonden wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het primaire besluit onzorgvuldig is voorbereid en dus onrechtmatig is. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden van de coronabesmetting. Eiser heeft niet aangetoond dat hij ten tijde van de administratieve afhandeling met zijn collega in dezelfde ruimte was, wat voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.