ECLI:NL:RBMNE:2024:3612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
16.052450.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontploffing van zwaar vuurwerk en bedreiging van slachtoffers

Op 11 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die samen met een ander op 13 februari 2023 in Almere een ontploffing heeft veroorzaakt door zwaar vuurwerk, een Cobra 6, in brand te steken. Dit gebeurde voor de woning van het slachtoffer, [slachtoffer 1], die hierdoor schade aan zijn woning en gevoelens van onveiligheid heeft ervaren. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] en zijn dochter, [slachtoffer 2], bedreigd door een steen met een dreigbrief door het keukenraam te gooien. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte bewust samenwerkten om deze feiten te plegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had jeugdstrafrecht toegepast en een jeugddetentie van 111 dagen geëist, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 160 uur. De rechtbank heeft deze straffen opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] €700,00 en [slachtoffer 2] €100,00 toegewezen kregen voor de geleden schade. De rechtbank heeft de verdachte ook hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor deze schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.052450.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. S.K. Lanning en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Gerson, advocaat te Amsterdam, alsmede van hetgeen mevrouw [A] , van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , en mevrouw [B] , ook van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
op 13 februari 2023 te Almere, samen met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een Cobra 6 in brand te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of een of meer omwonenden te duchten was;
2.
op 13 februari 2023 te Almere, samen met een of meer anderen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door een steen met daarop een (dreig-)briefje door de voorruit te gooien.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Daartoe is ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat verdachte niet wist dat de medeverdachte vuurwerk bij zich had en dat zou aansteken, en daar ook geen enkele rol in heeft gehad, zodat er geen bewijs is voor opzettelijk handelen aan de kant van verdachte en evenmin voor het ten laste gelegde medeplegen. Bovendien leverde het afgestoken vuurwerk geen gevaar op voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Wat betreft feit 2 is aangevoerd dat de tekst op het briefje onvoldoende specifiek is om te kunnen bewijzen dat sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Verdachte heeft niet het opzet gehad op een bedreiging richting [slachtoffer 1] dan wel [slachtoffer 2] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2 [1]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 13 februari 2023 alleen thuis was in zijn woning aan de [straat] te [woonplaats] . Hij werd door zijn dochter [slachtoffer 2] gebeld dat zij “die twee gasten van laatst weer had zien lopen”. Aangever is opgestaan en naar zijn voordeur gerend. Terwijl hij in de gang liep naar zijn voordeur, hoorde hij een harde klap bij het keukenraam. Hij zag door het glas van de voordeur dat iemand een gooiende beweging maakte en hij zag en hoorde dat er iets tegen de voordeur aan werd gegooid. Hij hoorde iets sissen en een harde klap. De klap klonk als een ontploffing. Aangever rende zijn voortuin in en zag twee jongens stil staan. De jongens renden de steeg in. Aangever zag dat er een stuk stoeptegel op de vloer in de keuken lag en dat er een briefje onder de stoeptegel lag. Aangever hoorde van de politie dat op het briefje een tekst stond met daarop de boodschap dat [C] zijn kinderen moest zien en dat er anders gevolgen zouden zijn. Aangever heeft een langslepend conflict met zijn ex-schoonzoon [C] , die een relatie heeft gehad met zijn dochter [slachtoffer 2] . Door al deze bedreigingen en vernielingen voelt aangever zich niet veilig thuis. [2]
De verbalisant die ter plaatse kwam, constateerde dat er op de stoep voor de woning brokstukken te zien waren, brandsporen van het vuurwerk op de stoep en glas van het vernielde raam. Hij zag dat in de woning een steen lag die door de voorruit was gegooid. Onder de steen lag een brief, die met tape vast zat aan de steen. Op de brief stond het volgende bericht:
"NEEM DIT BERICHT SERIEUS ZOLANG [slachtoffer 2] EN [slachtoffer 1] DE KINDEREN VAN
[C] WILLEN AFPAKKEN / WEGHOUDEN OF BANG MAKEN VOOR HEM ZULLEN DAT ERNSTIGE GEVOLGEN HEBBEN VOOR DE MEDEPLICHTIGE AANGIFTE / MELDINGEN HEBBEN GEVOLGEN !!!" [3]
Er is onderzoek gedaan naar diverse camerabeelden uit de omgeving van de [straat] . Op alle camerabeelden komt hetzelfde duo in beeld, namelijk NN1 en NN2. NN2 loopt met een rood met wit gekleurd boodschappentasje. In een tijdsbestek van ongeveer 10 minuten liep het tweetal meerdere keren voorbij de woning. NN1 stak een stuk vuurwerk aan en gooide dit naar de woning c.q. tuin, terwijl NN2 tegelijkertijd een voorwerp naar de woning gooit, namelijk een baksteen met het briefje door het keukenraam heen. [4]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wist wat er ging gebeuren die dag en precies wist wanneer ze het gingen doen. Vrienden van hem hadden dit gedaan. Zij hadden het geld nodig. Ze hadden een brief meegekregen. Er moesten een brief en een cobra naar binnen. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat diezelfde dag bij hem thuis door een vriend aan hem is gevraagd of hij een baksteen wilde gooien. De steen heeft verdachte uit de tuin gepakt en de brief, waar zijn vriend mee kwam, is erop geplakt. Zijn moeder had de brief gevonden en was helemaal overstuur omdat ze dacht dat de brief aan haar was gericht. Verdachte en zijn vriend – de vriend die hem vroeg om de baksteen te gooien – zijn in de Renault Clio van verdachte gestapt. Zij hebben de auto geparkeerd en zijn vanaf daar naar de [straat] gelopen. Ze hebben eerst gekeken waar de woning was. Toen zijn vriend zei “hier is het” heeft verdachte de baksteen gegooid en is daarna weggerend. Zijn vriend stak de cobra aan. [6]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Door een vriend van verdachte is aan verdachte gevraagd of hij bij iemand een baksteen naar binnen wilde gooien. Verdachte is daarmee akkoord gegaan, heeft een stoeptegel gepakt en daar de brief opgeplakt die zijn vriend had meegenomen. Diezelfde dag is verdachte samen met zijn vriend – degene die hem vroeg om mee te gaan – in verdachtes auto naar de [straat] in [woonplaats] gereden, waar zij de auto geparkeerd hebben. Uit het dossier volgt dat dit op een afstand van 850 meter van de [straat] was (pagina 95 en 96), zodat verdachten zo’n 12 minuten moesten lopen naar de woning van aangever. Daar zijn min of meer gelijktijdig door verdachte de stoeptegel door het keukenraam naar binnen gegooid en door de medeverdachte is de cobra 6 aangestoken en de voortuin ingegooid. Medeverdachte [medeverdachte] wist precies wat er moest gebeuren, namelijk dat er een steen en cobra naar binnen moesten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist dat zijn medeverdachte een cobra 6 zou gaan afsteken en in de richting van de woning zou gooien.
Dat de verklaring van verdachte op dit punt en ook op andere onderdelen niet geloofwaardig is, blijkt ook uit het volgende.
Verdachte kon ter terechtzitting geen antwoord geven op de vraag waarom er een tweede persoon mee moest naar de woning van aangever als verdachte alleen een baksteen zou gooien en er verder niets zou gebeuren.
Verder volgt uit het dossier dat toen door de politie op 14 maart 2023 een opsporingsbericht betreffende de ten laste gelegde feiten werd verspreid verdachte daarna een telefoongesprek voerde waarin hij aangaf dat zijn kleren en schoenen ‘heet’ zijn en weg moeten (pagina 121). Ook blijkt uit tapgesprekken dat verdachte die dag om 19.44 uur naar [D] belde dat hij hem met spoed moest spreken over een gebeurtenis, waarbij verdachte zei dat [D] zijn ‘mansi’ (partner/maat) ook mee moest nemen. Kort daarna, namelijk om 19.49 uur, belden verdachte en [D] weer met elkaar waarbij [D] zei dat ze er aan komen. Verdachte gaf aan dat er gezeik is en dat ze met elkaar moeten praten (pagina 126). Uit onderzoek naar de mastgegevens volgt dat de telefoon van [C] zich verplaatste naar dezelfde mast als die van verdachte en op de camerabeelden is een Volkswagen Golf te zien waar [C] gebruik van maakte. Deze auto kwam aan op de [straat] te [woonplaats] , hetgeen twee straten voor de [straat] is, het woonadres van verdachte. In beide gevallen is geconstateerd dat er minimaal twee personen in het voertuig zaten. De tijdstippen dat het voertuig zichtbaar is op verschillende locaties komt overeen met de mastgegevens van de telefoon in gebruik bij [C] (pagina 127).
De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat er bij verdachte onrust of paniek ontstond toen hij het opsporingsbericht onder ogen kreeg en daarop contact opnam met [D] en – via [D] – ook met [C] . Verdachte heeft steeds verklaard dat hem door een vriend is gevraagd om bij een ‘pedo’ een baksteen naar binnen te gooien en hij verder niets weet over het waarom hiervan of van wie deze opdracht kwam. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [C] niet persoonlijk kent en dat de reden waarom hij met [C] in een auto zat, niet te maken heeft met het ten laste gelegde. Gelet op voornoemde bevindingen vindt de rechtbank die verklaringen van verdachte niet geloofwaardig, temeer daar door [D] is verklaard dat verdachte en [C] elkaar kennen en zij bij elkaar in de auto hebben gezeten (pagina 274).
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte heeft geweten van het plan om een cobra 6 bij de woning van aangever tot ontploffing te brengen. Er is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging voor feit 2
De rechtbank vindt de aard van de ten laste gelegde uitlating – “ernstige gevolgen zolang [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de kinderen van [C] willen afpakken” – en de omstandigheden waaronder die is gedaan, namelijk door middel van een steen die door het keukenraam is gegooid, zodanig dat bij de bedreigden in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De rechtbank neemt daar ook in mee dat er zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van [slachtoffer 2] al jaren sprake is van aanslagen, inbraken en vernielingen. Gelet op de reactie van de moeder van verdachte nadat zij de brief had gelezen, moet voor verdachte duidelijk zijn geweest wat de (strekking van de) inhoud van de brief was die op de steen was geplakt en was, gezien het handelen van verdachte, zijn opzet ook gericht op het bedreigen van de in de tenlastelegging genoemde personen.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1
op 13 februari 2023 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door zwaar vuurwerk, zijnde een super Cobra 6, in brand te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor aangrenzende/omliggende woningen en/of aldaar geparkeerd staande auto’s, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
2
op 13 februari 2023 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door een steen met daarop een briefje met de tekst: 'neem dit bericht serieus zolang [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de kinderen van [C] willen afpakken / weghouden of bang maken voor hem zullen dat ernstige gevolgen hebben voor de medeplichtige aangifte / meldingen hebben gevolgen !!!' door de voorruit te gooien.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
- een taakstraf van 160 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 80 dagen jeugddetentie;
- de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contact- en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] en zijn woonadres voor de duur van 2 jaren, een jeugddetentie van 3 dagen per overtreding met een maximum van 6 maanden. De officier van justitie heeft gevorderd deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Ook heeft zij aangegeven dat een contact- en locatieverbod niet nodig is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het tot ontploffing brengen van zwaar vuurwerk voor het huis van het slachtoffer en aan het, samen met een ander, bedreigen van ditzelfde slachtoffer en zijn dochter door een stoeptegel met daarop een brief met bedreigende tekst door het keukenraam naar binnen te gooien. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen schade veroorzaakt aan de tuin, woning en inboedel van het slachtoffer, maar bovendien bij hem en zijn dochter ook gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt en dat terwijl beide slachtoffers al jarenlang worden lastig gevallen met dit soort incidenten. Op last van de politie hebben beide slachtoffers zelfs ondergedoken gezeten omdat zij niet langer veilig in hun eigen woning konden verblijven. Die eigen woning zou juist bij uitstek een plek moeten zijn waar mensen zich veilig voelen. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk is voor al deze incidenten heeft hij met zijn handelen wel bijgedragen aan het in stand houden van deze voortdurende dreiging en belaging van beide slachtoffers. Ten slotte heeft verdachte geen volledige openheid van zaken gegeven en daarmee ook niet de volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 23 mei 2024 betreffende verdachte. Daaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet ter zake van feiten zoals de onderhavige.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 24 januari 2024, opgesteld door R. Hageman. Daarin staat dat de reclassering een jongen ziet die oprecht gemotiveerd is om zijn leven op een delictvrije manier op te bouwen. Hij wil een opleiding volgen en is gemotiveerd om te werken en een legaal inkomen te verwerven. Verdachte wordt hierbij ondersteund door een positief en steunend netwerk, iets wat hij ten tijde van de totstandkoming van het ten laste gelegde niet had en nu wel heeft in de familie van zijn vriendin. De reclassering ziet vooral risico’s in de beïnvloedbaarheid van verdachte door een negatief sociaal netwerk en denkt dat het van belang is dat verdachte zich hiertegen leert te weren. Een toezicht en voortzetting van de behandeling geven de mogelijkheid om verdachte te ondersteunen bij het vergroten van zijn zelfredzaamheid en weerbaarheid. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, waarbij het toezicht wordt uitgeoefend door de (jong)volwassenenreclassering. Verder wordt een deels voorwaardelijke straf geadviseerd met als bijzondere voorwaarden: 1) meldplicht bij de reclassering; 2) ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener; 3) begeleid wonen of maatschappelijke opvang als de jeugdreclassering dit geïndiceerd vindt en 4) dagbesteding.
De straf
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud. De rechtbank ziet, overeenkomst het advies van de reclassering, in de persoon van verdachte aanleiding om recht te doen overeenkomstig de bijzondere bepalingen van het jeugdstrafrecht. Daarbij weegt onder meer mee dat er beperkingen zijn geconstateerd op het gebied van handelsvaardigheden en dat er zorgen zijn over zijn beïnvloedbaarheid. Verdachte heeft zichzelf grotendeels moeten opvoeden en wordt daardoor snel overschat. Daarnaast is verdachte ontvankelijk voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen.
De ernst van de feiten rechtvaardigt de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank vindt een jeugddetentie van 111 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Een gedeelte daarvan, namelijk 90 dagen, zal voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Dit betekent dat verdachte nu niet opnieuw vast komt te zitten. Met de voorwaardelijke jeugddetentie wordt beoogd verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Gedurende de proeftijd moet verdachte zich houden aan de volgende voorwaarden:
meldplicht bij de reclassering;
ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener;
begeleid wonen of maatschappelijke opvang als de reclassering dit geïndiceerd vindt;
dagbesteding;
een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] ;
een locatieverbod voor het woonadres van [slachtoffer 1] en een straal van 100 meter daaromheen.
De uitoefening van het toezicht zal worden opgedragen aan de volwassenenreclassering, waarbij in de bejegening rekening kan worden gehouden met zijn jongvolwassenheid.
Anders dan door de officier van justitie is geëist, ziet de rechtbank geen aanleiding om het contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel, maar zal zij dit dus als bijzondere voorwaarden opnemen bij het voorwaardelijk strafdeel.
Om verdachte daadwerkelijk de consequenties van zijn handelen te laten voelen en ook om de ernst van de bewezen verklaarde feiten te benadrukken, zal daarnaast een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 160 uren worden opgelegd, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie als deze niet of niet goed wordt uitgevoerd.
Voorlopige hechtenis
Vorenstaande brengt mee dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort, te weten hennep, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- fust;
- steen;
- papier (brief, zat om baksteen heen),
verbeurd verklaren.
Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder 2 bewezen verklaard feit begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen voorwerp, te weten papier (brieven van [slachtoffer 2] , geschreven door [C] ), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten de sleutel (zwarte autosleutel van het merk Renault).

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.234,42. Dit bedrag bestaat uit € 2.234,42 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 700,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer 1] , namelijk wat betreft de materiële schade tot een bedrag van € 500,00 en wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing. Voor beide vorderingen geldt dat zij moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de gijzeling op 0 dagen moet worden gesteld en verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade moet worden afgewezen en het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade moet worden gematigd. De vordering van [slachtoffer 2] moet worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘vloer’ is onvoldoende onderbouwd. De rechtbank kan op de foto’s niet zien dat de vloer dermate schade heeft dat integrale vervanging van het laminaat noodzakelijk is en vindt daar ook anderszins geen onderbouwing van. De benadeelde partij zal wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘rolluik’ komt voor vergoeding in aanmerking. Gezien de hele voorgeschiedenis, waar het incident van 13 februari 2023 een onderdeel van is, vindt de rechtbank deze schadepost voor toewijzing vatbaar. Juist omdat sprake is van een reeks van incidenten en verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor al deze incidenten maar ‘slechts’ voor één daarvan, kan deze schade niet in zijn geheel op verdachte worden verhaald. De rechtbank zal een bedrag van € 200,00 toewijzen en de vordering wat betreft deze post voor het overige afwijzen.
De door [slachtoffer 1] ingediende vordering behelst daarnaast een vergoeding voor immateriële schade. In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is (onder meer) bepaald dat er een recht bestaat op vergoeding hiervan indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van dat laatste kan sprake zijn als er sprake is van geestelijk letsel, oftewel psychische schade. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. De rechtbank begrijpt uit de onderbouwing van de vordering van [slachtoffer 1] , dat zijn vordering op dit laatste punt is gebaseerd. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij is toegelicht en steun vindt in de bij de vordering overgelegde huisartsenverklaring. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat dit feit niet op zichzelf staat, maar dient te worden gewogen in het licht van de hoeveelheid aan incidenten, bedreigingen en belagingen die benadeelde en zijn familie te verduren hebben gehad. Daarbij weegt ook mee de combinatie van de feiten 1 en 2, het gaat immers om een specifieke dreigbrief die met baksteen én cobra bij benadeelde naar binnen is gegooid. Tegelijk is verdachte enkel verantwoordelijk voor de schade ten gevolge van één van die incidenten, zodat de gevorderde immateriële schade niet in zijn geheel kan worden toegewezen, maar de rechtbank deze schade naar billijkheid zal waarderen op een bedrag van € 500,00 en de vordering tot dat bedrag zal toewijzen. De vordering zal wat betreft de immateriële schade voor het overige worden afgewezen.
Dit betekent dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van 700,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 700,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling, in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op de aard en ernst van de normschending, de hele voorgeschiedenis waarbij sprake is van een reeks van incidenten aan haar adres, en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer 2] , is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. Dat betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van de immateriële schade.
Omdat ‘slechts’ één van deze incidenten voor rekening van verdachte komt, waardeert de rechtbank deze schade op een bedrag van € 100,00 en zal zij de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 63, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 111 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
90 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren [1960] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie houdt toezicht op dit contactverbod;
* zich niet zal bevinden op of in de directe omgeving van de [adres] te [woonplaats] en een straal van 100 meter daaromheen, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie houdt toezicht op de dit contactverbod;
* zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Middendreef 293 te Lelystad, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zal meewerken aan toeleiding naar een woonplek bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang indien de reclassering dit geïndiceerd acht, en daar zal verblijven, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal houden aan de (het gedrag van de veroordeelde betreffende) voorwaarde dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of het volgen van een opleiding met vaste structuur;
- waarbij de reclassering (afdeling jongvolwassenen) opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contact- en locatieverbod, en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstraf, van 160 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 80 dagen jeugddetentie;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK Hennep (omschrijving: PL0900-2023046124-G3177086);
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 STK Fust (omschrijving: PL0900-2023046124-G3119821);
  • 1 STK Steen (omschrijving: PL0900-2023046124-G3119822);
  • 1 STK Papier (omschrijving: PL0900-2023046124-G3130221);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende voorwerp:
1 STK Papier (omschrijving: PL0900-2023046124-G3124479);
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
1 STK Sleutel (omschrijving: PL0900-2023046124-G3120649);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 700,00, bestaande uit een vergoeding van € 200,00 voor materiële schade en een vergoeding van € 500,00 voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • verklaart [slachtoffer 1] wat betreft de gevorderde materiële schade ad € 1.234,42 (schade aan de vloer) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 100,00, bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2023 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Eigeman, voorzitter, mrs. V.C. Kool en T. van Haaren-Paulus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.M. van Zwet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 februari 2023 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door (zwaar) vuurwerk, zijnde een super Cobra 6, in brand te steken, in elk geval (open) vuur in aanraking te brengen met (zwaar) vuurwerk, zijnde een super Cobra 6, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voor goederen, te weten voor aangrenzende/omliggende woningen en/of aldaar geparkeerd staande auto’s, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of een of meer omwonende(n) te duchten was;
2
hij op of omstreeks 13 februari 2023 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een steen met daarop een briefje met de tekst: 'neem dit bericht serieus zolang [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de kinderen van [C] willen afpakken / weghouden of bang maken voor hem zullen dat ernstige gevolgen hebben voor de medeplichtige aangifte / meldingen hebben gevolgen !!!' door de voorruit te gooien.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 augustus 2023, genummerd MD2R023026-420, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 309. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 17 t/m 19.
3.Pagina 24.
4.Pagina’s 64, 66 t/m 67, 71 en 77.
5.Pagina’s 231 en 233.
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 mei 2024.