4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor de feiten 1 en 2
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 13 februari 2023 alleen thuis was in zijn woning aan de [straat] te [woonplaats] . Hij werd door zijn dochter [slachtoffer 2] gebeld dat zij “die twee gasten van laatst weer had zien lopen”. Aangever is opgestaan en naar zijn voordeur gerend. Terwijl hij in de gang liep naar zijn voordeur, hoorde hij een harde klap bij het keukenraam. Hij zag door het glas van de voordeur dat iemand een gooiende beweging maakte en hij zag en hoorde dat er iets tegen de voordeur aan werd gegooid. Hij hoorde iets sissen en een harde klap. De klap klonk als een ontploffing. Aangever rende zijn voortuin in en zag twee jongens stil staan. De jongens renden de steeg in. Aangever zag dat er een stuk stoeptegel op de vloer in de keuken lag en dat er een briefje onder de stoeptegel lag. Aangever hoorde van de politie dat op het briefje een tekst stond met daarop de boodschap dat [C] zijn kinderen moest zien en dat er anders gevolgen zouden zijn. Aangever heeft een langslepend conflict met zijn ex-schoonzoon [C] , die een relatie heeft gehad met zijn dochter [slachtoffer 2] . Door al deze bedreigingen en vernielingen voelt aangever zich niet veilig thuis.
De verbalisant die ter plaatse kwam, constateerde dat er op de stoep voor de woning brokstukken te zien waren, brandsporen van het vuurwerk op de stoep en glas van het vernielde raam. Hij zag dat in de woning een steen lag die door de voorruit was gegooid. Onder de steen lag een brief, die met tape vast zat aan de steen. Op de brief stond het volgende bericht:
"NEEM DIT BERICHT SERIEUS ZOLANG [slachtoffer 2] EN [slachtoffer 1] DE KINDEREN VAN
[C] WILLEN AFPAKKEN / WEGHOUDEN OF BANG MAKEN VOOR HEM ZULLEN DAT ERNSTIGE GEVOLGEN HEBBEN VOOR DE MEDEPLICHTIGE AANGIFTE / MELDINGEN HEBBEN GEVOLGEN !!!"
Er is onderzoek gedaan naar diverse camerabeelden uit de omgeving van de [straat] . Op alle camerabeelden komt hetzelfde duo in beeld, namelijk NN1 en NN2. NN2 loopt met een rood met wit gekleurd boodschappentasje. In een tijdsbestek van ongeveer 10 minuten liep het tweetal meerdere keren voorbij de woning. NN1 stak een stuk vuurwerk aan en gooide dit naar de woning c.q. tuin, terwijl NN2 tegelijkertijd een voorwerp naar de woning gooit, namelijk een baksteen met het briefje door het keukenraam heen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij wist wat er ging gebeuren die dag en precies wist wanneer ze het gingen doen. Vrienden van hem hadden dit gedaan. Zij hadden het geld nodig. Ze hadden een brief meegekregen. Er moesten een brief en een cobra naar binnen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat diezelfde dag bij hem thuis door een vriend aan hem is gevraagd of hij een baksteen wilde gooien. De steen heeft verdachte uit de tuin gepakt en de brief, waar zijn vriend mee kwam, is erop geplakt. Zijn moeder had de brief gevonden en was helemaal overstuur omdat ze dacht dat de brief aan haar was gericht. Verdachte en zijn vriend – de vriend die hem vroeg om de baksteen te gooien – zijn in de Renault Clio van verdachte gestapt. Zij hebben de auto geparkeerd en zijn vanaf daar naar de [straat] gelopen. Ze hebben eerst gekeken waar de woning was. Toen zijn vriend zei “hier is het” heeft verdachte de baksteen gegooid en is daarna weggerend. Zijn vriend stak de cobra aan.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Door een vriend van verdachte is aan verdachte gevraagd of hij bij iemand een baksteen naar binnen wilde gooien. Verdachte is daarmee akkoord gegaan, heeft een stoeptegel gepakt en daar de brief opgeplakt die zijn vriend had meegenomen. Diezelfde dag is verdachte samen met zijn vriend – degene die hem vroeg om mee te gaan – in verdachtes auto naar de [straat] in [woonplaats] gereden, waar zij de auto geparkeerd hebben. Uit het dossier volgt dat dit op een afstand van 850 meter van de [straat] was (pagina 95 en 96), zodat verdachten zo’n 12 minuten moesten lopen naar de woning van aangever. Daar zijn min of meer gelijktijdig door verdachte de stoeptegel door het keukenraam naar binnen gegooid en door de medeverdachte is de cobra 6 aangestoken en de voortuin ingegooid. Medeverdachte [medeverdachte] wist precies wat er moest gebeuren, namelijk dat er een steen en cobra naar binnen moesten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte niet wist dat zijn medeverdachte een cobra 6 zou gaan afsteken en in de richting van de woning zou gooien.
Dat de verklaring van verdachte op dit punt en ook op andere onderdelen niet geloofwaardig is, blijkt ook uit het volgende.
Verdachte kon ter terechtzitting geen antwoord geven op de vraag waarom er een tweede persoon mee moest naar de woning van aangever als verdachte alleen een baksteen zou gooien en er verder niets zou gebeuren.
Verder volgt uit het dossier dat toen door de politie op 14 maart 2023 een opsporingsbericht betreffende de ten laste gelegde feiten werd verspreid verdachte daarna een telefoongesprek voerde waarin hij aangaf dat zijn kleren en schoenen ‘heet’ zijn en weg moeten (pagina 121). Ook blijkt uit tapgesprekken dat verdachte die dag om 19.44 uur naar [D] belde dat hij hem met spoed moest spreken over een gebeurtenis, waarbij verdachte zei dat [D] zijn ‘mansi’ (partner/maat) ook mee moest nemen. Kort daarna, namelijk om 19.49 uur, belden verdachte en [D] weer met elkaar waarbij [D] zei dat ze er aan komen. Verdachte gaf aan dat er gezeik is en dat ze met elkaar moeten praten (pagina 126). Uit onderzoek naar de mastgegevens volgt dat de telefoon van [C] zich verplaatste naar dezelfde mast als die van verdachte en op de camerabeelden is een Volkswagen Golf te zien waar [C] gebruik van maakte. Deze auto kwam aan op de [straat] te [woonplaats] , hetgeen twee straten voor de [straat] is, het woonadres van verdachte. In beide gevallen is geconstateerd dat er minimaal twee personen in het voertuig zaten. De tijdstippen dat het voertuig zichtbaar is op verschillende locaties komt overeen met de mastgegevens van de telefoon in gebruik bij [C] (pagina 127).
De rechtbank concludeert uit deze bevindingen dat er bij verdachte onrust of paniek ontstond toen hij het opsporingsbericht onder ogen kreeg en daarop contact opnam met [D] en – via [D] – ook met [C] . Verdachte heeft steeds verklaard dat hem door een vriend is gevraagd om bij een ‘pedo’ een baksteen naar binnen te gooien en hij verder niets weet over het waarom hiervan of van wie deze opdracht kwam. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij [C] niet persoonlijk kent en dat de reden waarom hij met [C] in een auto zat, niet te maken heeft met het ten laste gelegde. Gelet op voornoemde bevindingen vindt de rechtbank die verklaringen van verdachte niet geloofwaardig, temeer daar door [D] is verklaard dat verdachte en [C] elkaar kennen en zij bij elkaar in de auto hebben gezeten (pagina 274).
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte heeft geweten van het plan om een cobra 6 bij de woning van aangever tot ontploffing te brengen. Er is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverweging voor feit 2
De rechtbank vindt de aard van de ten laste gelegde uitlating – “ernstige gevolgen zolang [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de kinderen van [C] willen afpakken” – en de omstandigheden waaronder die is gedaan, namelijk door middel van een steen die door het keukenraam is gegooid, zodanig dat bij de bedreigden in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen. De rechtbank neemt daar ook in mee dat er zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van [slachtoffer 2] al jaren sprake is van aanslagen, inbraken en vernielingen. Gelet op de reactie van de moeder van verdachte nadat zij de brief had gelezen, moet voor verdachte duidelijk zijn geweest wat de (strekking van de) inhoud van de brief was die op de steen was geplakt en was, gezien het handelen van verdachte, zijn opzet ook gericht op het bedreigen van de in de tenlastelegging genoemde personen.
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.