ECLI:NL:RBMNE:2024:361

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
569366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de lijkbezorging van een minderjarig kind in kort geding

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een kort geding behandeld over de lijkbezorging van een minderjarig kind, hierna te noemen [minderjarige]. De eisende partij, de man, en de gedaagde partij, de vrouw, hebben beiden hun standpunten toegelicht. De man verzocht om [minderjarige] te begraven, terwijl de vrouw de crematie voorstelde. De voorzieningenrechter, mr. M. Weistra, heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de crematie gepland stond op [crematiedatum] 2024.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de wens van de overledene niet kan worden vastgesteld, gezien het feit dat [minderjarige] slechts één jaar oud was en de vrouw in voorlopige hechtenis zit. De rechter heeft vastgesteld dat de ouders als nabestaanden kunnen worden aangemerkt, ondanks dat de man niet belast was met het gezag. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de man zwaarder weegt dan dat van de vrouw. De man heeft aangegeven dat het voor zijn rouwproces van groot belang is dat [minderjarige] wordt begraven.

De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van de man toegewezen en verboden om [minderjarige] op de geplande datum te cremeren. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van partijen en hun advocaten, en is openbaar uitgesproken. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is van belang voor de betrokken ouders en de verdere afhandeling van de lijkbezorging.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Familierecht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/569366 / KL ZA 24-23
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 26 januari 2024
in de zaak van
[man],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W. van Egmond te Amsterdam,
tegen
[vrouw],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J.H. van Lith.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Lelystad.
De zaak wordt behandeld door mr. M. Weistra, voorzieningenrechter, en mr. M. van Meurs als griffier.
Aanwezig zijn partijen en hun advocaten.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing

De voorzieningenrechter:
1.1.
verbiedt om [minderjarige] op maandag [crematiedatum] 2024 om 10.00 uur in [plaats 3] te cremeren;
1.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
1.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
1.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
Er is sprake van een spoedeisend belang, want de crematie staat gepland op [crematiedatum] 2024.
2.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [minderjarige] begraven of gecremeerd moet worden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3.
Artikel 18 lid 1 tweede zin van de Wet op de Lijkbezorging (hierna Wlb) bepaalt dat de lijkbezorging plaatsvindt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. In dit geval gaat het om een minderjarig kind dat een onnatuurlijke dood is gestorven. De vrouw zit op dit moment in voorlopige hechtenis. Zij wordt ervan verdacht betrokken te zijn bij het overlijden van [minderjarige] .
[minderjarige] was één jaar oud, haar wens of vermoedelijke wens kan daardoor niet worden vastgesteld. Indien de wens niet kan worden achterhaald, ontbreekt hiervoor een wettelijke regeling in de Wlb. Uit de lagere rechtspraak volgt dat de nabestaanden daarover een beslissing mogen nemen. De vraag die de voorzieningenrechter eerst moet beantwoorden is wie als nabestaanden van [minderjarige] kunnen worden aangemerkt.
2.4.
De wet geeft geen duidelijke omschrijving wie als nabestaande wordt aangemerkt. Er kan aangesloten worden bij de Wlb of de wet op de orgaandonatie. Uit deze wetten volgt dat bij minderjarige kinderen geldt dat de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen als nabestaanden worden aangemerkt.
2.5.
In dit geval heeft de man [minderjarige] erkend, maar was hij niet belast met het gezag. Partijen verschillen van mening waarom dit nog niet geregeld was. De vrouw stelt dat de man niet betrokken was bij de kinderen en dat zij dit wel wilde. De man stelt dat de vrouw hem bij de kinderen weghield. Feit is wel dat de man voor het overlijden van [minderjarige] een procedure is gestart bij de rechtbank waarin hij heeft gevraagd om hem samen met de vrouw met het gezag te belasten. Ter zitting heeft de vrouw gezegd dat zij de man heeft gevraagd om ervoor te zorgen dat hij samen met haar met het gezag over de kinderen werd belast.
Nu ouders het hier over eens waren, merkt de voorzieningenrechter beide ouders aan als nabestaanden die mogen beslissen over de lijkbezorging van [minderjarige] . Dit betekent dat de voorzieningenrechter een belangenafweging moet maken.
2.6.
De man wil [minderjarige] begraven zodat hij een plek heeft om te verwerken en te rouwen. Hij wil hier ook naartoe kunnen met zijn andere kinderen. Hoe zij is geboren moet zij ook weer gaan. Terug naar de natuur in de aarde. Hij heeft gewetensbezwaren tegen een crematie. De vrouw heeft in 2020 ook een kind verloren, haar zoon was stil geboren. Ze heeft hem laten cremeren. Om die reden wil zij ook graag [minderjarige] laten cremeren, zodat zij samen kunnen zijn. De vrouw is bang dat door het begraven van [minderjarige] er meer strijd tussen partijen zal ontstaan. Zij wil dat de as van [minderjarige] verdeeld wordt zodat beide families los van elkaar om haar kunnen rouwen.
2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de man zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. De vrouw heeft niet betwist dat zij verantwoordelijk is voor de dood van [minderjarige] . Met haar handelen heeft de vrouw partijen in deze positie gebracht. Een crematie is onomkeerbaar. De man heeft onderbouwd dat het voor zijn rouwproces van het allergrootste belang is dat [minderjarige] begraven wordt. Daarnaast heeft de man ter zitting aangevoerd dat de vrouw mag kiezen waar [minderjarige] begraven wordt, zodat dit geen strijd zal opleveren tussen de beide families. Over de vrees van de vrouw dat de families elkaar bij het graf gaan tegenkomen, merkt de voorzieningenrechter op dat het in het belang van [naam] is dat de families de samenwerking met elkaar gaan zoeken.
2.8.
Om die reden wijst de voorzieningenrechter de vordering van de man onder twee toe en verbiedt om [minderjarige] op maandag [crematiedatum] 2024 om 10.00 uur in [plaats 3] te cremeren.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. M. Weistra en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.