ECLI:NL:RBMNE:2024:3607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
10899947 \ UC EXPL 24-637
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding vordering wegens vermeende schending van artikel 9 Waadi

In deze zaak vorderde eiseres een schadevergoeding van gedaagde, omdat zij meende dat gedaagde in strijd met artikel 9 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) had gehandeld en/of onrechtmatig had gehandeld. De kantonrechter heeft op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, en de vordering van eiseres afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een schending van artikel 9 Waadi, omdat het door partijen overeengekomen loon van eiseres, € 15,00 althans € 19,00 per uur, niet in strijd was met de wet. Gedaagde had een vergoeding van € 30,00 per uur ontvangen van de onderwijsinstelling, maar dit stond los van de overeenkomst tussen eiseres en gedaagde. De kantonrechter concludeerde dat gedaagde niet onrechtmatig had gehandeld en dat de vorderingen van eiseres niet konden worden toegewezen. Eiseres werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.221,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10899947 UC EXPL 24-637 LT/44506
Vonnis van 12 juni 2024
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: S. el Irari,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A el Azouti.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 19 januari 2024 gedagvaard. [gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord op de dagvaarding gereageerd. De kantonrechter heeft vervolgens een mondelinge behandeling bepaald. [eiseres] heeft daarna nog een aantal aanvullende producties ingediend.
1.2.
Op 13 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [eiseres] is samen met S. el Irari op de mondelinge behandeling verschenen. Namens [gedaagde] zijn verschenen [A] (de directeur van [gedaagde] ) en mr. A. el Azouti. Tijdens de mondelinge behandeling zijn door of namens partijen de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een onderneming die zich bezighoudt met studiebegeleiding van kwetsbare leerlingen.
2.2.
[gedaagde] is per 1 september 2021 een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met [onderwijsinstelling] (hierna: [onderwijsinstelling] ). Deze samenwerkingsovereenkomst is onder meer gericht op de inzet van onderwijsassistenten bij [onderwijsinstelling] . [gedaagde] en [onderwijsinstelling] zijn een vergoeding van € 30,00 per uur per onderwijsassistent overeengekomen.
2.3.
Op 31 oktober 2021 is tussen [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op basis waarvan [eiseres] als onderwijsassistente is ingezet bij [onderwijsinstelling] . Het door partijen overeengekomen loon van [eiseres] bedroeg in eerste instantie € 15,00 per uur. Op verzoek van [eiseres] is dit later verhoogd naar € 19,00 per uur.
2.4.
De overeenkomst tussen partijen is inmiddels geëindigd. [eiseres] heeft nu rechtstreeks een opdrachtovereenkomst met [onderwijsinstelling] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van primair € 22.232,25 en subsidiair € 11.116,13, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten.
3.2.
[eiseres] heeft het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd.
In artikel 9 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) staat dat bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten geen tegenprestatie mag worden bedongen van de arbeidskracht die ter beschikking wordt gesteld. [gedaagde] heeft indirect in strijd met deze bepaling gehandeld, door [eiseres] slechts € 15,00 althans € 19,00 per uur te betalen voor haar werkzaamheden op [onderwijsinstelling] , terwijl [gedaagde] hiervoor (buiten medeweten van [eiseres] ) € 30,00 per uur ontving van [onderwijsinstelling] . [gedaagde] heeft met deze constructie een deel van het aan [eiseres] toekomende loon ingehouden als tegenprestatie voor de terbeschikkingstelling en heeft onrechtmatig gehandeld. [eiseres] heeft hierdoor schade geleden. Als [gedaagde] vanaf aanvang van de opdrachtovereenkomst de volledige € 30,00 per uur aan [eiseres] had betaald, dan had [eiseres] in totaal € 22.232,25 meer loon ontvangen. Dat bedrag, of in ieder geval de helft daarvan, moet [gedaagde] als schadevergoeding aan [eiseres] betalen.
3.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Volgens [gedaagde] is de Waadi in deze zaak niet van toepassing. Bovendien vindt [gedaagde] dat geen sprake is van een (indirecte) schending van artikel 9 Waadi en dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld.

4.De beoordeling

Het oordeel van de kantonrechter
4.1.
De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen. Zelfs als de Waadi in deze zaak van toepassing is, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een (indirecte) schending van artikel 9 Waadi en kan niet tot de conclusie worden gekomen dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. Dit oordeel wordt hieronder nader toegelicht.
De toelichting op het oordeel
[gedaagde] heeft artikel 9 Waadi niet (indirect) geschonden
4.2.
[eiseres] is met [gedaagde] uitdrukkelijk een loon van € 15,00 althans € 19,00 per uur overeengekomen. Dat door partijen overeengekomen loon is het loon dat [eiseres] toekomt en
niet, zoals [eiseres] veronderstelt, de vergoeding van € 30,00 per uur die [gedaagde] afzonderlijk met [onderwijsinstelling] is overeengekomen in het kader van de door hen gesloten samenwerkingsovereenkomst. Die tussen [gedaagde] en [onderwijsinstelling] overeengekomen vergoeding staat volledig los van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] . Anders dan [eiseres] stelt, heeft [gedaagde] dus niet een deel van haar loon ingehouden door haar € 15,00 althans € 19,00 per uur te betalen in plaats van € 30,00 per uur en heeft [gedaagde] daarmee niet in strijd met artikel 9 Waadi gehandeld. Het klopt dat [gedaagde] verdiende aan de door [eiseres] gewerkte uren, nu [gedaagde] van [onderwijsinstelling] een hogere vergoeding ontving dan [gedaagde] aan [eiseres] betaalde, maar dat is een gebruikelijk verdienmodel voor ondernemingen als [gedaagde] en is op zichzelf niet in strijd met artikel 9 Waadi.
4.3.
Van een schending van artikel 9 Waadi zou pas sprake zijn als [eiseres] een deel van
het door partijen overeengekomen loonbij wijze van tegenprestatie aan [gedaagde] zou moeten afstaan, doordat [eiseres] een tegenprestatie aan [gedaagde] zou moeten betalen of [gedaagde] (op verkapte wijze, bijvoorbeeld onder de valse noemer ‘administratiekosten’) een tegenprestatie zou inhouden op dat overeengekomen loon. Dat is niet het geval. [eiseres] hoefde geen tegenprestatie aan [gedaagde] te betalen en [gedaagde] heeft het met [eiseres] overeengekomen loon altijd volledig aan haar voldaan. Van een (indirecte) schending van artikel 9 Waadi is dan ook geen sprake.
[gedaagde] heeft ook niet anderszins onrechtmatig gehandeld
4.4.
Voor zover [eiseres] bedoeld heeft dat [gedaagde] , los van de gestelde schending van artikel 9 Waadi, onrechtmatig heeft gehandeld doordat [gedaagde] buiten medeweten van [eiseres] € 30,00 per uur ontving van [onderwijsinstelling] en ‘slechts’ € 15,00 althans € 19,00 per uur aan [eiseres] betaalde, volgt de kantonrechter [eiseres] daarin niet.
4.5.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich bij het sluiten van de opdrachtovereenkomst met [gedaagde] helemaal niet heeft verdiept in wat [gedaagde] van [onderwijsinstelling] ontving voor de onderwijsassistenten die bij [onderwijsinstelling] werden ingezet. [eiseres] heeft hier destijds geen enkele vraag over gesteld. Toen [eiseres] enige tijd na aanvang van de opdrachtovereenkomst wel vragen hierover stelde aan [gedaagde] , heeft [gedaagde] meteen eerlijk antwoord gegeven en inzichtelijk gemaakt wat zij van [onderwijsinstelling] kreeg. Dat volgt uit de overgelegde WhatsAppcorrespondentie tussen partijen. [gedaagde] heeft dus nooit gelogen over de vergoeding die zij van [onderwijsinstelling] ontving en heeft niet bewust informatie hierover achtergehouden.
4.6.
De vergoeding die [gedaagde] bij [onderwijsinstelling] had bedongen, was ook helemaal niet uitzonderlijk hoog. Dat blijkt uit het feit dat [eiseres] zelf een veel hogere vergoeding heeft kunnen bedingen bij de opdrachtovereenkomst die zij later rechtstreeks met [onderwijsinstelling] heeft gesloten.
[eiseres] heeft daarbij in het geheel niet onderbouwd dat het stelsel van afspraken dat partijen hebben gemaakt, dat erop neerkwam dat [eiseres] een loon kreeg dat gelijk was aan (ongeveer) de helft van de vergoeding die [gedaagde] van [onderwijsinstelling] ontving, niet marktconform was en dat [gedaagde] dus onredelijk hoge marges heeft gehanteerd.
4.7.
Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en schadeplichtig is tegenover haar.
Proceskosten
4.8.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.221,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening, voor zover [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.