Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen Stichting [stichting] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de weigering van het college om bekostiging toe te kennen voor herstelwerkzaamheden aan de fundering van een basisschool. Het schoolbestuur had een aanvraag ingediend voor een aanvullend bedrag van € 109.619,- voor het herstel van een constructiefout aan de fundering, maar deze aanvraag werd door het college afgewezen. Het college stelde dat de fundering al langer bekend was als slecht en dat de herstelkosten voor het schoolbestuur voorzienbaar waren, waardoor de aanvraag niet voldeed aan de gemeentelijke verordening.
Het schoolbestuur heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag. Tijdens de zitting op 25 januari 2024 werd duidelijk dat het college een nieuw standpunt had ingenomen, namelijk dat er geen sprake was van een constructiefout. De rechtbank oordeelde dat het college zich op dit standpunt mocht stellen, omdat de fundering op zichzelf voldoende was om het oorspronkelijke schoolgebouw te dragen. De rechtbank concludeerde dat de kosten voor de fundering niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de omstandigheid dat de fundering niet geschikt bleek voor de nieuwbouw niet voldoende was om van een constructiefout te spreken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de weigering om bekostiging toe te kennen in stand blijft. Wel werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten aan het schoolbestuur, omdat het nieuwe standpunt pas na de indiening van het beroep was ingenomen. De rechtbank heeft het motiveringsgebrek in de besluitvorming gepasseerd, omdat het schoolbestuur voldoende gelegenheid had gehad om op het nieuwe standpunt te reageren.