ECLI:NL:RBMNE:2024:3564

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
575253 HA RK 24-102
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard in het kader van toezicht op bewindvoerder

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 juni 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om wraking van de rechter in een procedure waarin zij als beschermingsbewindvoerder optreedt. Verzoekster is niet-ontvankelijk verklaard in haar wrakingsverzoek, omdat er geen sprake is van een procedure waarin de rechter een beslissing neemt in een te berechten geschil. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster enkel inzicht moet geven in de rekening en verantwoording die zij heeft afgelegd, zodat de rechter kan beoordelen of zij haar taak als bewindvoerder goed vervult. Dit valt buiten het bereik van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat betrekking heeft op dagvaardings- en verzoekschriftprocedures in burgerlijke zaken.

De procedure begon met een verzoek van de rechtbank aan verzoekster om verduidelijking van haar rekening en verantwoording. Verzoekster heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter die haar als getuige heeft gehoord in een andere zaak. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat verzoekster niet de bevoegdheid heeft om de rechter te wraken, omdat de procedure waarin zij betrokken is geen rechtspleging betreft zoals bedoeld in de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat zelfs als verzoekster ontvankelijk zou zijn geweest, haar verzoek ongegrond zou zijn verklaard, aangezien de enkele omstandigheid dat de rechter een andere zaak heeft behandeld waarin verzoekster als getuige is gehoord, niet leidt tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat verzoekster niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek en dat de procedure in de hoofdzaak moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 575253 HA RK 24-102
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
6 juni 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het bericht van 19 december 2023 van een junior gerechtsjurist van de afdeling Toezicht van de rechtbank aan verzoekster met het verzoek tot verduidelijking van de rekening en verantwoording;
- de e-mail van 3 mei 2024 van een administratief medewerker van de afdeling Toezicht van de rechtbank aan verzoekster met daarin de uitnodiging voor de (digitale) zitting van 17 mei 2024 om te worden gehoord over de rekening en verantwoording voor het jaar 2022;
- de e-mail van 17 mei 2024 van verzoekster met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- de reactie van mr. K.G. van de Streek (hierna: de rechter) van 22 mei 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 mei 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verzoekster niet verschenen. De rechter is met voorafgaand bericht ook niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de procedure met het zaaknummer 11027627 MT VERZ 24-1889 (hierna: de hoofdzaak). In die procedure treedt verzoekster op als beschermingsbewindvoerder voor haar (half)broer.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter in de hoofdzaak dezelfde rechter is als de rechter tegenover wie zij op 8 mei 2024 heeft gestaan. Zij denkt daardoor dat de rechter niet onpartijdig kan zijn.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. De rechter vraagt zich allereerst af of verzoekster wel een partij is die – zo begrijpt de wrakingskamer – de bevoegdheid tot wraking toekomt. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich verder op het standpunt dat het verzoek tot wraking ongegrond moet worden verklaard. De rechter heeft verzoekster op 8 mei 2024 op grond van artikel 66 Faillissementswet op verzoek van de curator als getuige gehoord in zijn hoedanigheid van rechter-commissaris in een faillissement. De hoofdzaak betreft een kwestie waarin verzoekster beschermingsbewindvoerder is van een (half)broer. Dit is een geheel andere kwestie met een andere rol voor de rechter en verzoekster. In de hoofdzaak moet verzoekster als bewindvoerder jaarlijks rekening en verantwoording afleggen over het door haar gevoerde financiële beleid. Dat kan schriftelijk, maar er kan ook een zitting worden belegd waarin de kantonrechter met de bewindvoerder bespreekt hoe tot een goede rekening en verantwoording kan worden gekomen. Goed beschouwd is dat gesprek een instructiegesprek. De zitting in de hoofdzaak heeft niet plaatsgevonden, waardoor daar geen schijn van partijdigheid uit kan zijn gebleken en bij het getuigenverhoor op 8 mei 2024 is ook niets gebleken dat schade aan de onpartijdigheid van de rechter zou kunnen toebrengen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De hiervoor genoemde regeling omtrent wrakingen is - voor zover hier van
belang - van toepassing op de rechtspleging in dagvaardingsprocedures van titel 2 van het Eerste Boek van Rv en in verzoekschriftprocedures van titel 3 van het Eerste Boek van Rv. Verzoekster is tot bewindvoerder benoemd. In dat kader heeft de kantonrechter een toezichthoudende taak: hij houdt toezicht op de taakvervulling van de bewindvoerder. Ter uitvoering van die taak is op 15 december 2023 een zitting gepland, waarvoor verzoekster zich heeft afgemeld. Daarna is verzoekster op 19 december 2023 verzocht schriftelijk de door haar afgelegde rekening en verantwoording te verduidelijken en financiële stukken bij dat verslag te voegen. Hier is geen sprake van een procedure waarin de rechter een beslissing neemt in een te berechten geschil. Verzoekster dient alleen inzicht te geven in de rekening en verantwoording die zij heeft afgelegd, zodat de rechter kan beoordelen of verzoekster haar taak als bewindvoerder goed vervult. Er is derhalve geen sprake van rechtspleging zoals bedoeld in titel 2 of titel 3 van het Eerste Boek van Rv. Deze vaststelling betekent dat de onderhavige procedure buiten het bereik valt van het bepaalde in artikel 36 Rv – de wrakingsbepaling –, omdat die bepaling betrekking heeft op de dagvaardings- en verzoekschriftprocedures in burgerlijke zaken. De procedure rondom het afleggen van rekening en verantwoording kan daar, ook wanneer die bepaling in de meest ruime zin wordt opgevat, niet onder worden gebracht. Nu ook geen andere wettelijke bepaling grond biedt voor wraking van de kantonrechter in het kader van een gesprek met een bewindvoerder zoals in dit geval, zal verzoekster niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.
3.3
Voor de volledigheid merkt de wrakingskamer op dat ook als verzoekster wel ontvankelijk zou zijn geweest, haar verzoek ongegrond zou zijn verklaard. De enkele omstandigheid dat de rechter een andere zaak heeft behandeld waarin verzoekster als getuige is gehoord, leidt immers niet tot een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Het uitgangspunt is dat een rechter onpartijdig is, ook als de rechter een van de betrokken personen kent van een eerdere zaak.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 11027627 MT VERZ 24-1889 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, en mr. M.E. Heinemann en mr. P.M. Leijten als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2024.
de griffier de voorzitter
is buiten staat deze beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.