ECLI:NL:RBMNE:2024:3556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
10773210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de opeisbaarheid van een financial leaseovereenkomst en de geldigheid van een betalingsregeling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een financial leasemaatschappij en een kleine ondernemer. De eiseres, een financial leasemaatschappij, had een financial leaseovereenkomst gesloten met de gedaagde, die een Audi A3 leaset. Na schade aan de auto heeft eiseres het volledige krediet opgeëist, maar gedaagde had een betalingsregeling getroffen die eiseres niet had opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat de betalingsregeling nog steeds van kracht was, ondanks dat gedaagde enkele termijnen te laat had betaald. De rechter vond dat het beroep van eiseres op het vervallen van de betalingsregeling onaanvaardbaar was naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter benadrukte dat eiseres, als professionele partij, meer zorgvuldigheid had moeten betrachten in de communicatie over de betalingsregeling. De vordering van eiseres tot betaling van het resterende krediet werd afgewezen, en eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10773210 \ UC EXPL 23-7405 / 61169 JvdB
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. H.J.M. Hofman van Jongejan Wisseborn Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] , handelend onder de naam " [handelsnaam] ",
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.F. de Jong van Van der Vorst Advocaten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
  • het proces-verbaal van de rolzitting van 6 december 2023, waarop [gedaagde] in persoon is verschenen;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 22 maart 2024 van [eiseres] , met aanvullende producties 6 tot en met 8 en een toelichting daarop;
  • de brief van 2 mei 2024 van [gedaagde] , met aanvullende productie 4;
  • de mondelinge behandeling van 14 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een financial leaseovereenkomst gesloten, op basis waarvan [gedaagde] een Audi A3 leaset en daarvoor maandelijks een kredietvergoeding betaalt aan [eiseres] . Omdat de auto
total lossis geraakt, heeft [eiseres] het gehele krediet opgeëist. In deze procedure vordert [eiseres] betaling van de resterende kredietsom. [eiseres] is echter een betalingsregeling met [gedaagde] overeengekomen, en de kantonrechter vindt dat [eiseres] daar nog steeds aan gebonden is. Daarom krijgt [gedaagde] gelijk: zij hoeft het gehele krediet nu niet in één keer te betalen. Wel moet [gedaagde] zich strikt aan de betalingsregeling houden en kan die regeling worden herzien vanwege tijdsverloop en omdat [gedaagde] ’s financiële situatie is gewijzigd.
[gedaagde] is het resterende krediet aan [eiseres] verschuldigd
2.2.
Bij het sluiten van de financial leaseovereenkomst zijn [eiseres] en [gedaagde] overeengekomen dat het gehele krediet in één keer en per direct opeisbaar is als de auto
total lossraakt. Het is niet zo dat [eiseres] de overeenkomt eerst zou moeten ontbinden, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Artikel 5.1 van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn zegt over de ontbinding: ‘
In die situaties mogen wij het contract bovendien meteen ontbinden…’. Uit het woord ‘bovendien’ volgt dat ontbinden een aanvullende mogelijkheid is voor [eiseres] en geen voorwaarde voor de opeisbaarheid. Het resterende krediet is dus in principe opeisbaar.
Partijen hebben op 20 februari 2023 een betalingsregeling afgesproken
2.3.
Op 20 februari 2023 hebben [eiseres] en [gedaagde] een betalingsregeling afgesproken. Op basis daarvan betaalde [gedaagde] € 25,- per maand. In de brief van 20 februari 2023 van [eiseres] aan [gedaagde] over de betalingsregeling staat dat wanneer [gedaagde] termijnen niet stipt zou betaalt, de regeling komt te vervallen en de hoofdsom weer in zijn geheel opeisbaar wordt. Daarvoor is, zo staat in de brief, geen ingebrekestelling of nader bericht vanuit [eiseres] nodig.
[gedaagde] is de betalingsregeling niet stipt nagekomen
2.4.
De eerste termijn van € 25,- moest door [gedaagde] op 28 februari 2023 betaald zijn. Dit bedrag is echter pas op 1 maart 2023, dus één dag te laat, betaald. [gedaagde] heeft daarna een aantal maanden wel maandelijks betaald, maar door die eerste te late betaling waren ook de daaropvolgende termijnen steeds te laat. [gedaagde] liep in feite steeds een maand achter. Dit betekent dat, zoals in de betalingsregeling staat, de gehele hoofdsom weer ineens opeisbaar wordt. Dit is de reden dat [eiseres] in deze procedure betaling van de gehele resterende hoofdsom vordert.
Maar beëindiging van de betalingsregeling is in dit geval onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
2.5.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiseres] in dit geval echter géén betaling van de gehele resterende hoofdsom vorderen, omdat zij zich niet kan beroepen op het vervallen van de betalingsregeling. Dat zou namelijk onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Dat wordt hierna toegelicht.
2.6.
Een tussen partijen geldende regel kan buiten toepassing blijven als het onverkort gelden van die regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [1] De kantonrechter mag niet te snel zeggen dat er sprake is van zulke ‘onaanvaardbaarheid’, want het uitgangspunt is dat partijen zelf gaan over wat zij willen afspreken. In deze zaak is de kantonrechter het met [gedaagde] eens dat deze hoge drempel wordt gehaald. Hiervoor zijn de volgende omstandigheden relevant:
 [eiseres] heeft bij [gedaagde] het vertrouwen gewekt dat de betalingsregeling nog gold, en zij de hoofdsom niet zou opeisen, want:
o [gedaagde] heeft [eiseres] op 24 september 2023 gebeld om te vragen of zij de termijn van september later mocht betalen. Zij heeft ter onderbouwing ook haar telefoongegevens laten zien, waaruit een gesprek van vier minuten met (de gemachtigde van) [eiseres] blijkt. [eiseres] heeft betwist dat dit telefoongesprek heeft plaatsgevonden, en gezegd dat [gedaagde] mogelijk ‘in de wacht stond’, maar heeft dat niet onderbouwd (bijvoorbeeld met het logboek dat [eiseres] naar eigen zeggen bijhoudt over contactmomenten);
o [gedaagde] heeft per e-mail van 25 oktober 2023 de afspraak over het later betalen van de termijn van september bevestigd en in die e-mail ook naar het telefoongesprek daarover verwezen. Dat [eiseres] die e-mail heeft ontvangen, staat vast, want dat heeft [eiseres] niet betwist;
o In het telefoongesprek heeft [eiseres] niet gezegd dat er wat haar betreft geen betalingsregeling meer van kracht was, omdat [gedaagde] te laat had betaald. Ook heeft [eiseres] niet op de e-mail van [gedaagde] gereageerd. Het is daarom begrijpelijk dat [gedaagde] ervanuit ging dat het later betalen van de termijn van september akkoord was, en dat de regeling nog gewoon doorliep. Pas in deze procedure heeft [eiseres] , in haar akte van 22 maart 2024, expliciet het standpunt ingenomen dat de betalingsregeling naar haar mening vervallen was;
o [eiseres] heeft [gedaagde] op 29 augustus 2023 wel een brief gestuurd over de betalingsregeling. Anders dan [eiseres] heeft gesuggereerd, gaat die brief echter niet over opeising wegens te late betaling. De brief gaat over herziening van de betalingsregeling. Als de regeling toen al vervallen was in de ogen van [eiseres] , vanwege de eerste te late betaling, viel er ook niets te herzien;
o [eiseres] heeft met deze brief en ook enkele eerdere brieven over herziening verwarring gecreëerd. In de afspraken over de betalingsregeling staat namelijk dat een herziening pas na zes maanden aan de orde zou zijn. [gedaagde] meende dus dat de brieven onterecht waren verzonden. Weliswaar was het beter geweest als [gedaagde] hierover toen zelf aan de bel had getrokken bij [eiseres] , maar de onduidelijkheid is ontstaan door het handelen van [eiseres] . In het hiervoor genoemde telefoongesprek van 24 september 2023 is deze brief ook niet ter sprake gebracht door [eiseres] ;
 Hoewel in de betalingsregeling staat dat het krediet zonder bericht opeisbaar is als er niet stipt wordt betaald, had in dit specifieke geval van [eiseres] verwacht mogen worden dat zij [gedaagde] had geattendeerd op de eerste te late betaling en de grote gevolgen daarvan. Die eerste betaling was namelijk slechts één dag te laat. Het heeft er alle schijn van dat [gedaagde] zich van die termijnoverschrijding niet bewust was. Daarop wijst het feit dat zij, toen zij in september 2023 wél aan zag komen dat haar termijnbetaling te laat zou komen, direct naar [eiseres] gebeld heeft voor overleg. Als de termijnoverschrijding van slechts één dag voor [eiseres] al een reden voor directe opeising was, had van haar verwacht mogen worden dat zij [gedaagde] daarop had gewezen. Dat heeft [eiseres] niet gedaan;
 De hoedanigheid van partijen weegt hier tot slot ook mee. [gedaagde] is een kleine ondernemer die weinig ervaring heeft met leasecontracten. [eiseres] is een financial leasemaatschappij, oftewel een professionele verstrekker van (goederen)krediet. Dat betekent dat zij heel veel met schuldenaren te maken heeft en ook regelmatig schuldenaren treft die niet betalen – zij duidt zichzelf niet voor niets aan als ‘
repeat player’in de processtukken. Juist van zo’n partij mag verwacht worden dat zij in haar communicatie met schuldenaren zorgvuldig en duidelijk is. [eiseres] is dat in dit geval, zoals hiervoor is beschreven, niet geweest.
De betalingsregeling geldt nog steeds
2.7.
Een en ander betekent dat de betalingsregeling die op 20 februari 2023 door [eiseres] en [gedaagde] is afgesproken, nog steeds geldt. Dat betekent ook dat [gedaagde] stipt maandelijks € 25,- moet betalen. Ook kan de betalingsregeling worden herzien. Ten eerste is de termijn van zes maanden voor de herziening inmiddels ruimschoots verstreken. Daarnaast geeft de financiële situatie van [gedaagde] aanleiding tot herziening, want [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij nu een bedrag van € 150,- per maand zou kunnen betalen aan [eiseres] .
De wettelijke handelsrente
2.8.
Aangezien de vordering van [eiseres] wordt afgewezen, wordt ook haar vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente over deze vordering afgewezen. Overigens is die wettelijke handelsrente, anders dan [eiseres] stelt, ook niet overeengekomen. In artikel 4.4. van de algemene voorwaarden van de overeenkomst staat vermeld dat de te vorderen rente
‘nooit hoger [is] dan de wettelijke rente volgens het Burgerlijk Wetboek’. Dat [eiseres] hiermee de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW heeft bedoeld, volgt niet uit die bepaling. [gedaagde] heeft dit ook niet zo begrepen. Volgens [eiseres] wordt met het begrip ‘wettelijke rente’ in een zakelijke overeenkomst altijd de wettelijke handelsrente bedoeld en zou er anders ‘wettelijke consumentenrente’ hebben gestaan. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin niet. ‘Wettelijke consumentenrente’ is geen begrip uit het Burgerlijk Wetboek. ‘Wettelijke rente’ is dat wel, en daarmee wordt verwezen naar artikel 6:119 BW en niet naar artikel 6:119a BW. Bovendien volgt uit de jurisprudentie en literatuur dat wie in rechte aanspraak wil maken op de wettelijke handelsrente niet kan volstaan met het vorderen van de ‘wettelijke rente’. Ook in dat geval wordt onder het begrip ‘wettelijke rente’ dus geen ‘wettelijke handelsrente’ verstaan. [2]
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.9.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. Die proceskosten worden begroot op:
salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
Uitvoerbaar bij voorraad
2.10.
De kantonrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Atema en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Hof ’s-Hertogenbosch 28 augustus 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BX6052.