Uitspraak
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
- het proces-verbaal van de rolzitting van 6 december 2023, waarop [gedaagde] in persoon is verschenen;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van 22 maart 2024 van [eiseres] , met aanvullende producties 6 tot en met 8 en een toelichting daarop;
- de brief van 2 mei 2024 van [gedaagde] , met aanvullende productie 4;
- de mondelinge behandeling van 14 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.De beoordeling
total lossis geraakt, heeft [eiseres] het gehele krediet opgeëist. In deze procedure vordert [eiseres] betaling van de resterende kredietsom. [eiseres] is echter een betalingsregeling met [gedaagde] overeengekomen, en de kantonrechter vindt dat [eiseres] daar nog steeds aan gebonden is. Daarom krijgt [gedaagde] gelijk: zij hoeft het gehele krediet nu niet in één keer te betalen. Wel moet [gedaagde] zich strikt aan de betalingsregeling houden en kan die regeling worden herzien vanwege tijdsverloop en omdat [gedaagde] ’s financiële situatie is gewijzigd.
total lossraakt. Het is niet zo dat [eiseres] de overeenkomt eerst zou moeten ontbinden, zoals [gedaagde] heeft betoogd. Artikel 5.1 van de algemene voorwaarden die van toepassing zijn zegt over de ontbinding: ‘
In die situaties mogen wij het contract bovendien meteen ontbinden…’. Uit het woord ‘bovendien’ volgt dat ontbinden een aanvullende mogelijkheid is voor [eiseres] en geen voorwaarde voor de opeisbaarheid. Het resterende krediet is dus in principe opeisbaar.
repeat player’in de processtukken. Juist van zo’n partij mag verwacht worden dat zij in haar communicatie met schuldenaren zorgvuldig en duidelijk is. [eiseres] is dat in dit geval, zoals hiervoor is beschreven, niet geweest.
‘nooit hoger [is] dan de wettelijke rente volgens het Burgerlijk Wetboek’. Dat [eiseres] hiermee de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW heeft bedoeld, volgt niet uit die bepaling. [gedaagde] heeft dit ook niet zo begrepen. Volgens [eiseres] wordt met het begrip ‘wettelijke rente’ in een zakelijke overeenkomst altijd de wettelijke handelsrente bedoeld en zou er anders ‘wettelijke consumentenrente’ hebben gestaan. De kantonrechter volgt [eiseres] hierin niet. ‘Wettelijke consumentenrente’ is geen begrip uit het Burgerlijk Wetboek. ‘Wettelijke rente’ is dat wel, en daarmee wordt verwezen naar artikel 6:119 BW en niet naar artikel 6:119a BW. Bovendien volgt uit de jurisprudentie en literatuur dat wie in rechte aanspraak wil maken op de wettelijke handelsrente niet kan volstaan met het vorderen van de ‘wettelijke rente’. Ook in dat geval wordt onder het begrip ‘wettelijke rente’ dus geen ‘wettelijke handelsrente’ verstaan. [2]