ECLI:NL:RBMNE:2024:3552

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
11106746
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met betrekking tot cao-loon en achterstallig loon

In deze zaak heeft eiser, werkzaam op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst, een kort geding aangespannen tegen drie gedaagden, waaronder een besloten vennootschap en haar bestuurder, met als doel betaling van achterstallig loon en cao-loon. Eiser heeft sinds februari 2022 geen loon meer ontvangen, met uitzondering van enkele maanden, en heeft gedaagden gesommeerd om het achterstallige loon te betalen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 2, de werkgever van eiser, erkent dat er een arbeidsovereenkomst bestaat en dat eiser recht heeft op achterstallig loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser recht heeft op een netto bedrag van € 33.851,65 aan achterstallig loon, verminderd met een kassaldo dat eiser onder zich heeft. De wettelijke verhoging van 30% en wettelijke rente over het achterstallige loon zijn ook toegewezen. De vorderingen tegen gedaagde sub 1 en gedaagde sub 3 zijn afgewezen, omdat zij geen werkgever van eiser zijn. Eiser heeft ook recht op doorbetaling van zijn loon vanaf 1 mei 2024, maar dit is vastgesteld op 95% van het oorspronkelijke salaris vanwege zijn ziekmelding. De kantonrechter heeft gedaagde sub 2 veroordeeld tot het verstrekken van deugdelijke salarisspecificaties en heeft de proceskosten aan gedaagde sub 2 opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11106746 \ UV EXPL 24-118
Vonnis in kort geding van 11 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigden: mr. L. Timmermans en mr. J.M. van Dijk,
tegen
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1], tevens handelend onder de naam [handelsnaam 1] ,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 1] ,

2 2. de besloten vennootschap [gedaagde sub 2] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 2] ,

3 [gedaagde sub 3] ,

te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij sub 3,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gemachtigde (van gedaagden sub 1 tot en met 3): mr. J.W. Menkveld.
Gedaagde partijen sub 1 tot en met 3 zullen hierna ook samen worden genoemd: [gedaagden sub 1 t/m 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 22
- de brief van [eiser] van 23 mei 2024 met een correcte versie van productie 17 bij de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 4 van [gedaagden sub 1 t/m 3]
- de mondelinge behandeling van 28 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagden sub 1 t/m 3]
- de e-mails van [eiser] van 29 mei 2024 aan de griffier en aan [gedaagden sub 1 t/m 3] met een digitaal geluidsbestand, dat eerder al als productie 11 was overgelegd op een USB-stick.

2.De feiten

2.1.
[eiser] werkt vanaf oktober 2014 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor en op het terrein van [handelsnaam 1] (voorheen ‘ [handelsnaam 2] ’). [handelsnaam 1] (de camping) wordt geëxploiteerd door [gedaagde sub 1] B.V., een vennootschap van [gedaagde sub 3] . Het salaris bedraagt € 2.488,30 bruto per maand. Op de arbeidsovereenkomst is onbetwist de cao Recreatie van toepassing.
2.2.
Op het terrein van de camping worden vakantiehuisjes en standplaatsen voor chalets en tenten verhuurd. De camping is zes maanden per jaar geopend, van 1 april tot 1 oktober. De werkzaamheden van [eiser] voor de camping bestaan onder meer uit het bijhouden van reserveringen, het beheer van de campingkas en het verrichten van onderhoud en schoonmaak.
2.3.
[eiser] heeft het salaris vanaf 2014 afwisselend ontvangen van respectievelijk [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V., een andere vennootschap van [gedaagde sub 3] . Vanaf februari 2022 heeft [eiser] geen loon meer ontvangen, met uitzondering van het loon voor september 2022 en oktober 2022 en februari 2023. [eiser] heeft [gedaagde sub 3] zowel mondeling als per e-mail gevraagd om zijn loon te betalen. [eiser] heeft zich eind maart 2024 ziek gemeld. Op 2 april 2024 hebben de gemachtigden van [eiser] [gedaagde sub 1] B.V. gesommeerd om onder meer het achterstallig loon inclusief de loonsverhoging op grond van de cao te betalen. Daarop heeft de gemachtigde van gedaagden op 15 april 2024 gereageerd. Omdat de loonbetaling uitbleef, is [eiser] deze procedure gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] , althans [gedaagde sub 2] , althans [gedaagde sub 3] , tot betaling aan [eiser] van € 64.497,70 bruto aan achterstallig loon, € 43.549,51 bruto aan niet-uitbetaald cao-loon, de maximale wettelijke verhoging over beide bedragen, een en ander vermeerderd met rente en kosten, doorbetaling van het loon van € 3.698,23 bruto per maand met ingang van 1 mei 2024 en tot het verstrekken van deugdelijke specificaties van de te betalen loonbedragen op straffe van een dwangsom voor elke dag dat deze veroordeling niet wordt nagekomen.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat tussen hem en [gedaagde sub 1] een arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval toch aangenomen moet worden dat hij bij [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 2] in dienst is, heeft [eiser] hen ook gedagvaard. [eiser] stelt dat op de arbeidsrelatie de cao Recreatie (de cao) van toepassing is omdat hij vanaf 2014 uitsluitend werkt voor [handelsnaam 1] , de handelsnaam van [gedaagde sub 1] . Op grond van de werkzaamheden die hij voor de camping heeft verricht heeft [eiser] recht op inschaling, beloning en loonsverhogingen behorend bij schaal 7 van de cao. [eiser] heeft nooit het cao-loon ontvangen en vordert daarom het sinds april 2019 te weinig betaalde cao-loon. Vanaf februari 2022 is - op drie maanden na - geen loon meer betaald aan [eiser] , ondanks dat [eiser] [gedaagde sub 3] regelmatig heeft gevraagd om het loon over te maken. Omdat het verschuldigde loon niet is betaald, heeft [eiser] ook recht op de maximale wettelijke verhoging over het verschuldigde loon en op de wettelijke rente over de totale loonvordering, zo stelt hij. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening omdat hij al langere tijd geen loon meer ontvangt en ziek is waardoor hij geen andere inkomsten kan verwerven.
3.3.
[gedaagden sub 1 t/m 3] voeren verweer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] stellen dat de vorderingen van [eiser] op hen moeten worden afgewezen omdat zij geen werkgever van [eiser] zijn. [gedaagde sub 2] stelt dat zij de werkgever is, maar dat ook de vorderingen van [eiser] op haar moeten worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat moet de rechter beoordelen?
4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde(n) voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
Er is spoedeisend belang4.2. [eiser] heeft sinds februari 2022, op drie maanden na, geen loon meer ontvangen. Gelet op de aard van de vordering heeft [eiser] een spoedeisend belang.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hoeven geen loon te betalen
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is namens [gedaagde sub 2] erkend dat zij een arbeidsovereenkomst met [eiser] heeft en dus werkgever van [eiser] is. Volgens [gedaagde sub 2] doet zij het beheer van de camping, waarvoor zij [gedaagde sub 1] een rekening stuurt. [eiser] heeft gezegd dat het onduidelijk is wie de werkgever is, omdat in het verleden ook [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] wel zijn loon hebben betaald en zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] loonstroken hebben verstrekt. De kantonrechter begrijpt dat dit voor [eiser] verwarrend moet zijn geweest en dat hij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ‘voor de zekerheid’ ook heeft gedagvaard. Nu [gedaagde sub 2] zelf gemotiveerd heeft uiteengezet dat zij de werkgever is, is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat [eiser] naast zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 2] ook nog een arbeidsovereenkomst heeft met [gedaagde sub 1] en/of met [gedaagde sub 3] . Dat betekent dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [eiser] op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] en dat die vorderingen worden afgewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten aan de zijde van deze twee gedaagden, zij het dat deze op nihil worden gesteld. De drie gedaagden hebben samen één gemachtigde en deze heeft opgemerkt dat geen extra kosten zijn gemaakt voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] .
Het recht op loon volgens de cao wordt in deze procedure niet beoordeeld
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting erkend dat de cao Recreatie op de arbeidsovereenkomst met [eiser] van toepassing is. Daardoor staat tussen partijen niet ter discussie dat de cao van toepassing is. [eiser] stelt dat zijn salaris niet volgens de toepasselijke loonschaal op grond van de cao is betaald. Volgens [eiser] vallen zijn werkzaamheden onder functieschaal 7, waardoor hij – door niet-toegepaste periodieke loonsverhogingen van de cao – vanaf 2014 te weinig loon heeft ontvangen. [gedaagde sub 2] betwist dat de werkzaamheden van [eiser] leiden tot een indeling in schaal 7. Volgens [gedaagde sub 2] heeft [eiser] dit standpunt onvoldoende onderbouwd en had hij op grond van artikel 16 van de cao de beroepscommissie moeten inschakelen voor zover hij het niet eens was met de functie-indeling. De kantonrechter overweegt hierover dat de indeling in de toepasselijke loonschaal een constitutief oordeel is. Om de schaalindeling te kunnen beoordelen is ook meer onderzoek nodig, waarvoor geen ruimte is in een kort gedingprocedure. De kantonrechter zal daarom hierna voor de beoordeling van de loonvordering uitgaan van het bij aanvang van het dienstverband tussen partijen overeengekomen en daarna niet meer gewijzigde maandsalaris van € 2.488,33 bruto
(€ 2.254,54 netto).
Er moet achterstallig loon betaald worden
4.5.
[gedaagde sub 2] heeft erkend dat [eiser] over 2022 en 2023 nog recht heeft op
€ 47.930,24 (netto) aan loon. [gedaagde sub 2] erkent ook dat [eiser] over de maanden januari 2024 tot en met april 2024 nog recht heeft op (4 keer) € 2.254,54 netto aan loon
(= € 9.018,16 netto). Dit blijkt uit een conceptbrief van [gedaagde sub 2] aan [eiser] , die nog niet aan [eiser] was verstuurd, maar als productie 3 door [gedaagde sub 2] in de procedure is overgelegd en de toelichting hierop die namens [gedaagde sub 2] tijdens de zitting is gegeven. Daarom staat tussen partijen in ieder geval vast dat [eiser] over de periode vanaf februari 2022 tot en met april 2024 in totaal nog recht heeft op (€ 47.930,24 + € 9.018,16 =) € 56.948,40 netto aan loon. In haar conceptbrief heeft [gedaagde sub 2] het kassaldo van € 23.096,75 - voortvloeiend uit de door haar overgelegde productie 2 - verrekend met dit nog te ontvangen loon. [eiser] heeft tijdens de zitting erkend dat hij dit kasbedrag nog uit hoofde van zijn functie onder zich heeft en aan [gedaagde sub 2] moet afdragen. Partijen waren ter zitting desgevraagd beiden akkoord met verrekening van dit kassaldo op de vordering. De kantonrechter zal daarom het tussen partijen vaststaande achterstallige loon van € 56.948,40 netto toewijzen, verminderd met het kasbedrag van
€ 23.096,75 dat [eiser] van [gedaagde sub 2] mag behouden. Daardoor resteert een toewijsbaar bedrag aan achterstallig loon van (€ 56.948,40 - € 23.096,75 =)
€ 33.851,65 netto. De kantonrechter zal het meerdere van het gevorderde loon afwijzen omdat dat is gebaseerd op de functie-inschaling op grond van de cao, waarvoor eerst nog nader onderzoek moet plaatsvinden. Dat kan eventueel in een te starten bodemprocedure.
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente is verschuldigd
4.6.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op de maximale wettelijke verhoging over het verschuldigde loon. Duidelijk is dat [gedaagde sub 2] het loon niet (en dus te laat) heeft betaald, zodat de wettelijke verhoging verschuldigd is. [gedaagde sub 2] voert hiertegen als verweer dat [eiser] zich op 30 maart 2024 had ziekgemeld en zij het loon pas kon berekenen nadat [eiser] hiervoor de inlogcodes van haar computer had verstrekt. Dit is echter niet relevant voor de verplichting om tijdig het loon te betalen. Bovendien blijkt uit dit verweer niet waarom [gedaagde sub 2] niet al eerder, vóór de ziekmelding op 30 maart 2024, het loon had kunnen betalen. De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallige loon op de voet van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (BW) zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter ziet echter aanleiding tot matiging van de wettelijke verhoging tot een maximum van 30%, omdat [eiser] zeer lang, ruim twee jaar, heeft gewacht met het starten van een loonvorderingsprocedure en niet duidelijk is waarom hij dit niet eerder heeft gedaan.
4.7.
De wettelijke rente over het achterstallige loon is als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar op de in de beslissing te vermelden wijze. Ook hiervoor is van belang dat [eiser] zeer lang heeft gewacht met het vorderen van het achterstallige loon. Daarom zal de kantonrechter de wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding (17 mei 2024).
Het loon vanaf 1 mei 2024 moet worden doorbetaald
4.8.
[eiser] vordert ook dat het loon van € 3.698,23 bruto per maand exclusief vakantietoeslag, met ingang van 1 mei 2024 wordt doorbetaald. [gedaagde sub 2] stelt dat [eiser] vanwege zijn ziekmelding op 30 maart 2024 op grond van artikel 29 lid 2 van de cao het eerste halfjaar recht heeft op 95% van zijn salaris, dat is 95% van € 2.488,33 =
€ 2.363,91 bruto per maand. [eiser] heeft niet weersproken dat het loon bij ziekte 95% van het maandloon bedraagt. Uitgaande van het tussen partijen overeengekomen en niet gewijzigde brutoloon van € 2.488,33 en deze 95%, zal de kantonrechter de gevorderde veroordeling tot doorbetaling van het loon met ingang van 1 mei 2024 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst daarom vooralsnog toewijzen tot een bedrag van € 2.363,91 bruto per maand.
Bruto-netto salarisspecificaties
4.9.
[eiser] heeft ook verzocht om verstrekking van deugdelijke bruto-netto-specificaties binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis van alle uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en dit vonnis aan hem te betalen loonbedragen, op straffe van een dwangsom. [gedaagde sub 2] wijst erop dat zij in de procedure de salarisstroken over januari, februari en maart 2024 heeft verstrekt. Een nieuwe opgave is volgens [gedaagde sub 2] pas toewijsbaar voor de periode vanaf april 2024 omdat het salaris de afgelopen jaren niet is gewijzigd. [eiser] heeft dit niet weersproken. De kantonrechter zal [gedaagde sub 2] daarom alleen veroordelen om van de betaling van het achterstallige loon van
€ 33.851,65 netto en het loon vanaf april 2024 van € 2.363,91 bruto aan [eiser] deugdelijke bruto-netto specificaties te verstrekken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis. Voor het bepalen van een dwangsom ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu [gedaagde sub 2] ter zitting heeft toegezegd de salarisspecificaties vrijwillig te zullen verstrekken. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat [gedaagde sub 2] dit niet zal doen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde sub 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.790,97
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst af het gevorderde jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] ,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] , welke worden gesteld op nihil,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 33.851,65 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 30% op de voet van artikel 7:625 BW, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het totaal toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verstaat dat het kassaldo is verrekend aldus dat [eiser] dit voor zichzelf mag behouden,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over de onder 5.3 genoemde salarisbetaling volledige en deugdelijke salarisspecificaties aan [eiser] te verstrekken,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 1.790,97 aan de zijde van [eiser] , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.
40160