ECLI:NL:RBMNE:2024:354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
C/16/549966 / HA ZA 22-668
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de omvang van legaten in de nalatenschap van erflater met benoeming van deskundigen voor waardering van aandelen en onroerend goed

In deze zaak vorderen de kinderen uit het eerste huwelijk van erflater, [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)], dat de rechtbank de omvang van de legaten vaststelt die erflater hen heeft toegekend. De kinderen zijn onterfd en stellen dat de legaten gelijk zijn aan hun legitieme portie. De rechtbank moet de waarde van de nalatenschap vaststellen, waaronder de aandelen in een besloten vennootschap. De rechtbank benoemt een deskundige voor de waardering van deze aandelen en biedt partijen de gelegenheid om zich over de deskundige en de vragen die aan hem gesteld moeten worden uit te laten. De rechtbank geeft ook een oordeel over de waarde van andere goederen in de nalatenschap en of eisers giften van erflater hebben ontvangen die in mindering komen op hun legaten. De legaten zijn niet direct opeisbaar, maar de rechtbank stelt vast dat ze schulden vormen in het vermogen van de echtgenote van erflater, die na haar overlijden op haar privévermogen kunnen worden verhaald. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2023, en de rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen over de deskundige en de vragen die aan deze deskundige moeten worden gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Erfrecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/549966 / HA ZA 22-668
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
hierna: [eiser sub 1 (voornaam)] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna: [eiseres sub 2 (voornaam)] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
[eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hierna samen te noemen: eisers,
advocaat mr. M.S. van Gaalen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna: [gedaagde sub 1 (voornaam)] ,
2.
[gedaagde sub 2],
in hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
hierna: [gedaagde sub 2 (voornaam)] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
[gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hierna samen te noemen: gedaagden,
advocaat mr. M.G. Hees te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de akte overlegging producties bij de dagvaarding met producties 1 t/m 57;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met producties 1 t/m 43;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie met producties 58 t/m 63;
  • de antwoordakte vermeerdering van eis in conventie met producties 44 en 45;
  • de akte wijziging eis in reconventie, tevens aanvulling gronden in reconventie en overlegging aanvullende producties 46 t/m 64;
  • de akte overlegging producties van eisers met producties 64 en 65;
  • het B3-formulier van gedaagden met producties 65 en 66;
  • de brief van gedaagden met als bijlage productie 65;
  • de brief van gedaagden met als bijlage productie 66;
  • het B3-formulier van gedaagden met productie 67 en een begeleidende brief met toelichting.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Hierbij zijn partijen en hun advocaten verschenen. De advocaten hebben spreekaantekeningen voorgedragen, die de rechtbank heeft toegevoegd aan het dossier. Met partijen is besproken dat zij na de mondelinge behandeling nog gelegenheid zouden krijgen om een akte in te dienen over de hierna in 5.43 te noemen huishoudelijke schulden. Gedaagden hebben dat op 13 december 2023 gedaan en eisers een week later.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Samenvatting

2.1.
Deze zaak gaat over de nalatenschap van [erflater] . [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] , eisers, zijn de kinderen uit zijn eerste huwelijk. [gedaagde sub 1 (voornaam)] is een zoon uit zijn tweede huwelijk met [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Eisers zijn onterfd. Zij vorderen dat de rechtbank de omvang van de legaten vaststelt die [erflater] hun heeft toegekend. Kort gezegd hebben deze legaten dezelfde omvang als de legitieme portie. Om de omvang van de legaten te kunnen vaststellen, moet vaststaan wat de waarde is van de goederen van de nalatenschap. Belangrijke goederen van de nalatenschap zijn de aandelen in [onderneming 1] B.V. Voor de waardering van deze aandelen zal de rechtbank een deskundige benoemen, zoals eisers ook hebben gevorderd. Partijen zullen de gelegenheid krijgen om zich over de te benoemen deskundige en de aan hem of haar te stellen vragen uit te laten. Over de waarde van de andere goederen van de nalatenschap zal in dit vonnis al wél een oordeel worden gegeven. Ook zal worden beoordeeld of eisers giften van erflater hebben ontvangen, die in mindering komen op hun legaten. Eisers menen dat al hun legaten, anders dan in het testament is bepaald, nu al opeisbaar zijn. Dat is de rechtbank niet met hen eens. Wel zal de rechtbank vaststellen dat hun legaten schulden vormen in het vermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] en dat deze schulden na haar overlijden dus ook op haar privévermogen kunnen worden verhaald.
2.2.
Hierna zullen onder 3 eerst de feiten worden vastgesteld en in dat verband zullen verschillende passages uit het testament worden weergegeven en e-mails van de betrokken notaris worden geciteerd. Onder 4 zullen de vorderingen worden beschreven die partijen over en weer hebben ingesteld. Deze vorderingen zullen daarna onder 5 worden beoordeeld. De beslissing, tot slot, zal worden vermeld in 6.

3.De feiten

3.1.
Op [2020] is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater was ten tijde van zijn overlijden getrouwd met [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Eisers zijn de kinderen van erflater uit zijn eerste huwelijk. [gedaagde sub 1 (voornaam)] is een kind van erflater uit zijn tweede huwelijk met [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Uit dit huwelijk is ook nog een dochter geboren: [A] (hierna: [A (voornaam)] ).
3.2.
Erflater heeft op 20 maart 2020 voor het laatst bij testament over zijn nalatenschap beschikt (hierna: het testament). Erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] hebben op 20 maart 2020 ook hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd naar een algehele gemeenschap van goederen met uitsluiting van de aandelen van erflater in [onderneming 1] B.V. (hierna: de B.V.). De B.V. heeft zes dochtervennootschappen, waaronder [onderneming 2] B.V. (die zich bezighoudt met licenties), [onderneming 3] B.V. en [onderneming 4] B.V. (die drie panden in eigendom heeft).
3.3.
In het testament heeft erflater gedaagden en [A (voornaam)] tot zijn erfgenamen benoemd ( [gedaagde sub 2 (voornaam)] voor 1/100ste deel en [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [A (voornaam)] samen voor 99/100ste deel). Aan gedaagden en [A (voornaam)] zijn daarnaast verschillende legaten toegekend. Zo heeft erflater de echtelijke woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] gelegateerd aan [gedaagde sub 2 (voornaam)] , de aandelen in de B.V. aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en heeft [A (voornaam)] een legaat gekregen van een geldbedrag dat overeenkomt met 80% van de intrinsieke waarde van deze aandelen. Verder zijn gedaagden in het testament benoemd tot executeurs en afwikkelingsbewindvoerders. Deze benoemingen hebben zij aanvaard.
3.4.
Gedaagden en [A (voornaam)] hebben de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
3.5.
In het testament heeft erflater eisers uitgesloten als zijn erfgenamen. Aan eisers zijn wel verschillende legaten toegekend.
3.6.
Aan [eiser sub 1 (voornaam)] zijn dat de volgende:
  • een appartementsrecht gelegen aan de [straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 3] in [plaats 2] . In het testament is bepaald dat de waardebepaling moet plaatsvinden in de staat vrij en onbewoond op basis van de waarde in het economisch verkeer. Het appartementsrecht is per overlijdensdatum van erflater getaxeerd op € 975.000,00 leegwaarde;
  • het totaalbedrag van de vordering van erflater op [eiser sub 1 (voornaam)] vanwege verstrekte geldleningen;
  • een aanvullend geldbedrag ter grootte van zijn legitieme portie berekend volgens artikel 4:65 en verder Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Bij de berekening van het laatst genoemde geldbedrag dient op grond van het testament rekening te worden gehouden met de andere twee legaten, in die zin dat op dit bedrag ter grootte van de legitieme portie de waarde van deze legaten in mindering komt.
3.7.
Aan [eiseres sub 2 (voornaam)] zijn de volgende legaten toekend:
  • het totaalbedrag van de vordering van erflater op [eiseres sub 2 (voornaam)] vanwege verstrekte geldleningen;
  • een aanvullend geldbedrag ter grootte van haar legitieme portie berekend volgens artikel 4:65 en verder BW.
Op het aanvullende geldbedrag ter grootte van de legitieme portie komt het totaalbedrag van de vordering van erflater op [eiseres sub 2 (voornaam)] in mindering. Een bedrag van € 200.000,00 van het legaat van het aanvullende geldbedrag van [eiseres sub 2 (voornaam)] is opeisbaar – voor zover de verkoop- of liquidatieopbrengsten toereikend zijn – bij: (a) verkoop en levering van de echtelijke woning aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] , (b) verkoop en levering van de aandelen in [onderneming 5] (een vennootschap in Frankrijk die een woning in Frankrijk in eigendom heeft), of (c) opheffing/ontbinding van [onderneming 5] waarna de opbrengsten aan [gedaagde sub 2 (voornaam)] worden uitgekeerd.
3.8.
In het testament staat over de legaten van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] verder het volgende:
3. Legaten [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)]
(…)
d. Opeisbaarheid
Ik bepaal dat deze legaten eerst opeisbaar zijn bij het overlijden van mijn echtgenote.
(…)
g. Legaten [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] ten laste van erfgenamen
De legaten van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] zijn schulden van de nalatenschap.
De uitkering en opeisbaarheid zijn evenwel (deels) afhankelijk van het leven en vermogen van mijn echtgenote. Voor zover deze legaten niet ten laste van haar verkrijgingen/erfdeel kunnen worden voldaan, dient zij de schulden uit hoofde van deze legaten tijdens haar leven voor haar rekening te nemen en deze schulden als zodanig voor te schieten.
Zij krijgt hierdoor een vordering ter grootte van deze schulden op mijn erfgenamen, ieder voor een gelijk deel.
3.9.
In het testament is over de verschuldigde belastingen bepaald:
HOOFDSTUK 10.
BELASTINGEN
Indien en voor zover een erfgenaam of legataris naar aanleiding van mijn overlijden iets verkrijgt dat niet terstond opeisbaar is of iets verkrijgt belast met een op grond van mijn overlijden te vestigen vruchtgebruik, dan geldt voor de periode van niet opeisbaarheid dan wel de periode dat de verkrijging belast is met vruchtgebruik voor de fiscaliteit het volgende, tenzij de betreffende fiscale regeling in een eigen voorziening voorziet.
Erfbelasting
Degene die de beschikking heeft over het verkregene, is verplicht de verschuldigde erfbelasting voor de desbetreffende periode voor zijn rekening te nemen.
De vordering die daardoor ontstaat wordt verrekend met de vordering(en) die ontstaan uit hoofde van deze uiterste wilsbeschikking.
(…)
Verder geldt dat voor de verkrijgingen van [eiseres sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 1 (voornaam)] dat de over hun verkrijgingen verschuldigde erfbelasting zo veel mogelijk zal worden verrekend met de vordering die ieder van hen heeft op grond van het legaat onder hoofdstuk 6 onder 3 sub c.
(…)
Intrekking verplichting
Als een legataris/erfgenaam niet binnen een door de executeur/afwikkelingsbewindvoerder te stellen redelijke termijn meewerkt aan de uitvoering van mijn uiterste wil, dan trek ik deze verplichting voor die legataris/erfgenaam in.”
3.10.
Over de waardering van de bestanddelen van de nalatenschap is, voor zover van belang, in het testament vermeld:
Waardering
Tenzij partijen in onderling overleg anders overeenkomen, dan wel de wet dwingend een andere wijze voorschrijft, worden de goederen van mijn nalatenschap per mijn sterfdatum gewaardeerd tegen de waarde als vastgesteld door een door mijn erfgenamen gezamenlijk te benoemen deskundige.
Bij gebreke van een benoeming door de erfgenamen gezamenlijk zal de deskundige worden benoemd door de executeur en bij (hypothetische) gebreke van hun overeenstemming daarover, geschiedt de benoeming op verzoek van de meest gerede partij door de kantonrechter (rechter sector kanton) in wiens ambtsgebied de goederen zich bevinden. Bevinden de goederen zich in het buitenland, dan is de kantonrechter (rechter sector kanton) te Amsterdam bevoegd.
Onroerende zaken
In aanvulling daarop bepaal ik dat de waardering van de eventueel onder het legaat vallende echtelijke woning zal geschieden in vrij te aanvaarden staat, voor de waarde in het economisch verkeer. Voorts dient in dat geval als deskundige te worden benoemd een makelaar of taxateur.
(…)
Ondernemingsvermogen
Deze waardering zal plaatsvinden, mede in verband met het aan mijn dochter [A (voornaam)] gelegateerde onder hoofdstuk 5 onder b sub 3 als volgt:
(…)
b. Indien de aandelen van [onderneming 1] op grond van het onder hoofdstuk 6 onder 2 opgenomen legaat aan mijn zoon [gedaagde sub 1 (voornaam)] toekomen (en hij aanvaardt dit legaat), wordt de waarde vastgesteld aan de hand van de (intrinsieke) waarde ten tijde van mijn overlijden.
Waardering vindt dan plaats op basis van het zichtbaar intrinsieke vermogen, waarbij alle activa worden gewaardeerd naar de actuele marktwaarden, te verminderen met de (contante) waarde van de passiva die tot het eigen vermogen behoren. De zichtbaar intrinsieke waarde wordt vastgesteld door een door de erfgenamen aangewezen onafhankelijke deskundige, of indien zij daaromtrent niet kunnen beslissen, zoals hiervoor bepaald door de executeur.
Eventuele belastinglatenties worden op waarde van het ondernemingsvermogen in mindering gebracht, een en ander zoals hierna bepaald.
(…)”
3.11.
Eisers hebben de legaten aanvaard en gedaagden verzocht om een onderbouwde berekening te verstrekken van de waarde van hun verkrijging.
3.12.
Op 5 mei 2022 is het legaat van het appartementsrecht aan [eiser sub 1 (voornaam)] afgegeven.
3.13.
[eiseres sub 2 (voornaam)] heeft uit de nalatenschap in totaal een bedrag van € 25.103,60 aan voorschotbetalingen op haar legaten ontvangen.
3.14.
Op 4 januari 2023 hebben eisers beslag laten leggen op de onverdeelde helft van de tot de nalatenschap behorende woning aan de [straat 1] te [plaats 1] . Gedaagden hebben in kort geding gevorderd dat dit beslag wordt opgeheven. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft deze vordering op 6 februari 2023 afgewezen. Op 7 november 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het beslag alsnog opgeheven en het eisers verboden om opnieuw beslag te leggen.
3.15.
In opdracht van gedaagden heeft accountantskantoor [onderneming 6] op 30 maart 2021 de omvang van de nalatenschap van erflater berekend op € 12.056.400,50 en de legitimaire massa op € 12.307.410,18. De aandelen in het geplaatste kapitaal van de B.V. (hierna: de aandelen) zijn in deze berekening meegenomen voor een waarde van € 6.194.938,00. Dit is de waarde in het economisch verkeer (
going concern).
3.16.
[onderneming 6] heeft op 20 mei 2021 een onderbouwing van de waarde van de aandelen aan eisers gestuurd. Daaruit blijkt dat [onderneming 6] de gecorrigeerde intrinsieke waarde (wegingsfactor 2) heeft berekend op € 14.559.050,00 en de rentabiliteitswaarde (wegingsfactor 3) op € 2.173.687,00. De waarde van de aandelen is daarmee (deze keer) vastgesteld op € 7.127.832,00.
3.17.
Op 21 juli 2021 heeft de advocaat van eisers aan [onderneming 6] laten weten dat hij [onderneming 7] B.V. (hierna: [onderneming 7] ) opdracht had gegeven om de waardering van [onderneming 6] te beoordelen. Op 14 september 2021 heeft de advocaat van eisers het rapport van [onderneming 7] aan [onderneming 6] gestuurd. In dit rapport staat, voor zover van belang:

[onderneming 7] stelt dat [onderneming 6] de economische waarde van de aandelen in [onderneming 1] BV onjuist en onvoldoende transparant heeft vastgesteld. (…)
De minimale waarde van een onderneming is de (ordelijke) liquidatiewaarde. Naar inschatting van [onderneming 7] ligt de waarde van [onderneming 6] substantieel onder de ordelijke liquidatiewaarde.
De ordelijke liquidatiewaarde betreft de som geld die resteert na verkoop van alle activa en betaling van schulden waarbij er geen directe tijdsdruk bestaat
3.18.
Vervolgens hebben gedaagden [onderneming 8] B.V. (hierna: [onderneming 8] ) opdracht gegeven om de waarde van de aandelen te bepalen. [onderneming 8] heeft de aandelen gewaardeerd op € 5.189.618,00 en heeft voor de waardering gebruik gemaakt van de DCF (de
Discounted Cash Flow)- methode. Hierbij wordt gekeken naar de toekomstige verdiencapaciteit van een bedrijf, waarbij de te verwachten kasstromen contant worden gemaakt.
3.19.
Bij de fiscale waardering van de aandelen is uitgegaan van de (gecorrigeerde) intrinsieke waarde, die is vastgesteld op € 11.409.812,00. Deze waardering is door de fiscus geaccepteerd.
3.20.
De woning aan de [straat 1] te [plaats 1] is door het makelaarskantoor [onderneming 9] met peildatum [2020] gewaardeerd op € 4.200.000,00. Deze woning stond (in ieder geval begin februari 2023) te koop voor een bedrag van € 10.000.000,00. Gedaagden hebben ook ander onroerend goed laten taxeren. Eisers hebben de taxatierapporten door [onderneming 10] B.V. (hierna: [onderneming 10] ) laten beoordelen.
3.21.
De kunstcollectie is door [onderneming 11] met peildatum [2020] gewaardeerd op € 4.048.560,00. Deze kunstcollectie is eigendom van [onderneming 3] B.V.
3.22.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] heeft aan het notariskantoor dat het testament heeft gepasseerd gevraagd hoe de bepaling over de waardering van het ondernemingsvermogen in het testament (zie 3.10) moet worden gelezen. Op 9 september 2022 heeft een medewerker van dit kantoor (hierna: de notaris) een e-mail aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] gestuurd waarin onder andere staat:
“ Hieronder mijn (voorlopige) reactie op jouw onderstaande e-mail.
Ad 1.
Onder “partijen” dient inderdaad te worden verstaan “de erfgenamen”.
(…)
Ad 2.
Het was de bedoeling van de heer [erflater] in beginsel zijn beide kinderen gelijk te
behandelen.
Omdat [gedaagde sub 1 (voornaam)] de onderneming heeft gekregen, krijgt hij meer dan [A (voornaam)] . Hij moet dan wel de
onderneming voortzetten en er wat voor doen en [A (voornaam)] niet. Dat rechtvaardigt dat [A (voornaam)] wat minder krijgt.
In de considerans is daarom vastgelegd dat het bedrag dat aan [A (voornaam)] gelegateerd wordt
overeenkomt met 80% van de intrinsieke waarde van de onderneming.
Zo is dat ook verder in het testament voor [A (voornaam)] uitgewerkt (zie H5 onder b sub 3 en H6 onder 1 sub d).
Louter voor de bepaling van de grootte van de verkrijging van [A (voornaam)] is de passage over de
waardering van het ondernemingsvermogen opgenomen.
In plaats van "mede" had hier achteraf beter "gelet op" kunnen staan. Dat was duidelijker
geweest.
Ad 3.
Aan het tussen haakjes plaatsen van het woord "intrinsiek" kan geen speciale betekenis worden toegekend.
Ad. 4
De passage "ondernemingsvermogen" ziet inderdaad op deze specifieke situaties, en dan met name in relatie tot de verkrijging van [A (voornaam)] .
Voor de legitimarissen dient de legitieme portie te worden berekend volgens de wettelijke
bepalingen van artikel 4: 65 Burgerlijk Wetboek (zie H6 onder 3 sub c).
Hier wordt dus uitdrukkelijk niet verwezen naar de specifieke bepaling van de waardering van de onderneming.”
3.23.
Op 17 februari 2023 heeft de notaris een e-mail aan de advocaat van eisers gestuurd waarin, voor zover van belang, staat:
“Omdat de overledene wilde dat zijn echtgenote ongestoord voort zou kunnen leven, zijn de geldlegaten (zie hiervoor onder c.) pas opeisbaar bij het overlijden van [gedaagde sub 2 (voornaam)] (afgezien van uitkering van een bedrag van € 200.000 aan [eiseres sub 2 (voornaam)] bij verkoop van de [straat 1] ).
Om dit mogelijk te maken dienen, mede gelet op het bepaalde in artikel 4:82 Burgerlijk Wetboek, de vorderingen ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] te komen. Daarom is bepaald dat voor zover de legaten niet uit de verkrijgingen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] voldaan zouden kunnen worden, deze niet-opeisbare vorderingen ten laste van haar komen en als zodanig een schuld in haar vermogen zijn. Voor deze schuld krijgt zij een vordering op de nalatenschap (haar kinderen), ieder voor een gelijk deel. Met het woord “voorschieten” is in dit verband bedoeld dat gedurende haar leven deze niet-opeisbare vorderingen een schuld in haar vermogen vormen. Deze schulden zijn gelet op de beginsel van het testament (lees: de uitdrukkelijke wens van de overledene) pas opeisbaar bij het overlijden van [gedaagde sub 2 (voornaam)] .”
3.24.
Eisers hebben de kantonrechter op 4 augustus 2023 op grond van artikel 4:77 BW verzocht om de termijn als bedoeld in artikel 4:73 BW te verlengen. Dit is de termijn waarbinnen een legataris een legaat kan verwerpen zonder dat de waarde daarvan in mindering komt op zijn legitieme portie. Dit verzoek is tijdens de mondelinge behandeling van 14 november 2023 eveneens behandeld. Bij beschikking van vandaag is het verzoek afgewezen.

4.Het geschil

in conventie

4.1.
Eisers vorderen, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. drie deskundigen benoemt om (a) de waarde van de aandelen vast te stellen op de peildatum [2020] en (b) vast te stellen welke waarde daarvan na eventuele fiscale correcties in de waardering van de legaten van eisers betrokken dient te worden;
II. drie NRVT-taxateurs benoemt die de waarde van de onroerende zaak aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1] vaststellen op de peildatum [2020] ;
III. een taxateur benoemt die de waarde van (het onverdeelde aandeel in) de door erflater in Nederland nagelaten inboedel taxeert op de peildatum [2020] ;
IV. gedaagden, althans de door hen vertegenwoordigde erfgenamen, veroordeelt in (het voorschot van) de kosten van de door de rechtbank te benoemen deskundigen;
V. de aan eisers toekomende legaten uit de nalatenschap van erflater vaststelt;
VI. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten;
VII.
Primair:
A. op grond van artikel 4:131 lid 1 BW voor recht verklaart dat de in het testament van erflater aan [gedaagde sub 2 (voornaam)] toegekende erfstelling van 1/100 gedeelte van de nalatenschap is vervallen;
B. op grond van artikel 4:123 BW - in het geval de primair gevorderde verklaring voor recht wordt gegeven - voor recht verklaart dat de voorwaarden voor niet-opeisbaarheid zoals bepaald in het testament ten aanzien van de aan [eiseres sub 2 (voornaam)] en [eiser sub 1 (voornaam)] toegekende legaten zijn vervallen en dat de legaten opeisbaar zijn geworden;
C. de executeurs als vertegenwoordigers van de erfgenamen [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [A (voornaam)] veroordeelt om - in het geval de primair gevorderde verklaring voor recht wordt gegeven - om de door erflater toegekende legaten aan anderen dan eisers te verminderen conform het bepaalde in artikel 4:120 BW en hen te veroordelen om aan eisers daarvan een berekening te verstrekken binnen een maand na dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 voor iedere dag dat de executeurs niet voldoen aan deze veroordeling;
D. de executeurs, althans [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [A (voornaam)] - in het geval de primair gevorderde verklaring voor recht wordt gegeven - veroordeelt tot betaling van de door de rechtbank in hoogte te bepalen legaten aan eisers, zulks binnen 14 dagen na dit vonnis;
Subsidiair:
A. voor recht verklaart dat eisers hun legaten zodra deze opeisbaar zijn geworden kunnen verhalen op het privévermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] , primair op grond van uitleg van het testament ex artikel 4:46 lid 1 BW en subsidiair op grond van artikel 4:184 lid 2 sub b BW;
B. [gedaagde sub 2 (voornaam)] veroordeelt tot betaling van de door de rechtbank in hoogte te bepalen legaten aan eisers zodra deze opeisbaar zijn geworden;
VIII. de executeurs veroordeelt om een kopie van het testament van erflater te verstrekken zodat eisers als schuldeisers van de nalatenschap kunnen zien welke makingen erflater naast degene die staan vermeld in het verstrekte uittreksel heeft bepaald in zijn testament, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
Gedaagden voeren verweer met als conclusie dat eisers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, althans dat hun vorderingen moeten worden afgewezen, met een veroordeling van eisers in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
in reconventie
4.4.
Gedaagden vorderen, na eiswijziging en samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. het door eisers ten laste van gedaagden en [A] gelegde conservatoire beslag op de onverdeelde helft van de onroerende zaak, staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats 1] aan het adres [straat 1] [nummeraanduiding 1] , opheft;
II. eisers verbiedt nadere (conservatoire) beslagen te leggen op de onverdeelde helft van deze onroerende zaak en/of andere vermogensbestanddelen van de nalatenschap van erflater, op straffe van een dwangsom;
III. eisers veroordeelt in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
IV.
primair
(i) [eiser sub 1 (voornaam)] veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van € 160.697,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, althans voor recht verklaart dat [eiser sub 1 (voornaam)] € 160.697,00 ter zake van de erfbelasting verschuldigd is, te voldoen uit eigen middelen;
(ii) [eiseres sub 2 (voornaam)] veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van € 69.514,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, althans voor recht verklaart dat [eiseres sub 2 (voornaam)]
€ 69.514,00 ter zake van de erfbelasting verschuldigd is, te voldoen uit eigen middelen;
V.
subsidiair[eiser sub 1 (voornaam)] veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van € 122.156,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, althans voor recht verklaart dat [eiser sub 1 (voornaam)] € 122.156,00 ter zake van de erfbelasting verschuldigd is, te voldoen uit eigen middelen;
en eveneens subsidiair[eiseres sub 2 (voornaam)] veroordeelt tot betaling aan de nalatenschap van € 14.029,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, althans voor recht verklaart dat [eiseres sub 2 (voornaam)] € 14.029,00 ter zake van de erfbelasting verschuldigd is, te voldoen uit eigen middelen;
VI. voor zover het verzoek van eisers tot termijnverlenging ex artikel 4:73 jo 4:77 BW wordt toegewezen, eisers veroordeelt om aan de nalatenschap van erflater een bedrag van € 229.073,37 voor [eiser sub 1 (voornaam)] en een bedrag van € 95.314,09 voor [eiseres sub 2 (voornaam)] te betalen, met vermeerdering van de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis;
VII. voor zover het verzoek van [eiseres sub 2 (voornaam)] tot termijnverlenging ex artikel 4:73 jo 4:77 BW wordt toegewezen, [eiseres sub 2 (voornaam)] veroordeelt om € 25.103,60 aan de nalatenschap van erflater te voldoen, met vermeerdering van de wettelijke rente hierover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.5.
Eisers voeren verweer met de conclusie dat de vorderingen van gedaagden moeten worden afgewezen.
4.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Zoals hiervoor vermeld, vorderen eisers dat de rechtbank de omvang van hun legaten vaststelt. Zij menen dat de rechtbank dit alleen kan doen als er voor de waardering van de aandelen, de echtelijke woning in [plaats 1] en de inboedel deskundigen worden benoemd. Om die reden hebben zij daarvoor aparte vorderingen ingesteld, die de rechtbank hieronder als eerste zal bespreken. De rechtbank houdt in dit vonnis dus dezelfde volgorde aan als eisers in hun petitum hebben gedaan.
Vordering I: benoeming deskundigen voor waardering van de aandelen
5.2.
Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de aandelen moeten worden gewaardeerd. Volgens eisers voldoen de rapporten van [onderneming 6] en [onderneming 8] , die zoals vermeld in opdracht van gedaagden zijn opgesteld, niet aan de gangbare waarderingsregels. Eisers wijzen in dat verband op wat [onderneming 7] daarover heeft opgemerkt (zie 3.17). Daarom vorderen eisers dat de rechtbank drie deskundigen benoemt om de aandelen te waarderen per overlijdensdatum en om vast te stellen welke waarde na eventuele fiscale correcties bij de berekening van de omvang van de legaten in aanmerking moet worden genomen. Volgens eisers moeten de deskundigen de aandelen waarderen zoals in het testament bepaald, namelijk op basis van het zichtbaar intrinsieke vermogen (zie 3.10).
5.3.
Gedaagden stellen dat de aandelen op basis van de DCF-methode moeten worden gewaardeerd. Dat heeft [onderneming 8] gedaan en bij die waardering zal moeten worden aangesloten. Eisers hebben niet duidelijk gemaakt wat hier niet aan klopt. De bepaling in het testament over de waardering van de aandelen heeft geen betrekking op de legaten van eisers. Deze bepaling is geschreven voor de vaststelling van het legaat aan [A (voornaam)] , dat neerkomt op een bedrag gelijk aan 80% van de waarde van de aandelen. Volgens gedaagden heeft de notaris dit ook bevestigd (zie 3.22). Gedaagden hebben er daarnaast op gewezen dat eisers de aandelen zelf ook zouden laten waarderen. Zij hebben daarvoor alle informatie gekregen en hen is verteld dat zij in geval van vragen hiervoor contact konden opnemen met [gedaagde sub 1 (voornaam)] . Dat hebben zij niet gedaan en een eigen waardering heeft nooit plaatsgevonden. Gedaagden menen dat er gezien het voorgaande geen reden is om de aandelen nogmaals te laten waarderen. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij wel bereid zijn om uit te gaan van de (gecorrigeerde) intrinsieke waarde van de aandelen die ook voor de fiscale waardering is gebruikt. Als hierover echter geen akkoord wordt bereikt, zal volgens hen moeten worden aangesloten bij de waardering door [onderneming 8] .
5.4.
Dat zal de rechtbank echter niet doen. [onderneming 8] heeft de aandelen gewaardeerd op basis van de DCF- methode, maar eisers hebben onweersproken gesteld dat gedaagden daartoe opdracht hebben gegeven. Het is dus niet zo dat [onderneming 8] dit zelf als de meest geschikte wijze van waarderen zag. Dat wordt in het waarderingsrapport ook niet vermeld, laat staan toegelicht. Dat de aandelen in dit geval op grond van de DCF- methode moeten worden gewaardeerd, staat voor de rechtbank ook niet vast. Hiervoor is van belang dat bij de DCF- methode gekeken wordt naar de toekomstige kasstromen, waarbij de waarde van de activa (in dit geval bijvoorbeeld de onroerende goederen, de kunst en de merken en licenties) geen rol speelt. Dat kan klemmen. Niet alleen omdat de waarde van de onroerende zaken en kunst aanzienlijk is (zoals ook blijkt uit de waardering die door de fiscus is geaccepteerd), maar ook omdat [gedaagde sub 1 (voornaam)] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het sinds het overlijden van erflater minder goed gaat met de B.V. Hij heeft verteld dat hij de onderneming wel wil voorzetten, maar dat het merkbaar is dat het creatieve gezicht van de onderneming er niet meer is. Volgens [gedaagde sub 1 (voornaam)] kwamen opdrachtgevers toch vaak voor erflater en wilden ze dus met hém contact. Het is in het licht van deze omstandigheden de vraag of een waardering op basis van de DCF- methode wel geëigend is. De rechtbank wil de vraag of dit zo is of dat waarde van de aandelen op een andere manier moet worden vastgesteld, laten beantwoorden door een deskundige.
5.5.
Uit het voorgaande blijkt al dat de rechtbank niet van oordeel is dat er voor de waardering moet worden aangesloten bij de bepaling uit het testament (zie nogmaals 3.10) en de deskundigen dus ook niet zal opdragen om dit te doen. Op grond van deze bepaling moet het ondernemingsvermogen worden vastgesteld aan de hand van het zichtbaar intrinsieke vermogen, waarbij alle activa worden gewaardeerd naar de actuele marktwaarden te verminderen met de contante waarde van de passiva die tot het eigen vermogen behoren. Zoals vermeld, heeft [A (voornaam)] een (pre)legaat gekregen, in de vorm van een geldbedrag ter grootte van 80% van de intrinsieke waarde van de aandelen. Gedaagden hebben uitvoerig toegelicht dat de bepaling over de waardering van het ondernemingsvermogen volgens hen (uitsluitend) is geschreven voor de waardering van het legaat van [A (voornaam)] .
5.6.
Of dat het geval is, is een kwestie van uitleg van het testament (de uiterste wilsbeschikking). Op grond van artikel 4:65 BW moet daarbij worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Gedaagden hebben ter onderbouwing van hun stelling allereerst gewezen op een passage in het testament, waarin is vermeld dat erflater zich ervan bewust is dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] door het legaat van de aandelen meer vermogen erft dan [A (voornaam)] . Aan [A (voornaam)] wordt een bedrag in contanten gelegateerd. In deze passage is vervolgens te lezen:
“Dit is vermogen dat verder geen inspanningen van haar verlangt. Van mijn zoon [gedaagde sub 1 (voornaam)] evenwel zal worden gevergd om mijn onderneming voor te zetten. Vanwege dit verschil in energie en inspanning dat van enerzijds [A (voornaam)] en anderzijds [gedaagde sub 1 (voornaam)] wordt gevraagd, acht ik het redelijk dat [A (voornaam)] niet wordt “gecompenseerd” voor het bedrag dat de onderneming waard is en vind ik het daarom redelijk dat aan haar een bedrag wordt gelegateerd dat overeenkomt met tachtig procent van de intrinsieke waarde van de onderneming, een en ander zoals bepaald in hoofdstuk 14. (…)”
5.7.
Zoals vermeld, halen gedaagden ook een e-mail van de notaris aan. De notaris schrijft (zie nogmaals 3.22) dat de bepaling over de waardering van het ondernemingsvermogen slechts is opgenomen voor “de bepaling van de grootte van de verkrijging van [A (voornaam)] ”. Ook staat in deze mail dat de legitieme portie voor de legitimarissen (de rechtbank begrijpt dat hiermee ook wordt gedoeld op de legatarissen die een legaat hebben ter grootte van de legitieme portie) wordt berekend volgens de wettelijke bepalingen van artikel 4:65 BW.
5.8.
De rechtbank leidt uit de hiervoor vermelde passages (waaruit een duidelijke samenhang blijkt tussen het legaat van [A (voornaam)] en de bepaling over de waardering) en de toelichting die de notaris heeft gegeven (die deze samenhangt bevestigt) af dat erflater de verhouding van [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [A (voornaam)] ten opzichte van de B.V. heeft willen regelen. Nogmaals: [gedaagde sub 1 (voornaam)] kreeg de aandelen gelegateerd en [A (voornaam)] kreeg in dat licht een geldbedrag gelijk aan 80% van de intrinsieke waarde van de onderneming. Erflater wilde graag dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] zijn onderneming zou voortzetten en deze omstandigheid heeft bij het vastleggen van deze regeling een grote rol gespeeld. De rechtbank kan niet vaststellen dat erflater met de bepaling over de waardering van het ondernemingsvermogen ook heeft willen vastleggen hoe de legaten van eisers moeten worden gewaardeerd. Eisers worden niet in de bepaling genoemd en dat worden zij ook niet in de paragrafen ervoor, direct onder het kopje “waardering”. Integendeel: hierin wordt gesproken over “partijen” (waaronder volgens de notaris de erfgenamen moeten worden verstaan) en “erfgenamen”. Gedaagden menen terecht dat als het gaat om de legitieme portie, erflater ook niets over de wijze van waardering had kúnnen vastleggen. Als dat zo zou zijn, zou dat namelijk betekenen dat een erflater bij uiterste wilsbeschikking invloed zou kunnen uitoefenen op de hoogte van de legitieme. Dat zou de (beschermde) positie van de legitimaris te veel schaden.
5.9.
De rechtbank zal dus een deskundige benoemen en de zaak naar de rol verwijzen voor uitlating van partijen over de persoon van de deskundige en de vragen die aan de deskundige moeten worden gesteld. Het heeft daarbij de voorkeur dat partijen in overleg tot een gezamenlijke deskundige komen en als dat niet mogelijk is in ieder geval aangeven tegen welke mogelijke deskundige zij welk bezwaar hebben.
5.10.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige aan wie de volgende vragen moeten worden gesteld:
Wat was de waarde van de aandelen in [onderneming 1] B.V. op [2020] , de datum waarop erflater is overleden? Moet hierbij rekening worden gehouden met de nog te betalen inkomstenbelasting over de aandelen door het overlijden van erflater en de latente inkomstenbelasting over het doorschuiven van de ab-claim, zoals gedaagden stellen, en wat bedragen deze?
Op basis van welke waarderingsmethode bent u tot deze waarde gekomen en wat maakt dat deze methode volgens u voor de waardering van deze aandelen het meest geschikt is?
Heeft u nog andere opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.11.
Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij de deskundige bij het verstrekken van de opdracht zal mededelen dat het hem uiteraard vrij staat om de aandelen te waarderen op de manier zoals (toevallig ook) in het testament voor het legaat van [A (voornaam)] is bepaald, als hem dat juist voorkomt. Dat zal hij echter niet op grond van uitleg van het testament mogen doen, want dat zou ingaan tegen wat de rechtbank hierover heeft geoordeeld.
5.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Hierbij speelt een rol dat eisers niet hebben betwist dat zij door gedaagden in de gelegenheid zijn gesteld om de aandelen zelf te laten waarderen en dat zij dit hebben nagelaten. Dit voorschot zal daarom door eisers moeten worden betaald.
Vordering II: benoeming van deskundigen voor waardering van de [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1]
5.13.
Zoals vermeld, hebben gedaagden deze woning laten waarderen door het makelaarskantoor [onderneming 9] , die de waarde heeft vastgesteld op € 4.200.000,00. Eisers betwisten de juistheid van deze waardering en hebben in dit verband gewezen op een rapport dat [onderneming 10] hierover heeft opgesteld. [onderneming 10] schrijft hierin dat de gehanteerde vraagprijs van € 10.000.000,00 niet onrealistisch is en dat de woning in ieder geval meer waard is dan een referentieobject dat € 6.200.000,00 heeft opgebracht.
5.14.
De rechtbank zal uitgaan van de waarde die het kantoor [onderneming 9] heeft vastgesteld en voor de waardering geen deskundigen benoemen. Het genoemde kantoor heeft een zeer uitgebreid taxatierapport opgesteld. Anders dan [onderneming 10] (dat blijkens haar website gespecialiseerd is in bedrijfsonroerendgoed), is het gespecialiseerd in woningen gelegen in het Gooi en heeft het de woning ook bezocht. [onderneming 9] heeft in een nadere schriftelijke toelichting bovendien vermeld dat er verschillende omstandigheden zijn die een negatief effect hebben op de waarde. Zo zal er fors in onderhoud moeten worden geïnvesteerd, heeft de woning een energielabel F en bevindt deze zich direct naast een chemische fabriek. Eisers hebben dit niet ontkend. Aan het feit dat de woning voor een bedrag van € 10.000.000,00 te koop is aangeboden, zal de rechtbank in het licht van het voorgaande geen gewicht toekennen. [onderneming 9] heeft in de genoemde schriftelijke nadere toelichting bovendien aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] laten weten:
Met betrekking tot de gehanteerde indicatieprijs is u bekend dat deze prijs voornamelijk op verzoek van uw moeder tot stand is gekomen”.Het is de rechtbank daarnaast gebleken dat de woning op dit moment te koop staat voor een bedrag van € 8.250.000,00. Het is uiteraard nog onduidelijk voor welk bedrag de woning uiteindelijk zal worden verkocht. Maar ook de verkoopprijs zal niet maatgevend zijn: aangesloten moet immers worden bij de waarde op de datum waarop de erflater overleed (inmiddels meer dan drie jaar geleden), zoals [onderneming 9] heeft gedaan.
Vordering III: benoeming van deskundige voor waardering van de inboedel
5.15.
Eisers vorderen ook de benoeming van een taxateur om de inboedel te taxeren. Eisers hebben namelijk geen taxatierapport van de inboedel ontvangen en vinden de waarde waar gedaagden op basis van een schatting van uitgaan (€ 20.000,00) te laag. Zij kunnen zich niet voorstellen dat de inboedel van de meest bekende [.] van Nederland zo weinig waard is. Volgens gedaagden was de inboedel van erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] echter wel degelijk slechts van een gemiddelde waarde, want alle kunst en antiek waren eigendom van een dochtervennootschap van de B.V. Erflater gebruikte de woning als een soort showroom, wat betekent dat ook het merendeel van de meubels geen eigendom was van erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] en de meubels daarnaast veel rouleerden.
5.16.
De rechtbank zal ook deze vordering in het eindvonnis afwijzen en zal gezien de toelichting van gedaagden bij de door hen geschatte waarde aansluiten. Eisers hebben namelijk niet betwist dat de kunst en antiek en het grootste deel van de meubels geen eigendom waren van erflater zelf. Waarom daarom niet kan worden uitgegaan van de door gedaagden genoemde waarde hebben zij niet duidelijk gemaakt.
Vordering IV: kosten van de deskundigen
5.17.
Wie de kosten van de deskundige uiteindelijk zal moeten dragen, zal de rechtbank in het eindvonnis bepalen.
Vordering V: omvang van de legaten
5.18.
Zoals vermeld, vorderen eisers dat de aan hen toekomende legaten van (aanvullende) bedragen ter grootte van de legitieme portie worden vastgesteld. Tussen partijen is niet geschil dat eisers op grond van artikel 4:64 BW allebei recht hebben op 10% (1/10e) van de legitimaire massa. Voor het berekenen van deze legaten moet de legitimaire massa dus worden vastgesteld. Daarvoor moet eerst worden bepaald wat de waarde van de nalatenschap van erflater is. Die bestaat uit de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap en het privévermogen van erflater. Daarbij worden de in aanmerking te nemen giften opgeteld en komen bepaalde schulden van de nalatenschap in mindering. Dit is geregeld in artikel 4:65 BW.
5.19.
De ontbonden huwelijksgemeenschap bestaat volgens gedaagden uit:
Activa
a.
[straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1]
b.
[straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 4] te [plaats 2]
c.
[straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 3] / [nummeraanduiding 5] te [plaats 2]
d.
[straat 3] [nummeraanduiding 6] te [plaats 1]
e.
Onroerend goed in Frankrijk
f.
Banktegoeden in Frankrijk
g.
Banktegoeden in Nederland
h.
Inboedel in Nederland
i.
Inboedel in Frankrijk
j.
Auto’s
k.
Sieraden
l.
Vordering op [eiser sub 1 (voornaam)]
m.
Vordering op [eiseres sub 2 (voornaam)]
n.
Vordering op [gedaagde sub 1 (voornaam)]
o.
Vordering op [A (voornaam)]
p.
ODV
Passiva
q.
Rekening-courantschuld aan de B.V.
r.
Huishoudelijke schulden 2020
s.
IB aanslag 2020
Het privévermogen van erflater bestaat uit:
t.
100% van de (certificaten van) aandelen in het geplaatste kapitaal van de B.V.
minuseen IB-schuld over de certificaten en een latente AB claim
De in aanmerking te nemen giften zijn volgens gedaagden:
u.
Giften aan [gedaagde sub 1 (voornaam)]
v.
Giften aan [eiseres sub 2 (voornaam)]
w.
Giften aan [eiser sub 1 (voornaam)]
De in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap zijn:
x.
Uitvaartkosten
y.
Kosten van de vereffening
5.20.
De rechtbank zal deze (vermeende) bestanddelen van de legitimaire massa hierna bespreken.
a. [straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1]
5.21.
Zoals hiervoor in 5.14 overwogen, zal worden aangesloten bij het eerder opgestelde taxatierapport. De rechtbank zal dus uitgaan van een waarde van
€ 4.200.000,00.
b. [straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 4] te [plaats 2]
5.22.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van [straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 4] te [plaats 2] € 550.000,00 is.
c. [straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 3] / [nummeraanduiding 5] te [plaats 2]
5.23.
Zoals vermeld, heeft erflater dit appartement gelegateerd aan [eiser sub 1 (voornaam)] . Dit legaat is inmiddels aan hem afgegeven. De waarde is niet alleen van belang voor de vaststelling van de legitimaire massa; de waarde strekt ook in mindering van het legaat van een aanvullende bedrag ter grootte van zijn legitieme portie (zie 3.6). Volgens eisers moet voor de berekening van hun legaten worden uitgegaan van de waarde van dit appartement in verhuurde staat, te weten € 825.000.00. Dit object was toen erflater overleed namelijk verhuurd. De rechtbank is dit niet met eisers eens. Gedaagden stellen namelijk terecht dat in het testament is bepaald dat de waardering moet plaatsvinden in de staat vrij en onbewoond (zie ook weer 3.6). Tussen partijen is niet in geschil dat deze waarde
€ 975.000,00 bedroeg. Tegen deze waarde is het legaat ook aan [eiser sub 1 (voornaam)] afgegeven.
d. [straat 3] [nummeraanduiding 6] te [plaats 1] ;
5.24.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van [straat 3] [nummeraanduiding 6] te [plaats 1] € 271.000,00 bedraagt.
e. Onroerend goed in Frankrijk
5.25.
Eisers hebben een taxatierapport ontvangen waarin staat dat het onroerend goed in Frankrijk per overlijdensdatum is getaxeerd op € 4.100.000,00. Volgens eisers is dit object in 2010 aangekocht voor € 6.000.000,00 en daarom betwisten zij de juistheid van de getaxeerde waarde. Gedaagden stellen dat moet worden uitgegaan van de waarde per overlijdensdatum, dus de aankoopprijs is niet relevant. Overigens blijkt volgens hen uit de akte van levering, die zij in het geding hebben gebracht, dat deze aankoopprijs geen
€ 6.000.000,00 bedroeg maar € 4.000.000,000. Het object is tegen de marktwaarde getaxeerd en het is vervolgens door een in Frankrijk gevestigde advocaat getoetst op juistheid en volledigheid, zo voeren gedaagden aan.
5.26.
Gelet op de door gedaagden overgelegde stukken hebben eisers onvoldoende onderbouwd dat het onroerend goed in Frankrijk meer waard is dan
€ 4.100.000,00. De rechtbank zal daarom van deze waarde uitgaan.
f. Banktegoeden in Frankrijk
5.27.
Eisers stellen dat zij geen bankafschrift hebben ontvangen. Zij betwisten daarom dat het saldo dat gedaagden hebben genoemd, juist is. Gedaagden hebben in deze procedure een bankafschrift verstrekt waarop het saldo op overlijdensdatum staat vermeld. Dat saldo bedroeg € 5.767,74. De rechtbank zal van dit saldo uitgaan.
g. Banktegoeden in Nederland
5.28.
Tussen partijen staat vast dat het saldo op de Nederlandse bankrekeningen per overlijdensdatum € 956.554,00 is.
h. Inboedel in Nederland
5.29.
Zoals hiervoor in 5.16 vermeld, zal de rechtbank uitgaan van een waarde van € 20.000,00.
i. Inboedel in Frankrijk
5.30.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van de inboedel in Frankrijk
€ 48.200,00 bedraagt.
j. Auto’s
5.31.
Eisers betwisten dat de negen auto’s van erflater een totale waarde van € 983.000,00 hebben, zoals gedaagden hebben gesteld. Zij beschikken zelf over taxatierapporten uit 2013 van vijf van deze auto’s en die hadden toen een totale waarde van € 825.000,00. De auto’s zijn inmiddels verkocht, maar wat deze verkoop heeft opgebracht is eisers niet bekend omdat zij hiervan geen stukken hebben ontvangen. Volgens gedaagden zijn de auto’s tegen de marktwaarde per overlijdensdatum getaxeerd door een kundige taxateur. Deze taxatierapporten hebben gedaagden ook overgelegd.
5.32.
De rechtbank zal uitgaan van de taxatiewaardes van de auto’s van € 983.000,00, omdat eisers hiertegen inhoudelijk te weinig hebben ingebracht. Kennelijk menen eisers dat de waarde van de auto’s in zeven jaar tijd niet kan zijn afgenomen, maar waarom dat niet kan, hebben zij niet duidelijk gemaakt. Wat de verkoop van de auto’s uiteindelijk heeft opgebracht, is voor de waardebepaling per datum overlijden niet relevant. Dat geldt al helemaal omdat gedaagden tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard dat de auto’s voor de verkoop eerst nog zijn opgeknapt, waarvoor uiteraard kosten zijn gemaakt. Eisers hebben dit laatste niet betwist.
k. Sieraden
5.33.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van de sieraden € 93.600,00 is.
l. Vordering op [eiser sub 1 (voornaam)]
5.34.
Gedaagden menen dat bij de vaststelling van de legitimaire massa rekening moet worden gehouden met een vordering op [eiser sub 1 (voornaam)] . [eiser sub 1 (voornaam)] betwist echter dat erflater een vordering op hem had. Hij verschilde al jaren met erflater van mening over de vraag of hij bepaalde bedragen aan hem verschuldigd was. Volgens hem heeft hij met erflater ook nooit afspraken gemaakt over het betalen van rente, iets waarmee gedaagden ook nog eens rekening hebben gehouden. Volgens gedaagden had erflater wel degelijk een vordering op [eiser sub 1 (voornaam)] . Dat blijkt allereerst uit het testament: hierin wordt het bedrag van de vordering van erflater op [eiser sub 1 (voornaam)] immers aan [eiser sub 1 (voornaam)] gelegateerd. Het blijkt volgens gedaagden ook uit de administratie van erflater, waarvan zij delen hebben overgelegd. Deze beslaat de periode 2007 tot en met 2019 en hieruit kan volgens hen precies worden opgemaakt welk bedrag erflater wanneer aan [eiser sub 1 (voornaam)] heeft geleend en waarvoor. Ook hebben gedaagden correspondentie tussen [eiser sub 1 (voornaam)] en erflater en overboekingsbewijzen overgelegd, die volgens hen aansluiten op wat erflater heeft geadministreerd.
5.35.
De rechtbank gaat er gezien de bepaling over het legaat in het testament (dat van enkele maanden voor het overlijden van erflater dateert) van uit dat erflater toen hij overleed een vordering had op [eiser sub 1 (voornaam)] . Uit de administratie van erflater blijkt dat deze vordering volgens erflater op 31 december 2019 € 229.073,00 bedroeg. Een groot deel van de vordering bestaat uit een bedrag van € 250.000,00 met als omschrijving “aflossing lening”. Uit een bankafschrift van erflater blijkt dat hij dit bedrag op 9 november 2010 aan [eiser sub 1 (voornaam)] heeft overgeschreven. Ook diverse andere bedragen die in de administratie zijn opgenomen, zijn op bankafschriften vermeld. Aan deze overboekingen zijn soms schriftelijke verzoeken van [eiser sub 1 (voornaam)] voorafgegaan. Zo heeft hij op 17 juni 2013 geschreven:
“Ik zit op het moment financieel rock bodem, moet de huur betalen en nog wat andere dingen daar heb ik 3000 voor nodig! Mag ik nog 1 keer beroep op jullie doen om mij daar mee te helpen?”.Omdat er blijkens de administratie belastingvrije schenkingen zijn gedaan die van de geleende bedragen zijn afgetrokken, bedraagt de vordering volgens de administratie uiteindelijk de genoemde € 229.073,00.
5.36.
Waarom ondanks het voorgaande niet bij de administratie van erflater kan worden aangesloten, hebben eisers niet duidelijk gemaakt. [eiser sub 1 (voornaam)] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat erflater hem periodiek liet zien wat hij aan erflater verschuldigd was. Dat dit afweek van wat er nu aan administratie is overgelegd, hebben eisers niet gesteld. [eiser sub 1 (voornaam)] heeft over de administratie slechts verklaard dat er “punten tussen staan die een verhaal hebben” maar dat er daarnaast “punten” zijn waarvan hij tijdens het leven van erflater al een onderbouwing heeft gevraagd. De rechtbank begrijpt dat [eiser sub 1 (voornaam)] hiermee wilde zeggen dat de administratie van zijn schuld volgens hem op onderdelen wel juist is, maar op andere onderdelen niet. Wat er aan de administratie dan niet klopt en waarom niet, heeft [eiser sub 1 (voornaam)] echter niet toegelicht. Hij heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij hierover tijdens het leven van erflater al met hem van mening verschilde. De rechtbank gaat er gezien het voorgaande van uit dat de vordering op [eiser sub 1 (voornaam)] € 229.073,00 bedraagt.
m. Vordering op [eiseres sub 2 (voornaam)]
5.37.
Partijen verschillen ook van mening over de hoogte van de vordering van erflater op [eiseres sub 2 (voornaam)] . Volgens [eiseres sub 2 (voornaam)] bedroeg deze € 77.846,41. Dit blijkt ook uit een schuldbekentenis die zij op 14 september 2020 heeft getekend, waarin zij de hoogte van haar schuld aan erflater per 10 juli 2020 erkent. Voor zover haar schuld daarna hoger is geworden, heeft dit volgens [eiseres sub 2 (voornaam)] alleen betrekking op schenkbelasting die zij volgens erflater verschuldigd was. [eiseres sub 2 (voornaam)] betwist echter dat erflater schenkingen aan haar heeft gedaan en dat zij dus schenkbelasting verschuldigd is. Gedaagden stellen dat de vordering op [eiseres sub 2 (voornaam)] € 95.314,09 bedroeg. Ter onderbouwing hebben zij ook hiervoor een deel van de administratie van erflater overgelegd.
5.38.
De rechtbank zal ook hier uitgaan van de administratie van erflater, met uitzondering van de schenkbelasting van in totaal € 7.185,00. In 5.60 en 5.61 zal de rechtbank vaststellen dat maandelijkse betalingen van € 1.000,00 en de betalingen in 2008 die erflater aan de moeder van eisers heeft gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als een gift aan [eiseres sub 2 (voornaam)] . De volgens gedaagden door haar daarover verschuldigde schenkbelasting zal zij daarom niet hoeven te voldoen. Uit de administratie van erflater blijkt dat de schuld na 10 juli 2020 niet alleen is toegenomen doordat erflater schenkbelasting heeft voorgeschoten, maar ook doordat hij andere kosten voor haar heeft voldaan. Zo heeft hij bijvoorbeeld facturen betaald van [onderneming 12] , [onderneming 13] , wegenbelasting en [onderneming 14] . Dat dit niet juist is, hebben eisers niet (concreet genoeg) gesteld. De vordering van erflater op [eiseres sub 2 (voornaam)] bedroeg dus € 88.129,09.
n. Vordering op [gedaagde sub 1 (voornaam)]
5.39.
Volgens gedaagden had erflater een vordering van € 18.107,00 op [gedaagde sub 1 (voornaam)] . Gedaagden hebben ook hiervoor weer een deel van de administratie van erflater overgelegd. Eisers hebben de omvang van de vordering niet betwist. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vordering op [gedaagde sub 1 (voornaam)] € 18.107,00 bedraagt.
o. Vordering op [A (voornaam)]
5.40.
Volgens gedaagden had erflater een vordering van € 58.259,54 op [A (voornaam)] . Ook dit blijkt volgens gedaagden uit de door hen overgelegde administratie van erflater. Omdat eisers ook de omvang van deze vordering niet hebben betwist, zal de rechtbank hierbij aansluiten.
p. ODV
5.41.
Tussen partijen staat vast dat de waarde van de ODV (de oudedagsverplichting van een dochtervennootschap van de BV tegenover erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] ) € 926.343,00 is.
q. Rekening-courantschuld aan de B.V.
5.42.
Tussen partijen staat vast dat de rekening-courantschuld aan de B.V. € 22.758,00 bedraagt.
r. Huishoudelijke schulden 2020
5.43.
Volgens gedaagden bedroegen de huishoudelijke schulden over 2020 die tot de huwelijksgemeenschap behoorden € 111.031,00. Ter onderbouwing hiervan hebben gedaagden een overzicht overgelegd. Eisers stellen dat dit overzicht onduidelijk is.
5.44.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat gedaagden in de gelegenheid zouden worden gesteld om de huishoudelijke schulden nader te onderbouwen. Bij akte na comparitie hebben zij een groot aantal facturen en andere documenten in het geding gebracht. Zij stellen in deze akte dat een bedrag van € 120.177,36 aan huishoudelijke schulden van vóór overlijden die zijn betaald ná overlijden in aanmerking dient te worden genomen.
5.45.
Eisers menen dat de rechtbank de gehele lijst met huishoudelijke schulden buiten beschouwing moet laten. Zij wijzen erop dat er (op enkele bankafschriften na) geen betalingsbewijzen in het geding zijn gebracht en betwisten dat een bedrag van € 120.177,36 is betaald. Dit klemt volgens hen temeer omdat een deel van de in het geding gebrachte facturen dateren van vóór het overlijden van erflater en het dus mogelijk is dat deze al voor het overlijden van erflater zijn betaald. In dat geval zouden de schulden twee keer worden meegenomen. Verder stellen eisers dat alle in het geding gebrachte facturen die dateren van na het overlijden van erflater zonder nadere motivering niet als schulden van de huishouding kunnen worden gepresenteerd. Uiteraard is het mogelijk dat een opdracht voor werkzaamheden of diensten door erflater of [gedaagde sub 2 (voornaam)] voor datum overlijden van erflater is gegeven en de factuur pas na het overlijden is verstuurd. Maar gedaagden moeten volgens hen dan wel toelichten waarom de facturen zien op de kosten van huishouding van erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] en niet de huishouding van [gedaagde sub 2 (voornaam)] alleen na het overlijden van erflater.
5.46.
De rechtbank constateert dat er inderdaad -op enkele bankafschriften na- geen betalingsbewijzen van de facturen zijn overgelegd. Dat is echter geen reden om de gehele lijst met huishoudelijke kosten buiten beschouwing te laten. De rechtbank kan namelijk niet (zonder meer) voorbijgaan aan de stempel
“betaald per bank”met daarachter een vermelding van de datum op de factuur. Het is daarnaast aannemelijk dat er nog voor het overlijden van erflater opdracht is gegeven voor werkzaamheden of diensten ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding van erflater en [eiseres sub 2 (voornaam)] en dat hiervoor pas ná zijn overlijden is gefactureerd en betaald. Voor zover een factuur (1) gericht is aan erflater, (2) voorzien van een duidelijke betaalstempel met datum, (3) betrekking heeft op werkzaamheden, verleende diensten of verplichtingen aangegaan voor het overlijden van erflater maar betaald ná overlijden en (4) betrekking heeft op kosten van de gemeenschappelijke huishouding, zal de rechtbank de kosten aanmerken als schulden van de huwelijksgoederengemeenschap. Deze schulden zullen dan voor de helft als schulden van de nalatenschap worden meegenomen. Niet in aanmerking worden genomen (1) de facturen die niet gericht zijn aan erflater en/of [gedaagde sub 2 (voornaam)] maar aan een (aan erflater verwante) vennootschap, (2) facturen waarop een betaalstempel ontbreekt of waarvan anderszins onduidelijk is dat de factuur door erflater of [gedaagde sub 2 (voornaam)] is betaald, (3) facturen die vóór datum overlijden zijn betaald, (4) betalingen uit hoofde van (contractuele) verplichtingen waarvan niet duidelijk is of de verplichting door het overlijden is geëindigd dan wel op de erfgenamen is blijven rusten en (5) facturen die niet zien op de gemeenschappelijke huishouding van erflater en [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Iedere onduidelijkheid hierover komt voor rekening en risico van gedaagden, die immers uitdrukkelijk in de gelegenheid zijn gesteld om hun stelling te onderbouwen.
5.47.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de volgende facturen niet aanmerken als huishoudelijke schulden. De rechtbank vermeldt hierbij het cijfer dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] op hun overzicht bij akte na comparitie hanteren:
  • 3 (factuur gericht aan [onderneming 15] );
  • 7 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 9 (geen factuur, document had moeten worden toegelicht);
  • 10 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 13 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 17 (factuur gericht aan [onderneming 16] ):
  • 22 (factuur dateert van ruim voor datum overlijden en betaalstempel ontbreekt);
  • 24 (betaalstempel ontbreekt);
  • 25 (werkzaamheden uitgevoerd ná overlijden en betaalstempel ontbreekt);
  • 27 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 30 (factuur van 12 september 2020 is vóór overlijden voldaan, de andere factuur betreft wel een huishoudelijke schuld);
  • 32 (facturen gericht aan [onderneming 15] B.V.);
  • 34 (facturen gericht aan [onderneming 15] B.V.);
  • 35 (factuur vermeldt betaling op 10 april 2020: ver voor het overlijden van erflater);
  • 40 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V. en factuur ziet op levering van diensten ruim ná datum overlijden erflater);
  • 42 (factuur ziet op woning [A (voornaam)] en factuur gericht aan [onderneming 17] );
  • 43 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 50 (op de factuur ontbreekt een betaalstempel en onduidelijk is op welke periode de factuur betrekking heeft);
  • 51 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 53 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 58 (factuur dateert van na overlijden erflater en betaalstempel ontbreekt);
  • 71 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 75 (factuur gericht aan [onderneming 3] B.V. en betaalstempel ontbreekt);
  • 77 (factuur gericht aan [eiseres sub 2] voor consulten ná datum overlijden erflater);
  • 79 (factuur gericht aan [onderneming 4] B.V.);
  • 80 (factuur vermeldt klantnaam: [onderneming 4] B.V. en betaalstempel ontbreekt);
  • 88 (factuur vermeldt klantnaam: [onderneming 4] B.V. en betaalstempel ontbreekt);
  • 92 (betaalstempel ontbreekt).
5.48.
De facturen met de nummers 6 (€ 12.100,00), 16 (4.749,96), 18 (€ 3.827,00), 19
(€ 3.669,51), 20 (€ 3.245,05), 30 (alleen factuur van 1 oktober 2020) (€ 1.070,85), 37 (€ 1.140,00), 45 (€ 660,07), 48 (€ 1330,55), 55 (€ 401,17), 56 (€ 396,86), 57 (€ 396,86), 61 (€ 252,23), 62 (€ 241,00), 66 (€ 204,11), 69 (€ 204,00), 78 (€ 70,00), 83 (€ 105,95), 84 (€ 104,00), 86 (€ 76,00), 87 (€ 59,99), en 91 (€ 26,01) zijn wel aan te merken als huishoudelijke schulden die erflater bij zijn overlijden heeft nagelaten. Het totaal bedraagt € 34.331,17.
s. IB aanslag 2020
5.49.
Gedaagden stellen dat erflater per overlijdensdatum nog een IB-schuld had. Deze schuld is voorlopig vastgesteld op € 15.300,00 en blijkt onder andere uit de overgelegde aangifte erfbelasting. Volgens eisers is echter gebleken dat er geen schuld is, maar een belastingteruggave.
5.50.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er nog geen definitieve aanslag is opgelegd. Zodra dit wel het geval is, zullen partijen de rechtbank hierover bij akte moeten informeren.
Tussenconclusie: omvang ontbonden huwelijksgemeenschap
5.51.
De rechtbank zal dus uitgaan van de volgende omvang van de ontbonden huwelijksgemeenschap:
Activa
a.
[straat 1] [nummeraanduiding 1] te [plaats 1]
€ 4.200.000,00
b.
[straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 4] te [plaats 2]
€ 550.000,00
c.
[straat 2] [nummeraanduiding 2] - [nummeraanduiding 3] / [nummeraanduiding 5] te [plaats 2]
€ 975.000,00
d.
[straat 3] [nummeraanduiding 6] te [plaats 1]
€ 271.000,00
e.
Onroerend goed in Frankrijk
€ 4.100.000,00
f.
Banktegoeden in Frankrijk
€ 5.767,74
g.
Banktegoeden in Nederland
€ 956.554,00
h.
Inboedel in Nederland
€ 20.000,00
i.
Inboedel in Frankrijk
€ 48.200,00
j.
Auto’s
€ 983.000,00
k.
Sieraden
€ 93.600,00
l.
Vordering op [eiser sub 1 (voornaam)]
€ 229.073,00
m.
Vordering op [eiseres sub 2 (voornaam)]
€ 88.129,09
n.
Vordering op [gedaagde sub 1 (voornaam)]
€ 18.107,00
o.
Vordering op [A (voornaam)]
€ 58.259,54
p.
ODV
€ 926.343,00
Totaal activa
€ 13.523.033,37
Passiva
q.
Rekening-courantschuld aan de B.V.
€ 22.758,00
r.
Huishoudelijke schulden 2020
€ 34.331,17
s.
IB aanslag 2020
PM
Totaal passiva
€ 57.089,17 + PM
5.52.
De totale waarde van de huwelijksgemeenschap is dus € 13.465.944,10, waarvan een IB schuld moet worden afgetrokken of waarbij een teruggave moet worden opgeteld. De helft hiervan valt in de nalatenschap van erflater.
t. 100 % van de (certificaten van) aandelen in het geplaatste kapitaal van de B.V. minus een IB-schuld over de certificaten en een latente AB claim
5.53.
Zoals hiervoor vermeld, zal de rechtbank voor de waardering van de aandelen een deskundige benoemen. Volgens gedaagden moet de waarde worden verminderd met de nog te betalen inkomstenbelasting over de aandelen door het overlijden van erflater ter grootte van € 343.494,00 en de latente inkomstenbelasting over het doorschuiven van de ab-claim van € 93.714,00. De rechtbank is van plan om de deskundige opdracht te geven om dit bij zijn waardering te betrekken.
u. Giften aan [gedaagde sub 1 (voornaam)]
5.54.
Partijen zijn het erover eens dat rekening moet worden gehouden met een gift aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] van € 103.474,00.
v. Giften aan [eiseres sub 2 (voornaam)]
5.55.
Volgens gedaagden heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] in totaal € 259.985,00 aan giften van erflater ontvangen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
Op 17 oktober 2005 heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] een gift van € 104.500,00 gehad.
In 2008 heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] twee giften ontvangen van in totaal € 6.985,00. Deze giften zijn ten behoeve van [eiseres sub 2 (voornaam)] betaald aan de moeder van eisers, [B] (hierna: [B] ).
Vanaf 18 maart 2009 tot 8 mei 2020 heeft erflater € 1.000,00 per maand ten behoeve van [eiseres sub 2 (voornaam)] betaald aan [B] .
5.56.
Gedaagden hebben ter onderbouwing de aangiftes schenkbelasting uit 2020, correspondentie tussen erflater en [eiseres sub 2 (voornaam)] en correspondentie tussen erflater en [B] overgelegd. Zij hebben erop gewezen dat erflater aan [eiseres sub 2 (voornaam)] heeft geschreven dat hij aangifte schenkbelasting had gedaan over de schenkingen vanaf 2008 tot 2020 en dat [eiseres sub 2 (voornaam)] daarop over de twee betalingen in 2008 (hiervoor onder b) schriftelijk heeft laten weten dat zij op erflater vertrouwde en zelf niet veel van belastingen begrijpt. Volgens gedaagden blijkt daarnaast uit de correspondentie met [B] uit 2009 dat erflater en zij hadden afgesproken dat erflater maandelijks € 1.000,00 zou bijdragen in de totale kosten van [eiseres sub 2 (voornaam)] . Ook hebben gedaagden correspondentie uit 2020 tussen de advocaat van erflater en de advocaat van [B] overgelegd. Volgens hen erkent [B] hierin dat de door erflater aan haar gedane betalingen ten goede zijn gekomen van [eiseres sub 2 (voornaam)] en dat deze met name zijn gebruikt om kosten van haar woning te voldoen. Gedaagden menen dat [eiseres sub 2 (voornaam)] hierdoor ten laste van erflater is verrijkt.
5.57.
[eiseres sub 2 (voornaam)] erkent dat zij in 2005 een bedrag van erflater heeft ontvangen. Volgens haar was dit echter geen schenking. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van eisers verklaard dat de bank van plan was om de woning van [eiseres sub 2 (voornaam)] executoriaal te verkopen. Erflater heeft de schuld aan de bank toen voldaan en de woning (de rechtbank begrijpt: nadat hij deze overgedragen had gekregen) verkocht. Het verschil tussen de verkoopopbrengst en de hoogte van de hypotheekschuld heeft erflater toen aan [eiseres sub 2 (voornaam)] overgemaakt. Hoewel wordt erkend dat in dit verband een schenkingsakte is opgemaakt, is het volgens de advocaat van [eiseres sub 2 (voornaam)] de vraag of dit bedrag haar (naar de rechtbank begrijpt) als voormalig eigenaar van de woning niet gewoon toekwam. Tegelijkertijd heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] tijdens de mondelinge behandeling zelf verklaard dat erflater haar het bedrag van
€ 104.500,00 heeft “gegeven” omdat hij haar wilde “helpen”.
5.58.
De bedragen die erflater aan [B] heeft betaald, heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] volgens haar nooit ontvangen. [B] gebruikte deze bedragen voor kosten van de woning waar [eiseres sub 2 (voornaam)] met haar kinderen in woonde. Erflater is dit pas in 2020 gaan aangeven als schenkingen aan [eiseres sub 2 (voornaam)] . Ook [eiseres sub 2 (voornaam)] heeft gewezen op correspondentie tussen erflater en [B] , maar dan uit 2018.
5.59.
De rechtbank stelt vast dat erflater over zijn maandelijkse betalingen van
€ 1.000,00 in een brief van 5 mei 2009 aan [B] heeft geschreven:
“(…) in reactie op je schrijven deel ik je mede dat wij, in goed onderling overleg, hebben afgesproken dat ik maandelijks € 1.000,00 zal bijdragen aan de maandelijkse kosten van [eiseres sub 2 (voornaam)] . (…) jou staat vrij deze € 1.000,00 voor het door jou te kopen huis van [eiseres sub 2 (voornaam)] aan te wenden (…).”Later, op 9 oktober 2018, heeft [B] aan erflater laten weten:
“Ik zeg je nu voor de zoveelste keer, dat [eiseres sub 2 (voornaam)] dat geld niet krijgt. Afspraak met jou is .. Ik koop een huis, jij geeft mij als tegemoetkoming, die 1000. Daar staat [eiseres sub 2 (voornaam)] volledig buiten. Wat ik daarmee wil doen is mijn zaak.”
5.60.
Anders dan gedaagden stellen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van giften als bedoeld in 7:186 lid 2 BW. Dit artikel bepaalt dat als een gift wordt aangemerkt iedere handeling die ertoe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten kosten van eigen vermogen verrijkt. Voor een gift is nodig een (i) verrijking van de begiftigde, (2) een verarming van de schenker en (iii) een bevoordelingsbedoeling. Niet in geschil is dat erflater met de betalingen van € 1.000,00 per maand wilde bijdragen in de maandelijkse kosten van [eiseres sub 2 (voornaam)] en daarmee een bevoordelingsbedoeling ten aanzien van [eiseres sub 2 (voornaam)] had. De € 1.000,00 per maand is echter niet betaald aan [eiseres sub 2 (voornaam)] maar aan [B] die daarmee werd verrijkt (voor haar werd het mogelijk een woning te kopen). Dat [eiseres sub 2 (voornaam)] vervolgens in de woning van [B] heeft gewoond en voor het woongenot niet heeft hoeven te betalen (waardoor de betaling ten goede is gekomen aan [eiseres sub 2 (voornaam)] , zoals [B] schrijft, zie 5.56) maakt nog niet dat [eiseres sub 2 (voornaam)] is verrijkt als gevolg van een handeling van erflater (de betaling van € 1.000,00 per maand aan [B] ). Het gratis woongenoot volgt uit een handeling van [B] (geen huur vragen) dan wel een met [B] gemaakte afspraak. Tot dit oordeel van de rechtbank draagt ook bij dat in de weergegeven correspondentie ook niet wordt gesproken over giften van erflater aan [eiseres sub 2 (voornaam)] . Bovendien heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] zelf ook geen aangifte schenkbelasting gedaan. Zij is er ook nooit op gewezen dat erflater vond dat dit had gemoeten. Erflater, althans zijn accountant, heeft deze aangifte op een gegeven moment (pas kort voor zijn overlijden) zelf gedaan en over alle jaren (2005-2020). De brief van 17 april 2020 van de advocaat van erflater, waarin hij schrijft:
“Al jarenlang schenkt cliënt een bedrag van € 1.000,-- aan hun beider dochter [eiseres sub 2] . De schenking vindt plaats door overmaking van dit bedrag op de rekening van uw cliënte, onder vermelding [eiseres sub 2] . Cliënt is niet verplicht dit bedrag op rekening van uw cliënte over te maken. Uw cliënte heeft aangaande deze schenking geen vorderingsrecht. Dit recht behoort toe aan [eiseres sub 2] .”maakt het voorgaande niet anders. Van een schenking is ook geen sprake (er bestaat immers geen overeenkomst tussen erflater en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) en [eiseres sub 2 (voornaam)] heeft ter zake van de maandelijkse betalingen van € 1.000,00 aan [B] , anders dan in de brief is vermeld, geen vorderingsrecht tegenover erflater.
5.61.
De betalingen die erflater in 2008 heeft gedaan, zal de rechtbank ook niet aanmerken als een gift aan [eiseres sub 2 (voornaam)] . Ook deze bedragen zijn namelijk aan [B] overgemaakt. Hoe dit uiteindelijk tot een verrijking van [eiseres sub 2 (voornaam)] heeft geleid, hebben gedaagden niet duidelijk gemaakt. Gedaagden hebben erop gewezen dat erflater ook van deze gift aangifte schenkbelasting heeft gedaan en [eiseres sub 2 (voornaam)] daarop liet weten dat zij hem vertrouwde en zelf niet veel van belastingen begreep (zie weer 5.56). Voor zover zij daarmee willen zeggen dat [eiseres sub 2 (voornaam)] erkende dat zij giften had ontvangen, is de rechtbank dit niet met hen eens. Uit haar bericht blijkt juist dat zij niet goed snapte wat erflater had gedaan.
5.62.
Het bedrag van € 104.500,00 dat [eiseres sub 2 (voornaam)] in 2005 heeft ontvangen, moet wél als een gift worden aangemerkt. Vaststaat dat erflater de woning, die toen kennelijk niet langer eigendom was van [eiseres sub 2 (voornaam)] , heeft verkocht. Het genoemde bedrag is uit deze verkoopopbrengst aan [eiseres sub 2 (voornaam)] voldaan. Hiervan is niet alleen een schenkingsakte opgemaakt, ook heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] zoals vermeld erkend dat erflater haar hiermee heeft willen helpen. Dat zij dit bedrag op een andere grond heeft ontvangen omdat zij voorheen de eigendom van de woning had, kan de rechtbank in het licht van het voorgaande en zonder nadere toelichting niet volgen. De rechtbank zal daarom uitgaan van een bedrag van in totaal € 104.500,00 aan giften aan [eiseres sub 2 (voornaam)] .
w. Giften aan [eiser sub 1 (voornaam)]
5.63.
Volgens gedaagden heeft [eiser sub 1 (voornaam)] op 18 oktober 2005 een gift van € 100.000,00 van erflater gekregen doordat erflater toen een schuld van [eiser sub 1 (voornaam)] met dit bedrag heeft afgelost. [eiser sub 1 (voornaam)] betwist dat erflater een schuld voor hem heeft afgelost.
5.64.
Uit de administratie van erflater blijkt dat erflater vanuit de B.V. een bedrag van
€ 100.000,00 voor [eiser sub 1 (voornaam)] heeft afgelost. Waarom de administratie op dit punt niet zou kloppen, hebben eisers niet duidelijk gemaakt. Zij hebben ook niet gesteld dat als van de aflossing moet worden uitgegaan, deze niet kan worden aangemerkt als een gift. Ten overvloede stelt de rechtbank daarom vast dat dit het geval is. Door de aflossing is [eiser sub 1 (voornaam)] namelijk verrijkt, omdat de aflossing niet met uit zijn eigen vermogen is gebeurd. Ook is sprake van een verarming van erflater, want hij heeft dit bedrag vanuit de B.V. betaald, waardoor hij dit bedrag (naar de rechtbank aanneemt) zelf aan de B.V. verschuldigd is geworden. Aangenomen moet ook worden dat erflater [eiser sub 1 (voornaam)] door deze aflossing heeft willen bevoordelen. De rechtbank zal deze aflossing daarom aanmerken als een gift van
€ 100.000,00 van erflater aan [eiser sub 1 (voornaam)] .
x. Uitvaartkosten
5.65.
Volgens gedaagden zijn de uitvaartkosten € 98.131,88. Eisers hebben dit niet betwist. De rechtbank zal daarom uitgaan van dit bedrag.
y. Kosten van de vereffening
5.66.
Gedaagden stellen dat zij als executeurs noodgedwongen in totaal € 142.725,88 aan kosten hebben moeten maken om de legaten van eisers te berekenen. Dit zijn onder andere taxatiekosten, notariskosten en kosten van [onderneming 6] . Deze kosten zijn aan te merken als vereffeningskosten en daarmee moet ook rekening worden gehouden bij de berekening van de legitieme porties. Omdat eisers ook dit niet hebben weersproken, zal de rechtbank uitgaan van een bedrag van € 142.725,88 aan kosten van de vereffening.
Tussenconclusie: omvang legitimaire massa
5.67.
Resumerend zal de rechtbank uitgaan van de volgende bedragen aan privévermogen, giften en schulden.
Het privévermogen van erflater:
t.
100% van de (certificaten van) aandelen in het geplaatste kapitaal van de B.V.
minuseen IB-schuld over certificaten en een latente AB claim
PM
De in aanmerking te nemen giften zijn:
u.
Giften aan [gedaagde sub 1 (voornaam)]
€ 103.474,00
v.
Giften aan [eiseres sub 2 (voornaam)]
€ 104.500,00
w.
Giften aan [eiser sub 1 (voornaam)]
€ 100.000,00
Totaal in aanmerking te nemen giften
€ 307.974,00
De in aanmerking te nemen schulden van de nalatenschap zijn:
x.
Uitvaartkosten
€ 98.131,88
y.
Kosten van de vereffening
€ 142.725,88
Totaal in aanmerking te nemen schulden
€ 240.857,76
5.68.
Dit betekent dat de legitimaire massa bestaat uit:
Helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap
PM
Privévermogen van erflater
PM
In aanmerking te nemen giften
€ 307.974,00
minusIn aanmerking te nemen schulden
€ 240.857,76
Legitimaire massa
PM
Berekening legaten [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)]
5.69.
Zoals in 5.18 vermeld, komt de legitieme portie van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] neer op 1/10e gedeelte van de legitimaire massa. Hierop komen op grond van het testament de andere legaten die [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hebben ontvangen in mindering. Verder worden hun legitieme porties op grond van artikel 4:70 BW verminderd met de door hen ontvangen giften. De omvang van de legaten zal in het eindvonnis worden berekend.
5.70.
[eiser sub 1 (voornaam)] heeft twee andere legaten verkregen. Ten eerste het legaat van het appartementsrecht met een waarde van € 975.000,00 (zie 3.6). Ten tweede het legaat van de vordering van erflater op hem met een waarde van € 229.073,00 (zie 5.36). Verder heeft [eiser sub 1 (voornaam)] in totaal € 100.000,00 (zie 5.64) aan giften ontvangen. In totaal komt dus een bedrag van € 1.304.073,00 (€ 975.000,00 + € 229.073,00 + € 100.000,00) in mindering op zijn (aanvullende legaat tot de) legitieme portie. Tot slot wordt de door [eiser sub 1 (voornaam)] verschuldigde erfbelasting over zijn nog niet-opeisbare verkrijgingen verrekend met dit bedrag. Dat zal pas moeten gebeuren als het legaat opeisbaar is (zie hierna).
5.71.
[eiseres sub 2 (voornaam)] heeft één ander legaat verkregen, namelijk het legaat van de vordering van erflater op haar met een waarde van € 88.129,09,09 (zie 5.38). Verder heeft [eiseres sub 2 (voornaam)] in totaal € 104.500,00 (zie 5.62) aan giften ontvangen. Met haar verkrijging uit hoofde van het legaat zullen de voorschotbetalingen uit de nalatenschap van € 25.103,60 en de verschuldigde erfbelasting over haar nog niet-opeisbare verkrijgingen uiteindelijk moeten worden verrekend. Dat zal, net als bij [eiser sub 1 (voornaam)] , pas moeten gebeuren als het legaat opeisbaar is.
Vordering VII primair: (A) verklaring voor recht over vervallen van erfdeel [gedaagde sub 2 (voornaam)] , (B) verklaring voor recht over opeisbaarheid legaten, (C) veroordeling om de andere legaten te verminderen en (D) veroordeling tot betaling van de legaten
A. Vervallenverklaring erfdeel [gedaagde sub 2 (voornaam)]
5.72.
Eisers vorderen primair dat de rechtbank voor recht verklaart dat de erfstelling van [gedaagde sub 2 (voornaam)] is vervallen. Volgens eisers komt de bepaling in het testament dat de legaten van eisers ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] komen en als zodanig een schuld in haar vermogen zijn (zie 3.8) neer op een testamentaire last. Voor de leesbaarheid wordt deze bepaling hier nog een keer weergegeven:
g. Legaten [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] ten laste van erfgenamen.
De legaten van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] zijn schulden van de nalatenschap. De uitkering en opeisbaarheid zijn evenwel (deels) afhankelijk van het leven en vermogen van mijn echtgenote. Voor zover deze legaten niet ten laste van haar verkrijgingen/erfdeel kunnen worden voldaan, dient zij de schulden uit hoofde van deze legaten voor haar rekening te nemen en deze schulden als zodanig voor te schieten.
5.73.
Een testamentaire last is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan de gezamenlijke erfgenamen of aan een of meer bepaalde erfgenamen of legatarissen een verplichting oplegt, die niet bestaat in de uitvoering van een legaat (artikel 4:130 BW). Door de beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap voldoet [gedaagde sub 2 (voornaam)] volgens eisers niet aan de last. Op grond van artikel 4:184 lid 5 BW is zij door de beneficiaire aanvaarding namelijk niet met haar privévermogen aansprakelijk voor de voldoening van de schulden van de nalatenschap (waaronder de legaten van eisers). En omdat zij maar voor 1/100ste deel erfgename is, kan zij de legaten niet uit haar erfstelling voldoen. Kortom: [gedaagde sub 2 (voornaam)] biedt geen verhaal en dat zal bij haar overlijden (als de legaten opeisbaar worden) nog minder het geval zijn. Als een last niet wordt uitgevoerd, kan de erfstelling van de erfgenaam vervallen worden verklaard, zo is in artikel 4:131 BW bepaald. Eisers menen dat dit hier moet gebeuren. Hiermee worden de legaten ook meteen opeisbaar, want in het testament is de opeisbaarheid afhankelijk van (onder meer) het overlijden van [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Als [gedaagde sub 2 (voornaam)] geen erfgename meer is, er voor deze niet- opeisbaarheid geen reden meer.
5.74.
Volgens gedaagden is deze vordering om meerdere redenen niet toewijsbaar. Zij hebben erop gewezen dat geen sprake is van een last. Daarnaast kan een vervallenverklaring volgens hen alleen op verzoek worden uitgesproken, kan dit verzoek alleen worden ingediend door een onmiddellijk bij de vervallenverklaring belanghebbende en is [gedaagde sub 2 (voornaam)] tot slot ook nog eens alleen in hoedanigheid van executeur, en niet ook in die van erfgename, gedagvaard.
5.75.
De rechtbank zal de verklaring voor recht niet geven. Een vervallenverklaring kan inderdaad alleen op verzoek worden uitgesproken, dus eisers kunnen hiervoor geen vordering instellen. Zij kunnen ook niet worden aangemerkt als personen die bij de vervallenverklaring onmiddellijk belanghebbend zijn. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat met de onmiddellijke belanghebbende niet de lastbevoordeelde zelf wordt bedoeld. [1] Belangrijker is echter dat voor de vervallenverklaring inhoudelijk ook geen grond bestaat. In de door eisers genoemde bepaling kan namelijk geen last worden gelezen die is verbonden aan de erfstelling van [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Een last is immers een verplichting die niet bestaat uit de uitvoering van een legaat. De bepaling waarop eisers wijzen, maakt duidelijk dat het hier nu juist wél gaat om de uitvoering van een legaat. Op grond van deze bepaling moet [gedaagde sub 2 (voornaam)] de legaten immers voor haar rekening nemen. Als eisers in hun stelling zouden worden gevolgd, zou [gedaagde sub 2 (voornaam)] bovendien slechts doordat zij beneficiair heeft aanvaard niet hebben voldaan aan een last. Hiermee zou haar vrijheid om de nalatenschap op deze manier te aanvaarden worden beperkt. Overigens zal hierna blijken dat de stelling dat de verhaalspositie van eisers door deze beneficiaire aanvaarding is verslechterd, niet juist is.
B. Verklaring voor recht over opeisbaarheid van de legaten, C. Veroordeling van de executeurs om de andere legaten te verminderen en D. Veroordeling tot betaling van de legaten
5.76.
De vorderingen B, C en D zijn door eisers voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval voor recht wordt verklaard dat de erfstelling van [gedaagde sub 2 (voornaam)] is vervallen. Omdat dit niet zal gebeuren, komt de rechtbank aan een beoordeling van deze vorderingen niet toe.
Vordering VII subsidiair: (A) verklaring voor recht dat eisers hun legaten kunnen verhalen op het privévermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] en (B) veroordeling [gedaagde sub 2 (voornaam)] tot betaling legaten
A. Verklaring voor recht dat eisers hun legaten kunnen verhalen op privévermogen [gedaagde sub 2 (voornaam)]
5.77.
Subsidiair vorderen eisers dat de rechtbank voor recht verklaart dat zij hun legaten, zodra deze opeisbaar zijn geworden, kunnen verhalen op het privévermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Deze vordering baseren zij onder meer op uitleg van het testament (artikel 4:46 lid 1 BW). Zij hebben gewezen op de e-mail van de notaris van 17 februari 2023 (zie 3.23), waarin staat dat het de bedoeling is dat de legaten, voor zover deze niet uit het erfdeel van [gedaagde sub 2 (voornaam)] kunnen worden voldaan, ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] komen en een schuld in haar vermogen zijn. Volgens eisers wilde erflater dat [gedaagde sub 2 (voornaam)] ook aansprakelijk zou zijn met haar privévermogen als zij beneficiair zou aanvaarden.
5.78.
Gedaagden stellen dat als zou worden vastgesteld dat de legaten op het privé- vermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] kunnen worden verhaald, de beneficiaire aanvaarding terzijde zou worden geschoven. Dit kan niet op grond van uitleg, want het was volgens hen niet de bedoeling van erflater dat eisers hun vordering ook op het privévermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] zouden kunnen verhalen. Tegelijkertijd hebben zij in (paragraaf 108 van) hun conclusie van antwoord geschreven dat het legaat van eisers ten laste komt van de erfrechtelijke verkrijgingen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] (dus niet alleen van haar erfdeel van 1/100ste maar ook van haar legaten) en daar waar dit niet voldoende dekkend is, ten laste van haar privévermogen.
5.79.
Met dit laatste zeggen gedaagden feitelijk hetzelfde als wat de notaris in de hiervoor genoemde mail van 17 februari 2023 heeft geschreven. Namelijk (1) dat de geldlegaten pas opeisbaar zouden zijn bij overlijden van [gedaagde sub 2 (voornaam)] (het geldbedrag van € 200.000,00 van [eiseres sub 2 (voornaam)] uitgezonderd) en dat om dit mogelijk te maken de vorderingen, mede gelet op het bepaalde in artikel 4:82 BW, ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] zijn gebracht en (2) dat daarom is bepaald dat voor zover de legaten niet uit de verkrijgingen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] zouden kunnen worden voldaan, deze niet- opeisbare vorderingen ter zake van de legaten ten laste van haar komen en als zodanig een schuld in haar vermogen zijn. De notaris heeft hieraan toegevoegd dat [gedaagde sub 2 (voornaam)] voor deze schuld een vordering krijgt op de nalatenschap (haar kinderen), ieder voor een gelijk deel. Met het woord voorschieten is volgens de notaris bedoeld dat de niet-opeisbare vorderingen gedurende haar leven schulden in haar vermogen vormen, schulden die pas opeisbaar zijn bij haar overlijden.
5.80.
De rechtbank stelt vast dat hiermee wordt aangesloten bij dat wat in artikel 4:87 lid 5 BW over de opeisbaarheid van de legitieme portie is bepaald. Als een legitimaris zijn legitieme portie tegenover de langstlevende echtgenoot niet kan opeisen voor een bepaalde termijn of diens overlijden, is de langstlevende op grond van dit artikel met zijn gehele vermogen aansprakelijk is, zelfs al aanvaardt hij of zij beneficiair. Als eisers een beroep hadden gedaan op hun legitieme portie (en niet de legaten al hadden aanvaard), zou [gedaagde sub 2 (voornaam)] op grond van de wet met haar privévermogen aansprakelijk zijn geweest. Om deze reden hebben eisers halverwege deze procedure een verzoekschrift ingediend om de termijn om de legaten alsnog te verwerpen, te verlengen (zie 3.24). In dit geval hebben eisers echter legaten gekregen tot het maximum van het bedrag dat hun legitieme portie zou zijn geweest en hebben zij deze legaten al aanvaard. Uit het testament (en de toelichting die de notaris hierop in de hiervoor vermelde e-mail heeft gegeven) leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van erflater was om met deze legaten aan te sluiten bij de bepalingen in de wet over de legitieme portie. Bij de berekening van de legaten van het aanvullende geldbedrag waarop eisers recht hebben, wordt namelijk uitdrukkelijk naar artikel 4:65 en verder BW verwezen. Artikel 4:65 BW gaat over de legitieme portie. Daarnaast wijst de notaris in zijn e-mail van 17 februari 2023 op het bepaalde in artikel 4:82 BW en ook dit artikel gaat over de legitieme portie. De rechtbank zal in het eindvonnis daarom voor recht verklaren dat eisers hun legaten kunnen verhalen op het privévermogen van [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Maar dat zal niet nu al het geval zijn: op grond van het testament kan dit namelijk pas als zij is overleden (met uitzondering van een bedrag van € 200.000,00 voor [eiseres sub 2 (voornaam)] , zie 3.7).
B. Veroordeling [gedaagde sub 2 (voornaam)] tot betaling van de legaten
5.81.
Eisers vorderen dat [gedaagde sub 2 (voornaam)] wordt veroordeeld tot betaling van de legaten zodra deze opeisbaar zijn geworden. Volgens gedaagden hebben eisers geen belang bij deze vordering en is de vordering onvoldoende bepaald.
5.82.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen. Eisers hebben hun belang hierbij niet onderbouwd. Daarnaast lijken eisers er hierbij van uit te gaan dat hun legaten opeisbaar zijn bij leven van [gedaagde sub 2 (voornaam)] en dat is, zoals vermeld, niet het geval.
Vordering VIII: verstrekken van het testament van erflater
5.83.
Eisers vorderen dat gedaagden worden veroordeeld om een kopie van het testament te verstrekken zodat zij kunnen zien welke legaten nog meer in het testament zijn vermeld. Eisers hebben hier volgens hen belang bij omdat hun verhaalspositie door de beneficiaire aanvaarding van [gedaagde sub 2 (voornaam)] is beperkt en zij willen kunnen vaststellen of ter voldoening van hun legaten op andere legaten moet worden ingekort.
5.84.
De rechtbank zal ook deze vordering afwijzen, want gedaagden hebben terecht opgemerkt dat eisers ook hierbij geen belang hebben. Eisers kunnen hun legaten na het overlijden van [gedaagde sub 2 (voornaam)] verhalen op haar privévermogen. Anders dan zij menen, is hun verhaalspositie dus niet in gevaar.
in reconventie
Vordering I en II: opheffing beslag en verbod om nader beslag te leggen
5.85.
Omdat het gerechtshof het beslag al heeft opgeheven en het eisers heeft verboden om opnieuw beslag te leggen, hebben gedaagden deze vorderingen tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
Vordering IV en V: betaling erfbelasting
5.86.
Gedaagden vorderen dat eisers worden veroordeeld tot het betalen aan de nalatenschap van de erfbelasting over hun erfrechtelijke verkrijgingen. Gedaagden hebben als executeurs de aanslagen erfbelasting ontvangen en zij hebben laten weten dat zij de aanslagen uit de nalatenschap zullen voorschieten. Zij menen dat eisers de volledige erfbelasting over hun verkrijgingen moeten betalen. Eisers hebben namelijk niet meegewerkt aan de uitvoering van het testament doordat zij conservatoir beslag hebben laten leggen, de vordering tot vervallenverklaring van de erfstelling van [gedaagde sub 2 (voornaam)] hebben ingesteld en hun legaten hebben opgeëist. Op grond van de bepaling met als titel ‘Intrekking verplichting’ in het testament (zie 3.9) moeten eisers daarom zelf de volledige erfbelasting over hun verkrijgingen betalen. Als dit niet wordt gevolgd, moeten eisers volgens gedaagden in ieder geval zelf de erfbelasting over hun opeisbare verkrijgingen betalen. Dit zijn de legaten van de vorderingen van erflater op eisers en het legaat van het appartementsrecht van [eiser sub 1 (voornaam)] . De erfbelasting over de nog niet opeisbare verkrijgingen hoeven eisers dan nog niet zelf te betalen en zal worden verrekend met de vorderingen die eisers hebben op grond van hun niet- opeisbare legaten.
5.87.
Eisers vinden dat de primaire vordering moet worden afgewezen. Volgens hen is het niet zo dat zij niet hebben meegewerkt aan de uitvoering van het testament. Zij hebben recht op vaststelling van de omvang van hun verkrijgingen en omdat zij menen dat zij ten onrechte in hun verhaalspositie zijn beperkt, hebben zij gevorderd dat de erfstelling van [gedaagde sub 2 (voornaam)] vervallen wordt verklaard. Tot slot moet op grond van het testament een redelijke termijn worden gesteld en dit is niet gebeurd.
5.88.
De rechtbank zal de primaire vordering van gedaagden afwijzen. Eisers hebben er terecht op gewezen dat de verplichting van degene die de beschikking heeft gekregen over de verkrijgingen van de legataris, (slechts dan) niet langer verplicht is om de erfbelasting daarover te voldoen als deze legataris
nadat hem daarvoor een redelijke termijn is gesteldniet meewerkt aan de uitvoering van de uiterste wil. Dat gedaagden deze redelijke termijn aan eisers hebben gesteld, is niet gebleken. Anders dan gedaagden tijdens de mondelinge behandeling hebben betoogd, is deze redelijke termijn niet (impliciet) gesteld doordat zij zich tegen de vorderingen van eisers hebben verweerd. Het stellen van een redelijke termijn moet namelijk uitdrukkelijk gebeuren, waarbij eisers worden gewezen op de gevolgen indien binnen die termijn niet alsnog wordt meegewerkt aan de uitvoering van de uiterste wil. Tegen de subsidiaire vordering hebben eisers geen inhoudelijk verweer gevoerd, zodat deze gedeeltelijk zal worden toegewezen. Gedaagden hebben niet gesteld dat zij de erfbelasting al daadwerkelijk hebben betaald. Daarom zal de rechtbank in het eindvonnis alleen voor recht verklaren dat eisers de erfbelasting over hun opeisbare verkrijgen zullen moeten voldoen.
Vordering VI en VII: vorderingen van erflater op eisers en voorschotbetalingen [eiseres sub 2 (voornaam)]
5.89.
Deze vorderingen zijn door gedaagden voorwaardelijk ingesteld, namelijk voor het geval het verzoek tot termijnverlenging (zie nogmaals 3.24) zal worden toegewezen. Zoals vermeld, is dit verzoek afgewezen, zodat de voorwaarde niet is vervuld. Aan een beoordeling van deze vorderingen komt de rechtbank daarom niet toe.
in conventie en reconventie
Vordering VI in conventie, vordering III in reconventie: proceskosten
5.90.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden.
Ter afsluiting
5.91.
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen naar aanleiding van een voorlopig oordeel van de rechtbank geprobeerd om een regeling te treffen. Dat is toen niet gelukt. Omdat de rechtbank over alle geschilpunten (behalve dat van de waardering van de aandelen) nu een beslissing heeft genomen, geeft zij partijen in overweging om te bekijken of zij alsnog overeenstemming kunnen bereiken. Zoals in 5.3 vermeld, hebben gedaagden laten weten dat zij om de impasse tussen partijen te doorbreken, bereid waren om voor wat betreft de aandelen aan te sluiten bij de waardering die door de fiscus is geaccepteerd. Als dat nog steeds het geval is en eisers bereid zijn om daarmee in te stemmen, zou een deskundigenonderzoek naar de waarde van de aandelen achterwege kunnen blijven en zouden de daaraan verbonden kosten dus kunnen worden bespaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
28 februari 2024voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de persoon van de te benoemen deskundige en de vragen die aan deze deskundige moeten worden gesteld;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
6.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F. Hermans, mr. R.W.J. van Veen en mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.

Voetnoten

1.Van der Burght, Ebben & Kremer (red.), Parl. Gesch. BW Boek 4 2002, p. 726.