ECLI:NL:RBMNE:2024:3528

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
10916916 \ UC EXPL 24-928
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van informatieplichten en contractuele bepalingen bij online sportschoolabonnement

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eiseres had een dagvaarding uitgebracht met de vordering om een bedrag van € 119,94 aan openstaande abonnementskosten te betalen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij had eind 2021 een online sportschoolabonnement afgesloten, maar had een betalingsachterstand laten ontstaan. De kantonrechter verleende verstek tegen de gedaagde partij omdat deze niet tijdig had gereageerd op de dagvaarding.

De kantonrechter heeft ambtshalve de naleving van de informatieplichten en de contractuele bepalingen beoordeeld. Het bleek dat de eiseres niet kon aantonen dat zij de gedaagde partij alle noodzakelijke informatie had verstrekt, zoals vereist door de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres een onredelijk bezwarend beding had opgenomen in de algemene voorwaarden, dat de gedaagde partij verplichtte om bij betalingsverzuim het volledige abonnementsgeld te betalen, terwijl de overeenkomst feitelijk niet meer bestond. Dit beding werd vernietigd.

Uiteindelijk werd de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van € 44,98 aan achterstallige termijnen, vermeerderd met wettelijke rente. De eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een totaalbedrag van € 303,54. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10916916 UC EXPL 24-928 YA/1386
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde: Snijder Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
De eisende partij heeft een dagvaarding uitgebracht. Zij heeft gevorderd dat de kantonrechter de gedaagde partij veroordeelt om een bedrag aan de eisende partij te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte kosten, zoals in de dagvaarding is omschreven.
1.2.
De gedaagde partij heeft daar niet (op tijd) op gereageerd en niet gevraagd om op een later moment alsnog te mogen reageren. Daarom heeft de kantonrechter verstek verleend tegen de gedaagde partij.
1.3.
Daarop volgt nu dit vonnis.

2.De feiten

2.1.
De gedaagde partij heeft eind 2021 online een sportschoolabonnement (hierna: overeenkomst) afgesloten bij de eisende partij. Met die overeenkomst kon de gedaagde partij eerst enkele weken gratis sporten, en daarna, met tussendoor nog een tijdelijke ‘bevriezing’ van de overeenkomst, vanaf 22 januari 2022 een jaar lang voor € 19,99 per vier weken.
2.2.
Op enig moment heeft de gedaagde partij een betalingsachterstand laten ontstaan. Hoewel dat niet met zoveel woorden is gesteld, begrijpt de kantonrechter dat (de eisende partij ervan uitgaat dat) de overeenkomst uiterlijk aan het eind van het overeengekomen jaar is beëindigd.
2.3.
Op 12 april 2023 heeft de gemachtigde van de eisende partij een aanmaningsbrief, een zogenoemde ‘veertiendagenbrief’, naar de gedaagde partij gestuurd, waarin aanspraak wordt gemaakt op betaling.
2.4.
De eisende partij vordert nu dat de gedaagde partij wordt veroordeeld om het openstaande bedrag ter waarde van in totaal € 119,94 aan haar te betalen, vermeerderd met rente en een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter begrijpt dat de gevorderde hoofdsom bestaat uit zes openstaande abonnementstermijnen.
2.5.
De eisende partij stelt zich daarbij primair op het standpunt dat de gedaagde partij haar contractuele betalingsverplichting moet nakomen. Subsidiair stelt de eisende partij dat de overeenkomst moet worden ontbonden op de verzuimdatum (zonder toe te lichten wanneer het verzuim is ingetreden) en dat de gedaagde partij de daardoor ontstane schade aan de eisende partij moet vergoeden. Volgens de eisende partij kan die schade worden begroot op het openstaande bedrag.

3.De beoordeling

3.1.
De vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een professionele partij, handelend in de uitoefening van haar beroep of bedrijf, en een consument. Op zo’n overeenkomst zijn consumentenbeschermende bepalingen van toepassing. Sommige van die bepalingen worden zo belangrijk gevonden dat de kantonrechter ambtshalve moet beoordelen of die zijn nageleefd. Zo niet, dan moet de kantonrechter daar, eveneens ambtshalve, consequenties aan verbinden.
3.2.
De kantonrechter moet allereerst ambtshalve beoordelen of de professionele partij (de eisende partij) de nodige informatie aan de consument (de gedaagde partij) heeft verstrekt. In dit geval, waarin de overeenkomst online is gesloten, zijn de informatieplichten van de artikelen 6:230m en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing.
3.3.
De kantonrechter kan niet vaststellen of alle toepasselijke essentiële informatieplichten zijn nageleefd. Dat is omdat bij de dagvaarding alleen een format van een bevestigingsmail is gevoegd. Niet kan worden vastgesteld dat de gedaagde partij zo’n mail heeft ontvangen en daarom kan ook niet worden vastgesteld dat alle relevante informatie (die vóór het sluiten van de overeenkomst bij het doorlopen van het inschrijftraject moest worden verstrekt ook nog) op een duurzame gegevensdrager aan de gedaagde partij is bevestigd. Dat moet wel op grond van artikel 6:230v lid 7 BW.
3.4.
Tot slot merkt de kantonrechter op dat in het overgelegde format een link naar een online vindplaats van toepasselijke algemene voorwaarden is opgenomen, maar zo’n link geldt hoe dan ook niet als de verstrekking van die algemene voorwaarden op een duurzame gegevensdrager in de zin van artikel 6:230v lid 7 BW.
3.5.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1677, blijkt dat een sanctie op zijn plaats is. Onder verwijzing naar de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, vermindert de kantonrechter de betalingsverplichting van de gedaagde partij met 25%. De omvang van de resterende betalingsverplichting wordt hierna nog vastgesteld.
3.6.
De kantonrechter moet ook ambtshalve beoordelen of in de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden geen bedingen zijn opgenomen die onredelijk bezwarend zijn voor consumenten, als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW.
3.7.
De kantonrechter constateert in dat verband dat de eisende partij een recente versie van de algemene voorwaarden heeft overgelegd, die geldt met ingang van 3 mei 2023. Die versie gold nog niet toen de overeenkomst werd gesloten. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat (en zo ja, hoe) de in het geding gebrachte recente versie van de algemene voorwaarden alsnog van toepassing is geworden op de overeenkomst. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat (nog steeds) de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden van toepassing is.
3.8.
De kantonrechter moet als gezegd ambtshalve toetsen of de toepasselijke algemene voorwaarden wellicht onredelijk bezwarende bedingen bevatten. Die toets zal dus moeten worden verricht aan de hand van de vorige versie van de door de eisende partij gebruikte algemene voorwaarden, waarmee de kantonrechter ambtshalve bekend is.
3.9.
In dit geval gaat het vooral om artikel 5g van de toepasselijke algemene voorwaarden. De eisende partij heeft in artikel 5g van de algemene voorwaarden bedongen dat zij de overeenkomst in geval van betalingsverzuim met onmiddellijke ingang tussentijds kan beëindigen, terwijl de consument wel het volledige overeengekomen abonnementsgeld en incassokosten moet betalen.
3.10.
In dat verband is van belang dat uit de bijlagen bij de dagvaarding kan worden afgeleid dat de gedaagde partij in deze procedure aanvankelijk enkele termijnen heeft betaald, maar dat de gedaagde partij daarna is opgehouden met betalen en de sportschool van de eisende partij op enig moment ook niet meer lijkt te hebben bezocht (het toegangspasje is een aantal keer geblokkeerd en de maanden niet meer gescand).
3.11.
Overigens kan uit die bijlagen bij de dagvaarding worden afgeleid dat de in het geding gebrachte veertiendagenbrief niet de eerste brief over de betalingsachterstand was, maar dat al eerder brieven (in de bijlagen bij de dagvaarding voorzien van de vermelding “reminder cost”) aan de gedaagde partij zijn gestuurd. De eisende partij heeft in haar dagvaarding ten onrechte geen aandacht aan deze brieven besteed en zij heeft die, hoewel dat wel van haar had mogen worden verwacht, ook niet bij de dagvaarding gevoegd. Dat moet de eisende partij gelet op de artikelen 21 en 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden tegengeworpen.
3.12.
Het is de kantonrechter uit andere procedures bekend dat de eisende partij daadwerkelijk gebruik maakt van het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden, om overeenkomsten in geval van betalingsverzuim voortijdig te beëindigen. Daarom kan, nu relevante correspondentie niet in het geding is gebracht, niet worden uitgesloten dat juist in die correspondentie de overeenkomst met de gedaagde partij tussentijds is beëindigd, of dat daarin is meegedeeld dat de toegang zou worden ontzegd – weliswaar is in de dagvaarding uitdrukkelijk gesteld dat steeds toegang werd verleend, maar uit bijlage 6 bij die dagvaarding blijkt dat dit niet juist is, bij 16 toegangscontroles werd de toegang wel degelijk geblokkeerd.
3.13.
Zonder noodzakelijke toelichting, die niet is verstrekt, kan niet worden uitgesloten dat de eisende partij daarmee in ieder geval de suggestie heeft gewekt dat de gedaagde partij gedurende de resterende looptijd van de overeenkomst niet meer zou worden toegelaten.
3.14.
Omdat het tegendeel niet kan worden vastgesteld, houdt de kantonrechter het ervoor dat de eisende partij de overeenkomst daadwerkelijk tussentijds zal hebben beëindigd, of in ieder geval zal hebben bewerkstelligd dat de overeenkomst feitelijk ophield te bestaan, en wel nadat drie termijnen onbetaald waren verstreken. Die drie termijnen zijn verschuldigd op grond van de overeenkomst, zij het dat de gedaagde partij vanwege de hiervoor genoemde sanctie slechts 75%van iedere termijn hoeft te betalen, dus 3 x 0,75 x € 19,99 = € 44,98.
3.15.
De resterende gevorderde termijnen – de eisende partij maakt aanspraak op alle openstaande termijnen over het overeengekomen abonnementsjaar – moeten worden beschouwd als termijnen die dateren van na de tussentijdse beëindiging, althans van na de feitelijke toegangsweigering. Die termijnen worden afgewezen. Ze moeten namelijk worden geacht te zijn gebaseerd op het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden. Dat beding verplicht consumenten zoals de gedaagde partij om tot het einde van de overeengekomen abonnementsduur alle abonnementsgelden te blijven betalen, terwijl het abonnement (feitelijk) niet meer bestaat. Het beding komt er dus op neer dat de gedaagde partij volledig aan zijn verplichtingen moet voldoen, maar daar niets voor terugkrijgt. Het beding verstoort het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen dan ook aanzienlijk, en wel ten nadele van de gedaagde partij. Dat maakt het beding onredelijk bezwarend en om die reden wordt het door de kantonrechter vernietigd. Als gevolg daarvan moeten de resterende gevorderde termijnen worden afgewezen.
3.16.
De eisende partij maakt voorts aanspraak op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. In het al genoemde artikel 5g van de algemene voorwaarden heeft zij ook bedongen dat zij incassokosten in rekening kan brengen vanaf het moment waarop een consument in verzuim is met zijn betalingsverplichting. In artikel 6:96 lid 6 BW heeft de wetgever echter benadrukt – en dat is in een uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2704) nog eens verduidelijkt – dat een incassokostenvergoeding niet meteen is verschuldigd, maar dat na het intreden van het verzuim éérst nog een aanmaningsbrief, de zogenoemde veertiendagenbrief, moet worden verstuurd, waarin een termijn van veertien dagen (gerekend vanaf de dag na ontvangst van de aanmaning door de consument) moet worden vermeld, waarbinnen het verschuldigde bedrag nog zonder extra kosten kan worden betaald. Pas als die veertiendagentermijn ongebruikt is verstreken mogen incassokosten in rekening worden gebracht.
3.17.
Het beding in artikel 5g van de algemene voorwaarden wijkt ten nadele van consumenten aanzienlijk af van de wettelijke incassokostenregeling en is daarmee onredelijk bezwarend. Om die reden wordt het beding ook vernietigd voor zover het de verschuldigdheid van incassokosten betreft en wordt ook de gevorderde incassokostenvergoeding afgewezen.
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de toewijsbare hoofdsom is wel toewijsbaar, zij het dat de eisende partij de tot aan de dagvaarding vervallen rente heeft berekend over een te hoge (want deels afgewezen) hoofdsom. Alleen over de toewijsbare termijnen is rente verschuldigd.
3.19.
Al met al is dus € 44,98 toewijsbaar aan achterstallige termijnen, vermeerderd met de wettelijke rente over de toewijsbare vanaf de respectievelijke vervaldata van de termijnen.
Hoewel een deel van de vordering wordt afgewezen, is de eisende partij wel terecht tot dagvaarden overgegaan. Gebleken is immers dat zij een vordering op de gedaagde partij heeft, die zonder gerechtelijke procedure niet werd betaald. Om die reden wordt de gedaagde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld.
3.20.
De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- dagvaarding € 113,54
- griffierecht € 130,00
- salaris gemachtigde € 40,00 (1 punt x tarief € 40,00)
- nakosten € 20,00
Totaal € 303,54

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt de gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting € 44,98 aan de eisende partij te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldatum van de onderliggende abonnementstermijnen tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van de proceskosten van € 303,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als de gedaagde partij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet de gedaagde partij ook de kosten van betekening betalen;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.