ECLI:NL:RBMNE:2024:3498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
UTR 24/2509 en UTR 24/2520
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen omgevingsvergunning voor short stay studio's

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, waarbij de bezwaren van de VvE tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van short stay studio's niet-ontvankelijk zijn verklaard. De VvE verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat de vergunninghouder medio juni 2024 met de bouw wilde starten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 28 mei 2024, waarbij de VvE werd vertegenwoordigd door [A] en [B], en de vergunninghouder door mr. S.G.A. Boer.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de VvE in haar verzoekschrift niet had gereageerd op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Tijdens de zitting heeft de VvE aangevoerd dat [A] gemachtigd was om bezwaar te maken, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze beroepsgrond te laat was ingediend. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rechtsregel is die het indienen van een nieuwe beroepsgrond op de zitting verbiedt, maar dat dit wel moet gebeuren binnen de goede procesorde.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat het college het bezwaarschrift van de VvE terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat [A] niet de benodigde machtiging had overgelegd. Ondanks herhaalde verzoeken van het college om de benodigde documenten te overleggen, heeft de VvE dit niet tijdig gedaan. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de VvE ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met als gevolg dat de VvE geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskosten vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/2509 en UTR 24/2520
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , gevestigd in [vestigingsplaats 1] , verzoekster

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. K.J.L. van Welzen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. S.G.A. Boer).
Partijen worden hierna aangeduid als: de VvE, het college en vergunninghouder.

Procesverloop

1.1.
De VvE heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van
21 februari 2024 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van de VvE tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 6 short stay studio’s aan de [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning) niet-ontvankelijk verklaard. Omdat vergunninghouder het voornemen heeft om medio juni te starten met de bouw van de studio’s, heeft de VvE de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het college heeft op het beroep en verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2024, gelijktijdig maar niet gevoegd met het verzoek met zaaknummer UTR 24/2555, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
  • namens de VvE: [A] en [B] , zij werden vergezeld door
  • de gemachtigde van het college, zij werd vergezeld door mr. J. Bartelsman en
  • namens vergunninghouder: [C] , hij werd bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van de VvE tegen het bestreden besluit. [1]
Mocht de VvE haar beroepsgronden op de zitting nog aanvullen?
3. In haar verzoek- en beroepschrift is de VvE niet opgekomen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Op de zitting heeft zij alsnog aangevoerd dat
[A] (hierna: [A] ) wél gemachtigd was om namens haar bezwaar te maken tegen de omgevingsvergunning en dat het college haar bezwaar dus ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard. Vergunninghouder heeft daarop het standpunt ingenomen dat deze beroepsgrond te laat is aangevoerd. Het is volgens vergunninghouder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel om pas op de zitting deze nieuwe beroepsgrond naar voren te brengen.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen rechtsregel die ten principale verbiedt om pas op de zitting een nieuwe beroepsgrond in te dienen. Wel is het zo dat de mogelijkheid daartoe wordt begrensd door de goede procesorde. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde in het geding is, is in dit geval bepalend of de andere partijen de mogelijkheid hadden om adequaat op de nieuwe beroepsgrond over de niet-ontvankelijkverklaring te reageren. Daarvan is in deze zaak sprake: het college en vergunninghouder hebben op de zitting adequaat kunnen reageren. Om die reden is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor de beoordeling van die beroepsgrond geen sprake van strijd met de goede procesorde. Daarom betrekt de voorzieningenrechter deze beroepsgrond bij de beoordeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
Beoordeling van het bestreden besluit
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft mogen verklaren. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Een bezwaarschrift moet worden ondertekend. [2] Ondertekening van het bezwaarschrift dient als bewijs dat het bezwaar door of namens de indiener is opgesteld. Een VvE wordt vertegenwoordigd door één of meerdere personen. Om vast te kunnen stellen of de persoon die een bezwaarschrift heeft ondertekend bevoegd is om namens de VvE bezwaar te maken, mag het college van die persoon een schriftelijke machtiging verlangen. [3] Als de persoon deze machtiging niet overlegt, kan het college het bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaren. Het college moet die persoon dan wel in de gelegenheid hebben gesteld om dit verzuim te herstellen. [4]
7. Het bezwaarschrift van de VvE is ondertekend door [A] . [A] stelt hiertoe als voorzitter van de VvE bevoegd te zijn. Bij het bezwaarschrift heeft hij evenwel geen stukken overgelegd waaruit deze bevoegdheid blijkt. Het college heeft [A] bij e-mailbericht van 8 november 2023 gevraagd om de statuten van de VvE over te leggen, waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om namens de VvE op te treden en bezwaar te maken. Op diezelfde datum heeft [A] een aantal stukken overgelegd. Uit deze stukken bleek echter niet dat [A] bevoegd was om namens de VvE bezwaar te maken. Hierop heeft de secretaris van de Commissie Bezwaarschriften telefonisch contact opgenomen met [A] . [A] is te kennen gegeven dat de overlegede stukken niet voldoende waren om de bedoelde bevoegdheid aan te tonen. Met een e-mailbericht van 9 november 2023 aan [A] heeft de secretaris aangegeven met welke stukken deze bevoegdheid alsnog kon worden aangetoond. Daarbij heeft de secretaris ook vermeld dat als [A] deze stukken niet zou inbrengen, het bezwaar niet-ontvankelijk kon worden verklaard. Naar aanleiding van deze e-mail heeft [A] een brief aan het college gestuurd. In deze brief heeft [A] het college meegedeeld dat het bestuur van de VvE in geval van spoedeisendheid zonder opdracht van de vergadering maatregelen mag treffen. Aan de hand van deze brief heeft [A] evenwel alsnog niet aangetoond dat hij bevoegd is om namens de VvE bezwaar te maken. De door hem overgelegde “inschrijving van een gevolmachtigde” geeft hiervan ook geen blijk. Deze inschrijving ziet namelijk op de ‘VvE [gebouw] ’. Niet aangetoond is dat de overgelegde inschrijving tevens ziet op de bezwaarmakende VvE. Na de hoorzitting in de bezwaarfase heeft de VvE een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd, met daarin vermeld de naam van [A] . De bijbehorende statuten, aan de hand waarvan de bevoegdheid van [A] zou kunnen worden vastgesteld, ontbraken evenwel nog steeds.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college, gelet op het vorenstaande, aan de VvE tegenwerpen dat haar bezwaarschrift niet voldoet aan de wettelijke eisen. Het college heeft de VvE meerdere keren in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. De VvE heeft dit niet tijdig gedaan. Om die reden mocht het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
9. De VvE heeft in de beroepsfase alsnog diverse documenten ingebracht waaruit de bevoegdheid van [A] zou blijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen deze documenten de VvE echter niet baten. Het is voor de VvE namelijk niet mogelijk om in de beroepsfase als het ware met terugwerkende kracht het verzuim in de bezwaarfase te herstellen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Het college heeft het bezwaar van de VvE terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van de VvE tegen de omgevingsvergunning.
11. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De VvE krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Awb.
3.Artikel 2:1, derde lid, van de Awb.
4.Artikel 6:6 van de Awb.