ECLI:NL:RBMNE:2024:3490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
16.233833.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valse alarmkreten en wapens in Utrecht

Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 september 2023 in Utrecht een nepbom in een moskee heeft geplaatst en daarbij valse alarmkreten heeft geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet volledig toerekeningsvatbaar, opzettelijk de rust heeft verstoord door te beweren dat hij een giftige stof in de moskee had geplaatst. De verdachte heeft ook medewerkers van een nabijgelegen winkel bedreigd en was in het bezit van verboden wapens, waaronder een stiletto en boksbeugels. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren voor de feiten 1 tot en met 4, maar heeft geen straf opgelegd voor feit 5, waarbij de verdachte een houten stok droeg. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, gepleegd in een moskee, zwaar meegewogen in de strafoplegging, maar ook de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte in aanmerking genomen. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat het oogmerk om anderen te laten geloven dat het een echte bom was, niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.233833.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Rademaker en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte, op 13 september 2023 te Utrecht:
Feit 1:
Primair: in de gebedsruimte van de [moskee] in Utrecht een nepbom (een geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape) heeft geplaatst, met de bedoeling (oogmerk) anderen te laten geloven dat die nepbom zou kunnen ontploffen;
Subsidiair, de rust heeft willen verstoren door dat pakketje in de gebedsruimte van de [moskee] neer te leggen en tegen een medewerker van de in hetzelfde gebouw gelegen [winkel] te vertellen dat hij een giftige vloeistof in de gebedsruimte had geplaatst, terwijl het pakketje feitelijk ongevaarlijk was, en dat hij daarbij ook een voorwerp lijkend op een mes, foedraal of stok heeft laten zien.
Feit 2: aanwezige personen in de [moskee] en medewerkers van de [winkel] heeft bedreigd met zware mishandeling of een misdrijf tegen het leven gericht door te handelen als omschreven onder 1 subsidiair;
Feit 3: verboden wapens, namelijk een stiletto en twee boksbeugels, voorhanden heeft gehad;
Feit 4: een verboden stroomstootwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 5: een houten stok heeft gedragen terwijl daarvan kon worden aangenomen dat die bedoeld was om letsel mee toe te brengen of mee te dreigen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank toe kan komen aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak, beoordeelt zij of aan de formele vereisten is voldaan. De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 tot en met feit 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het feit 1 primair, feit 2 en feit 5 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 primair heeft zij betoogd dat het oogmerk niet te bewijzen is. Zij heeft zich gerefereerd ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde. Voor feit 2 heeft zij aangevoerd dat niet is gebleken dat de mededelingen van verdachte waren gericht tot specifieke personen. Ook ontbreekt de opzet, gelet op de aard van de mededelingen, op het aanjagen van vrees. De stok, zoals tenlastegelegd, betreft geen wapen in de zin van de Wet wapens en munitie. Voor feiten 3 en 4 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd.. Zij heeft zich voor die feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het hiervoor noodzakelijke oogmerk anderen te doen laten geloven dat het een nepbom was die zou kunnen ontploffen kan niet worden bewezen. Allereerst blijkt uit de verklaringen van de verdachte niet dat hij de bedoeling heeft gehad danwel dat hij moet hebben beseft - als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg - dat door zijn opmerkingen anderen in de veronderstelling kwamen te verkeren dat zich in de [moskee] daadwerkelijk een bom bevond. Verdachte heeft op geen enkel moment over een explosief of ontploffing gesproken. Hij is juist consequent in het vertellen dat hij een giftige stof heeft geplaatst, zowel bij de [winkel] als bij de politie. Het oogmerk kan ook niet worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Het door verdachte geplaatste pakketje zelf betrof volgens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] [1] een met duct tape omwikkeld doosje van ongeveer 10 centimeter dat aan één uiteinde open was en zonder zichtbare bedrading; feitelijk een klein doosje met duct tape eromheen. Op basis van die beschrijving is niet evident dat het pakket bedoeld is om op een explosief te lijken. Evenmin is het oogmerk uit de overige gedragingen van verdachte af te leiden.
De rechtbank concludeert dat uit de verklaringen van verdachte noch uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen kan worden afgeleid dat sprake was van het bovenbedoelde oogmerk.
Bewijsmiddelen voorfeit 1 subsidiair – verstoren van de rust door valse alarmkreten en feit 2 - bedreiging [2]
a. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Ik ben op 13 september 2023 omstreeks 10.52 uur in Utrecht de [moskee] binnengelopen. Ik ben de gebedsruimte ingegaan en heb daar een pakketje dat ik bij mij had bij het altaar neergelegd. Ik ben vervolgens naar de in het hetzelfde gebouw gelegen [winkel] gegaan en heb daar gesproken met een medewerker. [3]
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin onderzoek is verricht naar het pakket. [4] Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Op 15 september 2023 werd bij het Nationaal Bom Data Centrum een verzoek ontvangen van de [teamleider] van de […] om een klein flesje met vloeistof te onderwerpen aan onderzoek. Ik, verbalisant, begreep van voornoemde […] dat dit flesje was aangetroffen in een pakket dat door een verdachte in een moskee was gelegd, waarbij deze had aangegeven dat het pakket een bom zou betreffen en/of giftig zou zijn. Uit analyse en onderzoek van de […] bleek hier geen sprake van te zijn. Ik verkreeg van collega [verbalisant 1] het te onderzoeken flesje aangereikt. Ik zag dat het om een geïmproviseerd doosje van vermoedelijk karton ging, omwikkeld met grijs ductape. Ik, verbalisant, zag dat in dit doosje, dat deels open was, een plastic zakje zat met daarin diverse voorwerpen. Deze voorwerpen heb ik vervolgens uit het plastic zakje gehaald. Ik, verbalisant, zag dat uit het plastic zakje een klein flesje met daarin een doorzichtige vloeistof en twee elektrische aansluitingen met rode en zwarte elektriciteitsdraden kwam.”
Een proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige] . Haar verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

De verdachte (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) kwam op 13 september 2023 in onze winkel (de rechtbank begrijpt de [winkel] ). Toen hij mij ging aanspreken, begon hij te vertellen dat hij een giftige stof in een pakketje op de tweede verdieping in de gebedsruimte van de moskee had geplaatst. Hij vertelde dat het was dichtgeplakt met duct tape. Ondertussen liepen we naar buiten. Je hoort wat we zeggen ook in de video. De andere man probeerde hem ook tegen te houden, niet fysiek maar door te praten. Vier klanten hebben het helemaal meegekregen. Twee vrouwen die de politie hebben gebeld en een man die meeliep naar buiten hebben alles gezien en gehoord.
De hierboven genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Feiten 3 en 4 – voorhanden hebben wapens
Verdachte heeft feit 3, het voorhanden hebben van twee boksbeugels en een stiletto, en feit 4, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, bekend in zijn verhoor bij de politie, d.d. 9 oktober 2023 en heeft deze verklaring bevestigd ter zitting. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte, opgenomen in het proces verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] ; bevattende een letterlijke uitwerking van het verhoor van verdachte;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , waarin de bij verdachte aangetroffen wapens zijn gecategoriseerd op basis van de WWM.
Feit 5 – dragen wapen ten einde letsel toe te brengen of te dreigen
De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik had op 13 september 2023 in Utrecht een houten stokje bij mij. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin camera beelden die beschikbaar zijn gesteld door getuige [getuige] zijn beschreven over wat er buiten op 13 september 2023 voor de [moskee] is voorgevallen. [6] Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Verdachte (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) heeft zijn T-shirt omhoog gedaan. Bij zijn broeksband is een voorwerp zichtbaar .
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin de bij verdachte aangetroffen wapens zijn gecategoriseerd op basis van de WWM. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Houten Stok, Voorwerpnummer: PL0900-2023279497-3220680
Aangetroffen, verdachte voerde het voorwerp met zich mee in zijn broeksband.”
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair – verstoren van de rust door valse alarmkreten
Voor wat betreft het laten zien van een voorwerp lijkend op een mes, foedraal of stok, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat, nu verdachte bij het tonen van het voorwerp buiten het zicht van de camera was, op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de verdachte welbewust het handvat van de stok die hij bij zich droeg aan personen heeft getoond, of dat het shirt van verdachte per ongeluk omhoog bewoog. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden is of verdachte door de overige bewezenverklaarde handelingen opzettelijk de rust heeft verstoord, door valse alarmkreten. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het handelen van verdachte, het binnengaan van een gebedsruimte in een moskee en daar op het altaar achterlaten van een in duct tape gewikkeld doosje, dat op zichzelf – achteraf gebleken - ongevaarlijk was, om vervolgens in hetzelfde gebouw naastgelegen [winkel] melding te maken van het plaatsen van een giftige vloeistof in die gebedsruimte, kan bezwaarlijk anders begrepen worden dan het doelbewust door middel van valse alarmkreten zaaien van angst en paniek, ofwel het verstoren van de rust.
Dat is ook exact wat het gevolg is geweest van het handelen van verdachte; meerdere aanwezigen hebben de politie gebeld, verdachte is achtervolgd door de politie, er is een waarschuwingsschot gelost en de politie heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gevoeld verdachte met een stroomstootwapen onder controle te brengen. Verdachte heeft met
de - achteraf gebleken - valse melding dan ook de rust in de samenleving heeft verstoord.
Feit 2 – bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte als besproken onder feit 1 hierboven, ook een wettig en overtuigend bewezen strafbare bedreiging oplevert
Verdachte heeft met het achterlaten van het pakketje redelijke vrees kunnen aanjagen bij de medewerkster van het naastgelegen restaurant, alsmede bij omstanders die uitlatingen over dit pakketje hebben gehoord. Door het idee te wekken dat er in dit pakketje een giftige stof zou kunnen vrijkomen, heeft bij de voornoemde personen de redelijke vrees kunnen ontstaan voor een misdrijf met zware mishandeling en tegen het leven gericht. Door de mededelingen van verdachte over het pakketje heeft verdachte ook tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij deze vrees zou veroorzaken.
Verdachte heeft, wanneer hem duidelijk moet zijn geweest dat mensen hem serieus namen ( [getuige] zei tegen hem dat hij hen bedreigde en belde de politie) geen serieuze poging ondernomen om de redelijke vrees weg te nemen. Zijn korte mededelingen dat hij het pakketje kon weghalen, dat het geen bedreiging was, dat de vloeistof voor consumptie werd verkocht waren daartoe, kennelijk, ontoereikend. Niets stond verdachte in de weg om het pakketje weg te halen of uitvoerig te verklaren wat er precies aan de hand was, toch liet hij dat na.
De ten laste gelegde bedreiging ten gevolge van het plaatsen van het pakketje en het mededelen van het plaatsen van een giftige vloeistof kan daarmee wettig en overtuigend bewezen worden, voor zover ze ziet de medewerker van de [winkel] en andere in de [winkel] aanwezige personen. Voor personen aanwezig in de moskee , maar niet aanwezig in de [winkel] , geldt dat de bedreiging ze niet bereikt heeft en daarmee niet bewezen kan worden.
Feit 5
Voor wat betreft feit 5, vast staat dat verdachte een stok bij zich droeg met een handvat, en dat hij die stok op zo’n wijze bij zich droeg dat enkel het handvat zichtbaar was. Hierdoor kon een derde veronderstellen dat verdachte een gevaarlijk voorwerp bij zich had. Dat blijkt ook uit het feit dat getuige [getuige] , zo blijkt uit haar verklaring, zich daadwerkelijk bedreigd voelde na het waarnemen van het handvat.
Gezien die wijze van dragen, en als men daarbij ook het overige handelen van verdachte die dag betrekt, en gezien ook de daadwerkelijke reactie van [getuige] , kon redelijkerwijs worden aangenomen dat de stok die verdachte bij zich droeg bestemd was om mee te dreigen, waarmee feit 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen voor wat betreft het dreigen.
Dat de stok bestemd was om letsel toe te brengen kon daartegen, gezien de aard van de stok, niet redelijkerwijs worden aangenomen. Dat deel van de tenlastelegging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 september 2023 te Utrecht:
Feit 1
Subsidiair
opzettelijk door valse alarmkreten en signalen de rust heeft verstoord, door:
- een pakketje (geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape) neer te leggen in de gebedsruimte van de [moskee] en vervolgens die moskee te verlaten, en vervolgens;
- tegen een medewerker van de in hetzelfde gebouw gelegen [winkel] en andere in de nabijheid van die moskee aanwezige personen te zeggen dat hij, verdachte, een giftige (vloei)stof (in een met duct tape dichtgeplakt pakketje) in die gebedsruimte had geplaatst;
Feit 2
een medewerker van de [winkel] en andere in de [winkel] aanwezige personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door:
- een pakketje (geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape) neer te leggen in de gebedsruimte van de [moskee] en vervolgens die moskee te verlaten, en vervolgens;
- tegen een medewerker van de in hetzelfde gebouw gelegen [winkel] en andere in de nabijheid van die moskee aanwezige personen te zeggen dat hij, verdachte, een giftige (vloei)stof (in een met duct tape dichtgeplakt pakketje) in die gebedsruimte had geplaatst;
Feit 3
meerdere wapens van categorie I, onder 1° en 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto en twee boksbeugels, voorhanden heeft gehad;
Feit 4
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Feit 5
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een houten stok, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
i. Feit 1 en feit 2: een eendaadse samenloop van het opzettelijk door valse alarmkreten de rust verstoren en bedreiging met zware mishandeling en met een misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Feit 5: handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 5 verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend, nu het ten laste gelegde handelen van verdachten het directe gevolg was van een geestelijke stoornis. Daaraan legt de verdediging ten grondslag dat er al in de zomer zorgen over verdachte waren gemeld bij de GGD, dat hij een week na zijn aanhouding is opgenomen wegens een manisch toestandsbeeld, en dat hij vervolgens acht weken is behandeld bij [instelling] op basis van een zorgmachtiging, waarbij hij medicatie kreeg voor antipsychotica. Ook betrekt de verdediging daarbij de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd na zijn aanhouding die vaak tegenstrijdig en moeilijk te volgen zou zijn.
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het op grond van zijn latere opname bij [instelling] en verklaring bij de politie aannemelijk is dat verdachte in de war was, niet vast is komen te staan dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten 1, 2 en 5 geheel ontoerekeningsvatbaar was.
Zowel na ondervraging bij de politie, als ook na ondervraging van verdachte ter zitting is niet aannemelijk geworden dat verdachte, ten gevolge van een psychische stoornis, onder invloed van een dusdanige waanvoorstelling heeft gehandeld dat zijn gedrag elke vorm van correspondentie met de realiteit miste. Verdachte heeft in grote lijnen alleen verklaard dat hij zich niet goed kan herinneren wat hem dreef op die dag, en daarover is ook overigens uit het dossier niets bekend geworden. De rechtbank kent hierbij ook gewicht toe aan het gegeven dat verdachte na zijn aanhouding bezocht is door de crisisdienst en dat zij geen aanleiding zagen verdachte direct op te nemen.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 3 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen vervangende hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de inbeslaggenomen houten stok (PL0900-2023279497-G3220680) wordt onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, voor wat betreft de feiten 1 en 2, de rechtbank zou moeten overgaan tot het vaststellen van schuld zonder oplegging van een straf of maatregel, nu er geen enkel strafvorderlijk doel meer gediend wordt met strafoplegging. Daarbij betrekt de verdediging dat verdachte ook opgenomen is geweest op grond van een zorgmachtiging, dat er dus al sprake is geweest van een vorm van vrijheidsbeneming, en dat verdachte daarbij adequaat behandeld is zodat er ook geen vrees voor recidive meer bestaat. Voor de feiten 3 tot en met 5 heeft de raadsvrouw het opleggen van een geldboete bepleit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een pakketje in de gebedsruimte van een moskee achtergelaten. Door zijn mededelingen hierover die vals waren heeft hij de rust in de samenleving verstoord en personen bedreigd. Verdachte heeft een verboden stok gedragen. Verder had hij thuis verboden wapens in zijn bezit. De rechtbank vindt met name de volgende omstandigheden van belang.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de feiten gepleegd zijn bij een moskee , in een gebedsruimte. Een moskee is voor gelovigen een belangrijke plaats waar ze zich verbonden voelen met hun gemeenschap en hun god. Dat zij zich juist op die plek onveilig kunnen gaan voelen, is een pijnlijk gevolg van het de gepleegde feiten. Er is in de volle openbaarheid een achtervolging van verdachte geweest waarbij er een waarschuwingsschot is gelost. Ook is over dit feit uitgebreid gerapporteerd in de pers. Dit soort feiten en de gevolgen daarvan wakkeren een gevoel van onveiligheid in de maatschappij aan. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan dan ook niet met een schuldig verklaring zonder oplegging van een straf of maatregel kan worden volstaan.
In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat, hoewel niet volledig ontoerekeningsvatbaar, verdachte naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van de feiten wel verminderd toerekeningsvatbaar was. Dat leidt de rechtbank met name af uit het feit dat verdachte een week na zijn aanhouding is opgenomen en twee maanden behandeld is bij [instelling] ;. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat dit verdachte niet moet worden aangerekend in de zin van culpa in causa vanwege zijn cannabis gebruik. Op grond van het dossier zijn er geen feiten en omstandigheden naar voren komen die verdachte bijzonder bedacht hadden moeten maken op psychische ontregeling door zijn cannabis gebruik. Door het psychische toestandsbeeld van verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten kon verdachte zeer waarschijnlijk minder goed de gevolgen van zijn handelen overzien, met name ook wat de impact daar mogelijk van was op de omstanders en op de samenleving (zoals hiervoor omschreven bij de strafverzwarende omstandigheden). De rechtbank zal verdachte voor de bewezenverklaarde feiten daarom een minder zware straf opleggen dan in het geval hij volledig toerekeningsvatbaar was geweest en wel de gevolgen van zijn handelen volledig had kunnen en moeten overzien.
Verder weegt de rechtbank mee dat is getasered bij de achtervolging, en dat hij zich in ieder geval bereid heeft getoond excuses te maken of deel te nemen aan mediation.
Als laatste weegt de rechtbank ook het oordeel van de reclassering mee, die schrijft dat verdachte inmiddels stabiel functioneert, dat zij het risico op recidive laag inschat nu hij abstinent is van cannabis, gemotiveerd lijkt om dat te blijven, en contact met zijn behandelaar [instelling] onderhoudt. Dat laatste heeft verdacht ter zitting nogmaals bevestigd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uur, te vervangen door 15 uren vervangende hechtenis, passend en geboden is voor de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4. Voor feit 5, een overtreding, is de rechtbank van oordeel dat een schuldverklaring zonder opleggen van straf afdoende is, met name gezien de aard van het wapen (een kleine houten stok) en de minimale rol hiervan in het geheel van de gebeurtenissen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een houten stok (PL0900-2023279497-G3220680) verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is het onder 5 bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22b, 33, 33a, 55, 57, 142 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 26 en 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit
- verklaart de feiten 1 subsidiair tot en met 5 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de feiten 1 subsidiair tot en met 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1 subsidiair tot en met 4 tot een onvoorwaardelijke taakstraf van
30 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis;
- bepaalt dat ten aanzien van het onder feit 5 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Beslag
verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 een houten stok (PL0900-2023279497-G3220680).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. Stein, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en N.M.H. van Ek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht,
een voorwerp, te weten een pakketje (geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape)
op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de gebedsruimte van de [moskee] , heeft achtergelaten en/of geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht;
( art 142a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht, opzettelijk door valse alarmkreten en/of signalen de rust heeft verstoord, door:
- een pakketje (geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape) neer te leggen in de gebedsruimte van de [moskee] en vervolgens die moskee te verlaten, en/of vervolgens
- tegen een medewerker van de in hetzelfde gebouw gelegen [winkel] en/of andere in de nabijheid van die moskee aanwezige personen heeft gezegd dat hij, verdachte, een giftige (vloei)stof (in een met duct tape dichtgeplakt pakketje) in die gebedsruimte heeft geplaatst, en/of
- daarbij een voorwerp gelijkend op (een handvat van) een mes en/of foedraal en/of houten stok te laten zien;
( art 142 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht een of meerdere aanwezige personen in of bij de [moskee] en/of een of meerdere medewerkers van de [winkel] en/of andere aanwezige personen
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door:
- een pakketje (geïmproviseerd doosje met een flesje vloeistof en elektrische aansluitingen met elektriciteitsdraden omwikkeld met duct tape) neer te leggen in de gebedsruimte van een moskee en vervolgens die moskee te verlaten, en/of
vervolgens
- tegen een medewerker van de in hetzelfde gebouw gelegen [winkel] en/of andere in de nabijheid van die moskee aanwezige personen heeft gezegd dat hij, verdachte, een giftige (vloei)stof (in een met duct tape dichtgeplakt pakketje) in die gebedsruimte heeft geplaatst, en/of
- daarbij een voorwerp gelijkend op (een handvat van) een mes en/of foedraal en/of houten stok te laten zien;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht, een of meerdere wapens van categorie I, onder 1° en/of 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten een stiletto en/of twee boksbeugels, voorhanden heeft gehad;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )
4
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
5
hij op of omstreeks 13 september 2023 te Utrecht een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een houten stok, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen;
( art 27 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.p. 2 van het aanvullend procesdossier bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 november 2023, genummerd PL0900-2023279497, opgemaakt door politie Midden-Nederland.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer betreft dit, tenzij anders vermeld in een voetnoot, een pagina van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 23 november 2023, genummerd PL0900-2023279497, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 100. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Het proces-verbaal van de zitting van 23 mei 2024.
4.p. 80.
5.Het proces-verbaal van de zitting van 23 mei 2024.
6.p. 19-20.