4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Het hiervoor noodzakelijke oogmerk anderen te doen laten geloven dat het een nepbom was die zou kunnen ontploffen kan niet worden bewezen. Allereerst blijkt uit de verklaringen van de verdachte niet dat hij de bedoeling heeft gehad danwel dat hij moet hebben beseft - als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg - dat door zijn opmerkingen anderen in de veronderstelling kwamen te verkeren dat zich in de [moskee] daadwerkelijk een bom bevond. Verdachte heeft op geen enkel moment over een explosief of ontploffing gesproken. Hij is juist consequent in het vertellen dat hij een giftige stof heeft geplaatst, zowel bij de [winkel] als bij de politie. Het oogmerk kan ook niet worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen. Het door verdachte geplaatste pakketje zelf betrof volgens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1]een met duct tape omwikkeld doosje van ongeveer 10 centimeter dat aan één uiteinde open was en zonder zichtbare bedrading; feitelijk een klein doosje met duct tape eromheen. Op basis van die beschrijving is niet evident dat het pakket bedoeld is om op een explosief te lijken. Evenmin is het oogmerk uit de overige gedragingen van verdachte af te leiden.
De rechtbank concludeert dat uit de verklaringen van verdachte noch uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen kan worden afgeleid dat sprake was van het bovenbedoelde oogmerk.
Bewijsmiddelen voorfeit 1 subsidiair – verstoren van de rust door valse alarmkreten en feit 2 - bedreiging
a. De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Ik ben op 13 september 2023 omstreeks 10.52 uur in Utrecht de [moskee] binnengelopen. Ik ben de gebedsruimte ingegaan en heb daar een pakketje dat ik bij mij had bij het altaar neergelegd. Ik ben vervolgens naar de in het hetzelfde gebouw gelegen [winkel] gegaan en heb daar gesproken met een medewerker.”
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin onderzoek is verricht naar het pakket.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Op 15 september 2023 werd bij het Nationaal Bom Data Centrum een verzoek ontvangen van de [teamleider] van de […] om een klein flesje met vloeistof te onderwerpen aan onderzoek. Ik, verbalisant, begreep van voornoemde […] dat dit flesje was aangetroffen in een pakket dat door een verdachte in een moskee was gelegd, waarbij deze had aangegeven dat het pakket een bom zou betreffen en/of giftig zou zijn. Uit analyse en onderzoek van de […] bleek hier geen sprake van te zijn. Ik verkreeg van collega [verbalisant 1] het te onderzoeken flesje aangereikt. Ik zag dat het om een geïmproviseerd doosje van vermoedelijk karton ging, omwikkeld met grijs ductape. Ik, verbalisant, zag dat in dit doosje, dat deels open was, een plastic zakje zat met daarin diverse voorwerpen. Deze voorwerpen heb ik vervolgens uit het plastic zakje gehaald. Ik, verbalisant, zag dat uit het plastic zakje een klein flesje met daarin een doorzichtige vloeistof en twee elektrische aansluitingen met rode en zwarte elektriciteitsdraden kwam.”
Een proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van [getuige] . Haar verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“
De verdachte (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) kwam op 13 september 2023 in onze winkel (de rechtbank begrijpt de [winkel] ). Toen hij mij ging aanspreken, begon hij te vertellen dat hij een giftige stof in een pakketje op de tweede verdieping in de gebedsruimte van de moskee had geplaatst. Hij vertelde dat het was dichtgeplakt met duct tape. Ondertussen liepen we naar buiten. Je hoort wat we zeggen ook in de video. De andere man probeerde hem ook tegen te houden, niet fysiek maar door te praten. Vier klanten hebben het helemaal meegekregen. Twee vrouwen die de politie hebben gebeld en een man die meeliep naar buiten hebben alles gezien en gehoord.
De hierboven genoemde bewijsmiddelen worden, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt tot bewijs van het feit waarop zij blijkens hun inhoud in het bijzonder betrekking hebben.
Feiten 3 en 4 – voorhanden hebben wapens
Verdachte heeft feit 3, het voorhanden hebben van twee boksbeugels en een stiletto, en feit 4, het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, bekend in zijn verhoor bij de politie, d.d. 9 oktober 2023 en heeft deze verklaring bevestigd ter zitting. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte, opgenomen in het proces verbaal van bevindingen d.d. 9 oktober 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] ; bevattende een letterlijke uitwerking van het verhoor van verdachte;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 september 2023, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] , waarin de bij verdachte aangetroffen wapens zijn gecategoriseerd op basis van de WWM.
Feit 5 – dragen wapen ten einde letsel toe te brengen of te dreigen
De verklaring van verdachte, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“
Ik had op 13 september 2023 in Utrecht een houten stokje bij mij.”
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin camera beelden die beschikbaar zijn gesteld door getuige [getuige] zijn beschreven over wat er buiten op 13 september 2023 voor de [moskee] is voorgevallen.Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Verdachte (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) heeft zijn T-shirt omhoog gedaan. Bij zijn broeksband is een voorwerp zichtbaar .
Een proces-verbaal van bevindingen, waarin de bij verdachte aangetroffen wapens zijn gecategoriseerd op basis van de WWM. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“Houten Stok, Voorwerpnummer: PL0900-2023279497-3220680
Aangetroffen, verdachte voerde het voorwerp met zich mee in zijn broeksband.”
Bewijsoverwegingen
Feit 1 subsidiair – verstoren van de rust door valse alarmkreten
Voor wat betreft het laten zien van een voorwerp lijkend op een mes, foedraal of stok, is de rechtbank met de raadsvrouw van oordeel dat, nu verdachte bij het tonen van het voorwerp buiten het zicht van de camera was, op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of de verdachte welbewust het handvat van de stok die hij bij zich droeg aan personen heeft getoond, of dat het shirt van verdachte per ongeluk omhoog bewoog. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
De vraag die de rechtbank dan dient te beantwoorden is of verdachte door de overige bewezenverklaarde handelingen opzettelijk de rust heeft verstoord, door valse alarmkreten. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Het handelen van verdachte, het binnengaan van een gebedsruimte in een moskee en daar op het altaar achterlaten van een in duct tape gewikkeld doosje, dat op zichzelf – achteraf gebleken - ongevaarlijk was, om vervolgens in hetzelfde gebouw naastgelegen [winkel] melding te maken van het plaatsen van een giftige vloeistof in die gebedsruimte, kan bezwaarlijk anders begrepen worden dan het doelbewust door middel van valse alarmkreten zaaien van angst en paniek, ofwel het verstoren van de rust.
Dat is ook exact wat het gevolg is geweest van het handelen van verdachte; meerdere aanwezigen hebben de politie gebeld, verdachte is achtervolgd door de politie, er is een waarschuwingsschot gelost en de politie heeft zich uiteindelijk genoodzaakt gevoeld verdachte met een stroomstootwapen onder controle te brengen. Verdachte heeft met
de - achteraf gebleken - valse melding dan ook de rust in de samenleving heeft verstoord.
Feit 2 – bedreiging
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte als besproken onder feit 1 hierboven, ook een wettig en overtuigend bewezen strafbare bedreiging oplevert
Verdachte heeft met het achterlaten van het pakketje redelijke vrees kunnen aanjagen bij de medewerkster van het naastgelegen restaurant, alsmede bij omstanders die uitlatingen over dit pakketje hebben gehoord. Door het idee te wekken dat er in dit pakketje een giftige stof zou kunnen vrijkomen, heeft bij de voornoemde personen de redelijke vrees kunnen ontstaan voor een misdrijf met zware mishandeling en tegen het leven gericht. Door de mededelingen van verdachte over het pakketje heeft verdachte ook tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij deze vrees zou veroorzaken.
Verdachte heeft, wanneer hem duidelijk moet zijn geweest dat mensen hem serieus namen ( [getuige] zei tegen hem dat hij hen bedreigde en belde de politie) geen serieuze poging ondernomen om de redelijke vrees weg te nemen. Zijn korte mededelingen dat hij het pakketje kon weghalen, dat het geen bedreiging was, dat de vloeistof voor consumptie werd verkocht waren daartoe, kennelijk, ontoereikend. Niets stond verdachte in de weg om het pakketje weg te halen of uitvoerig te verklaren wat er precies aan de hand was, toch liet hij dat na.
De ten laste gelegde bedreiging ten gevolge van het plaatsen van het pakketje en het mededelen van het plaatsen van een giftige vloeistof kan daarmee wettig en overtuigend bewezen worden, voor zover ze ziet de medewerker van de [winkel] en andere in de [winkel] aanwezige personen. Voor personen aanwezig in de moskee , maar niet aanwezig in de [winkel] , geldt dat de bedreiging ze niet bereikt heeft en daarmee niet bewezen kan worden.
Feit 5
Voor wat betreft feit 5, vast staat dat verdachte een stok bij zich droeg met een handvat, en dat hij die stok op zo’n wijze bij zich droeg dat enkel het handvat zichtbaar was. Hierdoor kon een derde veronderstellen dat verdachte een gevaarlijk voorwerp bij zich had. Dat blijkt ook uit het feit dat getuige [getuige] , zo blijkt uit haar verklaring, zich daadwerkelijk bedreigd voelde na het waarnemen van het handvat.
Gezien die wijze van dragen, en als men daarbij ook het overige handelen van verdachte die dag betrekt, en gezien ook de daadwerkelijke reactie van [getuige] , kon redelijkerwijs worden aangenomen dat de stok die verdachte bij zich droeg bestemd was om mee te dreigen, waarmee feit 5 wettig en overtuigend kan worden bewezen voor wat betreft het dreigen.
Dat de stok bestemd was om letsel toe te brengen kon daartegen, gezien de aard van de stok, niet redelijkerwijs worden aangenomen. Dat deel van de tenlastelegging kan niet wettig en overtuigend bewezen worden.