ECLI:NL:RBMNE:2024:3487

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/4799
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie voor politieke jongerenorganisatie op basis van Wfpp

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 6 juni 2024, wordt het beroep van de vereniging Socialistische Partij (hierna: eiseres) tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar subsidieaanvraag voor het jaar 2023 op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) beoordeeld. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had de subsidieaanvraag afgewezen omdat de politieke jongerenorganisatie SP Jongeren niet vóór 1 november 2022 was aangewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft gehandeld. Volgens de Wfpp moet een politieke jongerenorganisatie uiterlijk op de peildatum van 1 januari van het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn aangewezen door de politieke partij. In dit geval was de peildatum 1 januari 2023, en op dat moment was SP Jongeren wel degelijk aangewezen.

De rechtbank stelt vast dat de minister een onredelijke uitleg geeft aan de wet door te stellen dat de aanwijzing van SP Jongeren ongeldig is omdat deze plaatsvond vóór de formele oprichting van de organisatie. De rechtbank concludeert dat er op 1 januari 2023 een opgerichte en als neveninstelling aangewezen politieke jongerenorganisatie was. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister van 28 augustus 2023 en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij aan eiseres alsnog subsidie voor SP Jongeren wordt verstrekt. Tevens moet de minister het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

De vereniging Socialistische Partij, gevestigd in Amersfoort, eiseres

(gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os),
en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigden: mr. D.G.I. Caelers en mr. A. Bartelsman).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar aanvraag om subsidie voor het jaar 2023 op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp). De minister heeft de subsidieaanvraag deels afgewezen, omdat eiseres haar politieke jongerenorganisatie, SP Jongeren, niet uiterlijk vóór 1 november 2022 als neveninstelling had aangewezen. Bij het besluit op bezwaar van 28 augustus 2023 is de minister bij deze afwijzing gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres deelgenomen: haar gemachtigde en [penningmeester] , penningmeester in het bestuur van eiseres. Namens de minister hebben deelgenomen: zijn gemachtigden en [A] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De relevante wet- en regelgeving staat opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Aanwijzing politieke jongerenorganisatie als neveninstelling in de zin van de Wfpp
2. De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of de minister de subsidieaanvraag van eiseres deels heeft mogen afwijzen, omdat SP Jongeren niet vóór 1 november 2022 was aangewezen als neveninstelling in de zin van de Wfpp.
3. Volgens de minister is de subsidie voor SP Jongeren terecht afgewezen. Uit de Wfpp (in het bijzonder artikel 11, tweede lid) kan worden afgeleid dat een politieke partij alleen aanspraak kan maken op subsidie voor een politieke jongerenorganisatie als die organisatie ten tijde van de subsidieaanvraag is opgericht en door de politieke partij is aangewezen in de zin van artikel 3 van de Wfpp. Aangezien de subsidieaanvraag uiterlijk vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, moet zijn ingediend, moet de politieke jongerenorganisatie dus uiterlijk vóór die 1 november zijn aangewezen. Deze uitleg van de wet ligt volgens de minister ook voor de hand, omdat het anders onmogelijk is om op tijd (vóór 1 januari van het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd) de subsidie te verlenen en de hoogte van de bevoorschotting te berekenen. De hoogte van de subsidie en de bevoorschotting wordt namelijk vastgesteld aan de hand van het aantal politieke jongerenorganisaties.
4. Eiseres ziet dat anders en stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte ervan uitgaat dat SP Jongeren vóór 1 november 2022 had moeten zijn aangewezen als politieke jongerenorganisatie. Volgens eiseres gaat de Wfpp niet uit van een aanwijzing vóór de uiterlijke indieningstermijn van de aanvraag op 1 november, maar van de in de wet genoemde peildatum. Die peildatum is 1 januari van het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. In het geval van eiseres gaat het dus niet om 1 november 2022, maar om 1 januari 2023. Op dat moment was SP Jongeren aangewezen als politieke jongerenorganisatie, wat volgens eiseres maakt dat de grondslag voor de afwijzing van haar subsidieaanvraag ontbreekt.
5. De rechtbank geeft eiseres gelijk. De minister kan op grond van de Wfpp subsidie verstrekken aan een politieke partij voor een door haar aangewezen politieke jongerenorganisatie. De aanvraag voor een dergelijke subsidie moet weliswaar zijn ingediend vóór 1 november van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, maar uit de Wfpp volgt niet dat de politieke jongerenorganisatie ook al vóór die datum moet zijn opgericht en aangewezen als neveninstelling. Integendeel, uit de Wfpp kan worden opgemaakt dat het erom gaat dat er op de peildatum sprake is van een als neveninstelling aangewezen politieke jongerenorganisatie, waarbij de peildatum in de wet is gedefinieerd als de eerste dag van het kalenderjaar. Zo staat in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wfpp dat het gaat om een politieke partij die “
op de peildatum een politieke jongerenorganisatie heeft aangewezen als neveninstelling”. De wetgever gaat er dus vanuit dat de politieke jongerenorganisatie op de peildatum als neveninstelling moet zijn aangewezen. Dat is hier 1 januari 2023.
6. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de wet of parlementaire geschiedenis voor een andere uitleg. Dat, zoals de minister op de zitting zei, een geraadpleegde wetgevingsjurist heeft gezegd dat artikel 8 van de Wfpp ongelukkig is geformuleerd, is onvoldoende reden om van een – van de wet afwijkende – uitleg uit te gaan. Daarnaast vindt de rechtbank niet dat uit artikel 11, tweede lid, van de Wfpp kan worden opgemaakt dat er vóór 1 november een politieke jongerenorganisatie moet zijn aangewezen. In dat artikel staat (voor zover hier relevant) dat de subsidieaanvraag vergezeld gaat van
“een raming van de ledenaantallen van de politieke partij op de peildatum en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie”. Het gaat er dus om dat er bij de aanvraag een schatting wordt overgelegd van de ledenaantallen van een aangewezen politieke jongerenorganisatie op de peildatum. De rechtbank leidt uit dit artikel niet af dat de bedoeling van de wetgever is geweest dat alleen subsidie kan worden verleend voor een politieke jongerenorganisatie die ten tijde van de aanvraag is aangewezen.
7. Die bedoeling ziet de rechtbank ook niet terug in de door de minister genoemde uitvoeringstechnische redenen. De hoogte van de subsidieverlening en bevoorschotting wordt bepaald op basis van een inschatting van het aantal politieke jongerenorganisaties, hun leden en het aantal kamerzetels op de peildatum. Aangezien het om een inschatting op de peildatum gaat, is het voor de subsidieverlening en/of bevoorschotting niet noodzakelijk dat er vóór 1 november sprake is van een aangewezen politieke jongerenorganisatie. Daarnaast begrijpt de rechtbank weliswaar dat het, om de subsidieverlening en bevoorschotting vóór 1 januari van het kalenderjaar rond te hebben (zoals artikel 11, derde lid, van de Wfpp voorschrijft), voor de minister wenselijk is dat uiterlijk op 1 november duidelijkheid is over het aantal jongerenorganisaties, maar dit betekent niet dat een subsidie kan worden geweigerd als die duidelijkheid er op 1 november niet is. De minister kan de beslistermijn namelijk verlengen op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Wfpp of kan bijvoorbeeld ervoor kiezen om de subsidie onder de opschortende of ontbindende voorwaarde van aanwijzing van de politieke jongerenorganisatie als neveninstelling te verlenen.
Tussenconclusie
8. Kortom: op grond van de Wfpp moet een politieke jongerenorganisatie uiterlijk op de peildatum van 1 januari van het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zijn aangewezen door de politieke partij. Dat is hier 1 januari 2023. De minister heeft daarom ten onrechte de subsidie voor SP Jongeren geweigerd, omdat zij niet vóór 1 november 2022 was aangewezen als politieke jongerenorganisatie. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 28 augustus 2023.
Gedeeltelijke weigering subsidie houdt geen stand
9. De rechtbank heeft vervolgens onderzocht of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten; oftewel: of de gedeeltelijke weigering van de subsidie standhoudt. Dit in verband met het standpunt van de minister dat, ook als wordt uitgegaan van 1 januari 2023, eiseres niet aanmerking komt voor subsidie voor SP Jongeren, omdat (i) de aanwijzing van SP Jongeren ongeldig is nu die is gedaan voordat SP Jongeren formeel is opgericht; en (ii) op basis van de aanvraag onduidelijk is of SP Jongeren op de peildatum tenminste 100 leden heeft.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. In de eerste plaats vindt de rechtbank dat de minister een onredelijke uitleg geeft aan de wet door het standpunt in te nemen dat eiseres niet voor subsidie in aanmerking komt, omdat de aanwijzing van SP Jongeren ongeldig zou zijn. Niet in geschil is dat SP Jongeren op 30 december 2022 is opgericht als vereniging. Evenmin is in geschil dat SP Jongeren door eiseres op 27 november 2022 is aangewezen als neveninstelling. Dat betekent dus dat er op 1 januari 2023 een opgerichte en als neveninstelling aangewezen politieke jongerenorganisatie was. De rechtbank vindt het onredelijk om de enkele omstandigheid dat de aanwijzing plaatsvond vóór de formele oprichting van SP Jongeren, tegen te werpen aan eiseres en haar om die reden alsnog de subsidie te weigeren.
11. Daarnaast ziet de rechtbank niet in waarom onduidelijkheid in de aanvraag van eiseres zou moeten leiden tot de weigering van de subsidie. Als de aanvraag onduidelijkheid opriep over het geschatte ledenaantal van SP Jongeren, dan had de minister daarover vragen moeten stellen aan eiseres. Er is immers geen sprake van een subsidietender waarbij het verduidelijken van een aanvraag na sluiting van de indieningstermijn een oneerlijk voordeel oplevert voor een aanvrager. Bovendien heeft de minister op de zitting gezegd dat er in de praktijk contact wordt opgenomen met subsidieaanvragers over onduidelijkheden over geschatte ledenaantallen in de aanvraag. Dit had de minister dus ook bij eiseres kunnen en moeten doen.
12. Dit betekent dat eiseres op de peildatum van 1 januari 2023 voldeed aan de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen. De gedeeltelijke weigering van de subsidie houdt geen stand.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De minister had de subsidie voor SP Jongeren niet mogen weigeren. De rechtbank vernietigt het besluit van 28 augustus 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Ook ziet zij geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat zij onvoldoende gegevens heeft om te bepalen hoe hoog de subsidie is die aan eiseres moet worden verstrekt. De minister zal daarom een nieuw besluit moeten nemen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak, waarbij aan eiseres alsnog subsidie voor SP Jongeren wordt verstrekt. Daarbij moet de minister deze uitspraak in acht nemen.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook moet de minister de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-, zodat de vergoeding in totaal € 1.750,- bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 augustus 2023;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Wet financiering politieke partijen
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
k.
peildatum:de eerste dag van het kalenderjaar;
Artikel 3
1. Een politieke partij kan één politieke jongerenorganisatie aanwijzen als neveninstelling. Een politieke jongerenorganisatie kan slechts door één politieke partij zijn aangewezen en de jongerenorganisatie dient schriftelijk met de aanwijzing in te stemmen. De partij stelt Onze Minister schriftelijk in kennis van de aanwijzing en van de instemming van de jongerenorganisatie, bedoeld in het tweede lid, onder d.
2. Om een politieke jongerenorganisatie als neveninstelling aan te wijzen is vereist dat:
a. de organisatie een vereniging is die uitsluitend of in hoofdzaak activiteiten verricht ter bevordering van de politieke participatie van jongeren,
b. de vereniging ten minste honderd leden telt die niet jonger zijn dan 14 jaar en niet ouder zijn dan 27 jaar, die per jaar € 5 of meer contributie betalen,
c. de leden, bedoeld onder b, ten minste tweederde deel van het ledenbestand vormen, en
d. de jongerenorganisatie schriftelijk instemt met de aanwijzing als jongerenorganisatie door de politieke partij.
Artikel 8
1. De subsidie bedraagt ten hoogste de som van de volgende bedragen:
c. indien de politieke partij op de peildatum een politieke jongerenorganisatie heeft aangewezen als neveninstelling als bedoeld in artikel 3, een basisbedrag dat gelijk is aan
€ 214.344 gedeeld door het aantal politieke jongerenorganisaties die op de peildatum in aanmerking komen voor subsidie, een bedrag per kamerzetel van de politieke partij dat gelijk is aan € 696.618 gedeeld door het totale aantal kamerzetels van de politieke partijen die op de peildatum een politieke jongerenorganisatie hebben aangewezen en een bedrag per lid van de politieke jongerenorganisatie dat gelijk is aan € 160.758 gedeeld door het totale aantal leden van alle aangewezen politieke jongerenorganisaties;
Artikel 11
1. De aanvraag tot verlening van de subsidie en een voorschot op deze subsidie voor een kalenderjaar worden vóór 1 november van het voorafgaande jaar bij Onze Minister ingediend.
2. De aanvraag gaat vergezeld van een activiteitenplan, een begroting, een raming van de ledentallen van de politieke partij op de peildatum en, indien van toepassing, van de aangewezen politieke jongerenorganisatie.
3. Onze Minister verleent na een daartoe strekkende aanvraag een voorschot op de subsidie. Het voorschot bedraagt 80% van de subsidie die aan de politieke partij wordt verleend.
4. Onze Minister verleent de subsidie en het voorschot op de subsidie vóór 1 januari van het kalenderjaar.
5. Indien Onze Minister de subsidie of het voorschot niet binnen de termijn, genoemd in het vierde lid, kan verlenen, stelt Onze Minister de politieke partij daarvan schriftelijk in kennis en noemt hij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking alsnog wordt genomen.