ECLI:NL:RBMNE:2024:3472

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/3537-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft Stichting Diervriendelijk Nederland verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 6 februari 2024, waarin haar verzoek om vergoeding van proceskosten werd afgewezen. De opposante had beroep ingesteld omdat het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Erasmus MC, niet tijdig had beslist op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid. Na een deels inwilligend besluit op 20 september 2023 trok de opposante haar beroep in, maar vroeg zij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank had in februari 2024 zonder zitting geoordeeld dat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de procedure, maar de opposante betwistte deze conclusie.

Tijdens de zitting op 25 april 2024 was de gemachtigde van de opposante aanwezig, terwijl de verweerder afwezig was. De rechtbank moest nu beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting. De rechtbank concludeerde dat de eerdere beslissing niet zonder meer en buiten redelijke twijfel had kunnen worden genomen. De rechtbank had ambtshalve onderzoek moeten doen naar de stichting die de gemachtigde vertegenwoordigde, om te bepalen of er aanleiding was voor vergoeding van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de zaak opnieuw behandeld zal worden.

De rechtbank heeft nog geen beslissing genomen over de vergoeding van de proceskosten van de opposante met betrekking tot het verzet, dit zal pas in de einduitspraak over het verzoek om proceskostenvergoeding gebeuren. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3537-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 op het verzet

van

Stichting Diervriendelijk Nederland, statutair gevestigd te Utrecht, opposante,

(gemachtigde: H. van Drunen).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld omdat de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Rotterdam, Erasmus MC (verweerder), niet op tijd beslist heeft op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid. Nadien, op 20 september 2023, heeft verweerder alsnog een (deels) inwilligend besluit genomen, waarna opposante het beroep heeft ingetrokken met daarbij het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. In de uitspraak van 6 februari 2024 heeft de rechtbank het verzoek afgewezen.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. De gemachtigde van opposante is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 6 februari 2024 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met haar verzoek. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 6 februari 2024 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 6 februari 2024 niet juist omdat de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling ten onrechte heeft afgewezen en zonder zitting heeft afgedaan.
4. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen nadat zij ambtshalve onderzoek heeft gedaan naar de stichting (Stichting Argus) van waaruit de gemachtigde van opposante heeft aangegeven zijn werkzaamheden te hebben verricht, om te beoordelen of aanleiding bestond tot vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat het beroepschrift, gelet op het door de rechtbank opgevraagde uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) van Stichting Argus, niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en ook verder, bijvoorbeeld ten aanzien van de verzochte vergoeding van het uittreksel van de stichting van de gemachtigde, niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] volgt dat de bestuursrechter ambtshalve dient te onderzoeken of aanleiding bestaat tot vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor het beroepsmatig verlenen van rechtsbijstand is van belang dat deze werkzaamheid een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening. De verzetsrechter is – gelet op het hiervoor omschreven toetsingskader – van oordeel dat de rechtbank, enkel op basis van het door haar opgevraagde KvK-uittreksel van de stichting van de gemachtigde waaruit zou moeten blijken wie als (uiteindelijk) bevoegd bestuurder gerechtigd is om beroep in te stellen, niet zonder meer en buiten redelijke twijfel heeft kunnen concluderen dat het verlenen van rechtsbijstand geen vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van een inkomen gerichte taakuitoefening van de gemachtigde van opposante.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek niet kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, afgedaan had mogen worden. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 6 februari 2024 vervalt. Het verzoek wordt nu verder behandeld door de rechtbank op een zitting. Opposante krijgt hierover nog bericht. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposante gelijk zal geven met haar verzoek. Dat moet nog worden beoordeeld.
7. De rechtbank neemt nu nog geen beslissing over de vergoeding van de proceskosten van opposante met betrekking tot het verzet. Dit gebeurt pas in de einduitspraak over het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van S. Ayyildiz, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 augustus 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BE9292 en van 19 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT8579.