Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 201.027,- bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op een berekening van de opbrengsten en kosten die de veroordeelde heeft gemaakt door middel van oplichting van verschillende benadeelden in de periode van 1 juni 2017 tot en met 23 november 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, ondanks een behoorlijke oproeping, niet is verschenen op de terechtzitting van 15 mei 2024, waardoor het vonnis bij verstek is gewezen. De officier van justitie had aanvankelijk een lager bedrag gevorderd, maar de rechtbank heeft de vordering op basis van het ontnemingsrapport en de aangiftes van de benadeelden verhoogd.
De rechtbank heeft de grondslag van de ontnemingsvordering gebaseerd op een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor strafbare feiten, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft geoordeeld dat deze al voldoende is gecompenseerd door de matiging van de straf in de strafzaak. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde aan de staat vastgesteld op € 201.027,-, en heeft tevens een gijzeling van 1080 dagen opgelegd als de veroordeelde niet aan deze verplichting voldoet.