In deze zaak heeft eiser, wonende aan de [adres 1] in [plaats], een omgevingsvergunning aangevraagd voor een bootlift die hij heeft gerealiseerd in de rivier de Vecht. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht afgewezen, omdat de bootlift niet in overeenstemming zou zijn met het bestemmingsplan De Vecht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak op 27 maart 2024 behandeld. Eiser betoogde dat het college ten onrechte de Ligplaatsenvisie als basis voor de afwijzing had gebruikt, omdat deze visie niet van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit niet voldoende had gemotiveerd waarom de Ligplaatsenvisie van toepassing was, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Desondanks oordeelde de rechtbank dat het college in beroep de motivering had hersteld en dat de weigering van de omgevingsvergunning op basis van het Afwijkingenbeleid en de Ligplaatsenvisie gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiser kreeg het griffierecht vergoed en het college werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ourahma, in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips, op 28 mei 2024.