ECLI:NL:RBMNE:2024:3461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
UTR 23/2165 en UTR 23/2166
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde en aanslagen onroerende zaakbelasting voor agrarisch gebruik van cultuurgrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van twee percelen cultuurgrond voor het belastingjaar 2022. Eiser, de eigenaar van de percelen, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op respectievelijk € 118.000 en € 61.000. De heffingsambtenaar had ook aanslagen onroerende zaakbelasting opgelegd op basis van deze waarden. Eiser stelde dat de percelen agrarisch werden gebruikt en dat de WOZ-waarde onjuist was vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de percelen als cultuurgrond zijn bestemd en dat de heffingsambtenaar in zijn standpunt is gewijzigd. Op basis van nadere informatie van eiser is aangenomen dat de percelen voor agrarisch gebruik worden aangewend, wat betekent dat de WOZ-beschikkingen en de aanslagen onroerende zaakbelasting niet kunnen standhouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de eerdere besluiten van de heffingsambtenaar. Wel bleven de aanslagen watersysteemheffing in stand, omdat deze vrijstelling niet van toepassing was.

Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 27,20 en het door hem betaalde griffierecht van € 50,- dient door de verweerder te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2165 en UTR 23/2166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht
(gemachtigde: mr. W.G. Vos).

Inleiding

1. Met het besluit van 28 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de Woz- waarde van twee onroerende zaken voor het belastingjaar 2022 vastgesteld, naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Het gaat om twee percelen aan de [adres] te [woonplaats] :
- van perceel 1 [1] is de waarde vastgesteld op € 118.000,-;
- van perceel 2 [2] is de waarde vastgesteld op € 61.000.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit ook aanslagen onroerende zaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd. Daarnaast zijn aanslagen watersysteemheffing opgelegd.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Met de uitspraak op bezwaar van 31 maart 2023 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft deelgenomen en was fysiek aanwezig, verweerder heeft door middel van een beeldverbinding deelgenomen.
6. Het onderzoek is ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in het geding te brengen en verweerder de mogelijkheid te geven hierop te reageren. Eiser heeft op 28 februari 2024, 3 april 2024 en 27 mei 2024 brieven en stukken overgelegd en verweerder heeft hier op gereageerd met brieven van 18 maart 2024 en 14 mei 2024.
7. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank stelt vast dat het geschil bij aanvang van de procedure ging over de vraag of de Woz-waarde van de percelen voor het belastingjaar 2022 juist was vastgesteld en in relatie hiermee of de opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting voor het belastingjaar 2022 correct waren.
9. Bij de bepaling van de waarde van de percelen moet buiten aanmerking worden gelaten de waarde van ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen. [3]
10. Uit de door eiser overgelegde koopakte is op te maken dat de percelen als cultuurgrond zijn bestemd. Het was verweerder echter niet direct duidelijk of ook sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond. Met de brief van 14 mei 2024 heeft verweerder laten weten dat zijn standpunt is gewijzigd en dat op basis van de nadere informatie van eiser wordt aangenomen dat de vorige eigenaar de percelen (nog steeds) voor agrarisch gebruik aanwendt. Om deze reden neemt verweerder inmiddels aan dat de percelen vallen onder de cultuurgrondvrijstelling. Dit betekent volgens verweerder dat de Woz- beschikkingen en aanslagen onroerende zaakbelasting voor het belastingjaar 2022 geen stand kunnen houden. Wel blijven volgens verweerder de aanslagen watersysteemheffing in stand, omdat de vrijstelling hier geen betrekking op heeft.
11. Eiser heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen de aanslagen watersysteemheffing. Wel vraagt hij in de brief van 27 mei 2024 om een vergoeding van reiskosten (met de auto) en parkeerkosten van in totaal € 35,63.

Conclusie

12. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, omdat eiser gelijk krijgt. Dat betekent dat de vastgestelde Woz-waarde voor de percelen en de opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting voor het belastingjaar 2022 geen stand kunnen houden. Hiervoor geldt immers een vrijstelling. De aanslagen watersysteemheffing houden echter wel stand.
13. Bij deze uitkomst heeft eiser recht op een vergoeding van zijn proceskosten. Deze bestaan uit de door hem gemaakte reiskosten. De vergoeding vindt plaats op basis van de kosten van openbaar vervoer, laagste klasse, dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer
indienopenbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. [4] Het is niet gebleken dat het voor eiser niet mogelijk was met het openbaar vervoer te reizen. Om deze reden wordt de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 27,20 (dagretour 2 klas, Purmerend - Utrecht).
14. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt van € 50,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 31 maart 2023;
- vernietigt het primaire besluit van 28 februari 2022 voor zover het de vastgestelde Woz- waarde van de percelen betreft voor het belastingjaar 2022 en de opgelegde aanslagen onroerende zaakbelasting voor het belastingjaar 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 27,20;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.UTT00 Z 664.
2.UTT00 Z 666.
3.Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken.
4.Artikel 2, eerste lid aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht j.o. artikel 11, eerste lid, onder d van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.