In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van twee percelen cultuurgrond voor het belastingjaar 2022. Eiser, de eigenaar van de percelen, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op respectievelijk € 118.000 en € 61.000. De heffingsambtenaar had ook aanslagen onroerende zaakbelasting opgelegd op basis van deze waarden. Eiser stelde dat de percelen agrarisch werden gebruikt en dat de WOZ-waarde onjuist was vastgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de percelen als cultuurgrond zijn bestemd en dat de heffingsambtenaar in zijn standpunt is gewijzigd. Op basis van nadere informatie van eiser is aangenomen dat de percelen voor agrarisch gebruik worden aangewend, wat betekent dat de WOZ-beschikkingen en de aanslagen onroerende zaakbelasting niet kunnen standhouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de eerdere besluiten van de heffingsambtenaar. Wel bleven de aanslagen watersysteemheffing in stand, omdat deze vrijstelling niet van toepassing was.
Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 27,20 en het door hem betaalde griffierecht van € 50,- dient door de verweerder te worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.