ECLI:NL:RBMNE:2024:3457

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/16/572761 / JL RK 24-229 en C/16/574123 JL RK 24-319
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging en zorgverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De gecertificeerde instelling NIDOS Jeugdbescherming voor Vluchtelingen heeft op 9 april 2024 een verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing, gevolgd door een spoedverzoek op 24 april 2024. De kinderrechter heeft op 24 april 2024 een tijdelijke machtiging verleend voor twee weken, waarna de mondelinge behandeling op 7 mei 2024 heeft plaatsgevonden.

Tijdens de zitting waren de ouders van de kinderen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De moeder steunt het verzoek van de GI, terwijl de vader zich verzet tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder momenteel niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, en dat het in het belang van de kinderen is om tijdelijk in een gezinshuis te verblijven. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen.

De kinderrechter heeft ook verzocht om nader onderzoek naar de mogelijkheden voor een plaatsing bij de vader, aangezien het uitgangspunt is dat kinderen bij hun ouders verblijven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het resterende deel van het spoedverzoek is afgewezen, omdat er geen belang meer bij is. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om tijdig te rapporteren over de bevindingen met betrekking tot de plaatsing bij de vader.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/572761 / JL RK 24-229 en C/16/574123 JL RK 24-319
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
NIDOS JEUGDBESCHERMING VOOR VLUCHTELINGEN,
gevestigd te Utrecht, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. K. Benchaïb te Emmeloord,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.G. Wiebes te Lelystad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De GI heeft op 9 april 2024 een verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ingediend (zaaknummer C/16/572761 / JL RK 24-229). Vervolgens heeft de GI de kinderrechter op 24 april 2024 verzocht een machtiging te verlenen om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met spoed uit huis te plaatsen in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 april 2024 (zaaknummer C/16/574123 JL RK 24-319) de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van twee weken en het meer of anders gevraagde aangehouden.
1.2.
De mondelinge behandeling van beide verzoeken heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 7 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. J.G. Wiebes en mevrouw M. Saleh, tolk;
- de moeder, bijgestaan door mr. K. Benchaïb en de heer A. Ifzaren, tolk;
- de heer [A] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Voor de vaststaande feiten en het eerdere procesverloop wordt verwezen naar de beschikking van 24 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt in beide procedures om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat tijdens de ondertoezichtstelling een ouderschapsplan is opgesteld, waarin is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en ook is er in dit ouderschapsplan een omgangsregeling met de vader afgesproken. De vader heeft zich enkele maanden aan deze omgangsregeling gehouden, maar komt deze regeling nu niet meer na. Het verbaast de GI dat de vader ter zitting stelt dat de kinderen bij hem kunnen wonen. De vader heeft tijdens een gesprek met de GI op 11 maart jl. aangegeven nog maar eens per vier weken een dag omgang met de kinderen te willen. Ook heeft de GI toen de kinderen bij de moeder zijn gaan wonen aangegeven dat als er gekozen wordt voor een hoofdverblijfplaats bij de moeder, de kinderen niet meer terug zullen gaan naar de vader. Bij de plaatsing bij moeder zijn de kinderen ook van school gewisseld. Vanuit het huidige gezinshuis kunnen de kinderen op deze school blijven. Het is niet in het belang van de kinderen om steeds van verblijfplaats en school te wisselen. De GI handhaaft daarom het verzoek.
4.2.
Door en namens de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat de moeder achter het verzoek van de GI staat. De moeder verblijft al lange tijd op een Blijfgroep, wat geen ideale situatie is voor vier kinderen. De moeder vindt deze woonsituatie niet in het belang van de kinderen en ook lieten de kinderen steeds moeilijker gedrag zien, waardoor de moeder de zorg voor de kinderen steeds moeilijker kon dragen. De moeder acht het daarom in het belang van de kinderen als zij tijdelijk uit huis geplaatst worden. Op het moment dat moeder een eigen woning heeft en daarmee een stabiele woonsituatie aan de kinderen kan bieden, zal zij weer in staat zijn om de volledige zorg voor de kinderen te dragen. De moeder vindt niet dat de kinderen bij de vader kunnen wonen. De vader komt afspraken niet na, waardoor de kinderen niet weten waar zij aan toe zijn. Ook spreekt de vader negatief over de moeder in het bijzijn van de kinderen, waardoor zij het gezag van de moeder nu ondermijnen. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] moeten tijdelijk buiten het systeem geplaatst worden, zodat vanuit daar gekeken kan worden naar een oplossing voor de lange termijn.
4.3.
Door en namens de vader is ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Een uithuisplaatsing is volgens de vader niet noodzakelijk. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] maar ook [B] , hebben anderhalf jaar bij de vader gewoond. De vader heeft toen laten zien dat hij in staat is om de zorg voor de vier kinderen te dragen. De moeder is toen samen met [B] , die gehandicapt is, naar een Blijfhuis gegaan, en toen is ook de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder bepaald. De vader wilde namelijk dat alle vier de kinderen bij elkaar zouden blijven. Het is voor de vader onbegrijpelijk dat nu de moeder de zorg voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tijdelijk niet kan dragen, de kinderen niet bij hem, maar in een gezinshuis zijn geplaatst. De vader heeft anderhalf jaar voor de kinderen gezorgd en ook al zouden de kinderen weer van school moeten wisselen, is de school al bij de kinderen bekend. Het is meer in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] dat zij in een bekende omgeving bij een van hun ouders worden geplaatst, dan in een onbekende omgeving. Ook is het is niet juist dat de vader zich niet aan de afspraken houdt. Er is vaak afgeweken van de omgangsregeling, bijvoorbeeld betreffende het ophalen of brengen van de kinderen door vader. De GI is ook op de hoogte van deze afwijkingen en de betrokkenheid van vader.

5.De beoordeling

Ten aanzien het reguliere verzoek tot uithuisplaatsing (C/16/572761 / JL RK 24-229).

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal deze machtiging verlenen voor de duur van twee maanden en het meer of anders gevraagde aanhouden. De kinderrechter zal hieronder uitleggen waarom deze beslissing is genomen.
5.2.
De zorgen zoals omschreven in de beschikking van 24 april 2024 zijn onverminderd aanwezig. De moeder is op dit moment niet in staat om de zorg voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te dragen, waardoor de kinderen nu niet bij haar kunnen verblijven. Het uitgangspunt is dat kinderen bij (een van) hun ouders verblijven, maar de kinderrechter beschikt op dit moment over onvoldoende informatie betreffende of een plaatsing bij de vader in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlenen voor de duur van twee maanden om de huidige plaatsing in het gezinshuis te kunnen continueren. De kinderrechter houdt het meer of anders gevraagde aan en verzoekt de GI om nader onderzoek te doen naar de mogelijkheden tot een plaatsing bij de vader en de kinderrechter tijdig te informeren over de bevindingen.
Ten aanzien van het resterende deel van het verzoek tot een spoedmachtiging tot
Uithuisplaatsing (C/16/574123 JL RK 24-319)
5.3.
Nu de kinderrechter een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] heeft verleend, zal de kinderrechter het resterende deel van de verzochte spoedmachtiging afwijzen nu hier geen belang meer bij is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
Wijst af het resterende deel van het spoedverzoek;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een gezinshuis met ingang van 7 mei 2024 tot 7 juli 2024;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 7 juli 2024, tegen welke zitting de GI, de vader en de moeder dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de GI de kinderrechter tijdig te informeren over de mogelijkheden tot een plaatsing bij de vader;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024 door mr. P.K. Nihot, kinderrechter, in aanwezigheid van M.R. Meijn als griffier, en op schrift gesteld op
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.