ECLI:NL:RBMNE:2024:3455

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
16/007032-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Almere

Op 4 juni 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 januari 2024 in Almere heeft geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven door deze met een mes in de buik te steken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 7.675,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte was onder invloed van alcohol en drugs tijdens het incident en heeft spijt betuigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een hogere straf afgewezen en in plaats daarvan een lagere straf opgelegd, rekening houdend met de proceshouding van de verdachte en zijn motivatie om aan zichzelf te werken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/007032-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] (Somalië),
gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. C.A.F. Visser, advocaat te Wormerveer, alsmede hetgeen mr. A.T. van Vulpen, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 7 januari 2024 heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door die [slachtoffer] met een mes in de buik te steken;
subsidiair
op 7 januari 2024 zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes in de buik te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen primair tenlastegelegde
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever van 8 januari 2024, genummerd MD2R024007-03, opgemaakt door Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier met onderzoeksnummer MD2R024007 / KEFALONIA;
  • een ander geschrift, als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, inhoudende een brief van Amsterdam UMC van 12 januari 2024, opgemaakt door [A] , arts-assistent chirurgie en prof. dr. [B] , traumachirurg, opgenomen als bijlage 3 bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever in de buik heeft gestoken met een mes met een lengte van iets minder dan 20 centimeter. Verdachte heeft met enige kracht gestoken, hij heeft immers de lever en de milt van aangever geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik vitale en kwetsbare organen bevinden en dat het steken met een mes in de buikstreek de aanmerkelijke kans in het leven roept dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft verdachte met zijn handelen die kans bewust aanvaard, waardoor sprake is van voorwaardelijk opzet. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 7 januari 2024 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de buik van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de proceshouding van verdachte en met het feit dat verdachte gemotiveerd is om aan zichzelf te werken. Een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, wordt door de raadsman passend geacht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door met een mes in de hand en de buik van het slachtoffer te steken. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte was op dat moment onder invloed van alcohol, hasjiesj en wiet en wilde verhaal wilde halen bij het slachtoffer over een eerder voorval. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het risico op de koop toegenomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het slachtoffer moest als gevolg van de verwonding met spoed geopereerd worden en heeft enkele dagen in het ziekenhuis moeten verblijven, waarvan een dag op de intensive care. Hij heeft twee flinke littekens op zijn buik overgehouden aan het voorval. Tot op de dag van vandaag is het slachtoffer niet geheel hersteld. Ook heeft het slachtoffer psychische klachten ervaren als gevolg van het handelen van verdachte. De steekpartij heeft zich in het openbaar afgespeeld, bij treinstation Almere Centrum, op een tijdstip waarop er veel mensen op straat zijn. Een steekpartij als deze veroorzaakt bij de getuigen, en bij de maatschappij in bredere zin, sterke gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 maart 2024 waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit als het onderhavige.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een rapport van B. Westra, reclasseringswerker van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 15 maart 2024. Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte geen psychiatrische of persoonlijkheidsproblematiek heeft. Wel heeft hij forse verslavingsproblematiek, met praktische problemen en maatschappelijk afglijden als gevolg. Ook een intrinsiek agressieprobleem lijkt niet aan de orde. De reclassering vindt aannemelijk dat alcohol een versterkend of luxerend effect heeft gehad op het ontstaan van agressie in de onderhavige zaak. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering vindt het van groot belang dat verdachte behandeling zal ontvangen op het gebied van middelengebruik en verslaving, en dat hij zijn leven meer op orde krijgt. Gezien de ernst van het feit en de verwachting dat een traject bij de verslavingszorg nog wel de nodige ups en downs zal kennen, luidt het advies om verdachte hierbij door de reclassering te laten begeleiden. De reclassering adviseert dan ook om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • dagbesteding;
  • meewerken aan middelencontrole.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare strafzaken zijn opgelegd.
De rechtbank weegt de proceshouding van verdachte in strafverminderende zin mee. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting open verklaard en heeft spijt betuigd. Daarnaast toont hij probleembesef en is hij gemotiveerd om zijn leven te beteren.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 9.175,00. Dit bedrag bestaat uit € 175,00 materiële schade en € 9.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen tot € 7.500,00. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost “Ziekenhuisdaggeldvergoeding” komt voor vergoeding in aanmerking omdat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade dan ook geheel toewijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van lichamelijk letsel. De aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit maken daarnaast dat psychisch letsel bij de benadeelde partij aannemelijk is. Voor deze schade acht de rechtbank een vergoeding van € 7.500,00 billijk. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van € 7.675,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat de benadeelde partij nog steeds pijnklachten heeft maar dat nog niet is onderzocht of dit verband houdt met het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van €7.675,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 73 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 1 jaar niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na zijn invrijheidstelling bij het Leger des Heils op het adres Zeehaenkade 30 te Utrecht zal melden, en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
* zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten […] , of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die in het kader van het verblijf aan verdachte zullen worden gegeven en aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en cannabis teneinde het middelengebruik te beheersen/monitoren, waarbij urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan worden gebruikt voor controle, zo vaak als de reclassering noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 7.675,00, waarvan € 175,00 in verband met materiële schade en € 7.500,00 in verband met immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.675,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 73 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Piet, voorzitter, mrs. H. den Haan en V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juni 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, in elk geval eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gesneden/gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Almere, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten steekletsel met penetrerend letsel en/of letsel aan de lever en/of milt en/of een ontsierend litteken, heeft toegebracht door meermalen, in elk geval eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand en/of buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te snijden/steken.