ECLI:NL:RBMNE:2024:3439
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering in strafzaak tegen betrokkene
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een betrokkene, geboren in 1987. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 april 2024, waar de officier van justitie, mr. P. Jansen, een bedrag van € 36.223,66 heeft gevorderd als wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. K.R. Koopman, heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, aangezien er integrale vrijspraak is bepleit in de strafzaak tegen de betrokkene en er geen voordeel zou zijn genoten.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat de betrokkene vrijgesproken is van de ten laste gelegde feiten waarop de vordering is gebaseerd. Gezien deze vrijspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen, en dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J. van Buel. Mr. A.A.T. Werner was niet in staat om het vonnis mede te ondertekenen.