ECLI:NL:RBMNE:2024:3437

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
16/192575-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en overtreding van gedragsaanwijzing met aanstotelijke afbeeldingen

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging, het overtreden van een gedragsaanwijzing en het toezenden van aanstotelijke afbeeldingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een 38v-maatregel. De feiten zijn in verminderde mate aan de verdachte toegerekend, gezien zijn psychische problemen en verslaving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het overtreden van de gedragsaanwijzing door via Facebook en WhatsApp contact te zoeken met de aangeefster, ondanks dat hij was gewaarschuwd. De belaging vond plaats in de periode van 12 april tot en met 17 mei 2023, waarbij de verdachte veelvuldig beledigende berichten stuurde. Ook heeft hij op 7 juni 2023 ongewenst afbeeldingen van zijn ontblote geslachtsdeel naar de aangeefster gestuurd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.117,90 aan de aangeefster, ter compensatie van materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/192575-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1964 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen en tevens gedetineerd te:
[adres 1] , [postcode] te [plaats] ( [verblijfplaats] ),
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 november 2023 en 5 februari 2024 (inhoudelijke behandeling). De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J. Boon en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, alsmede hetgeen [A] (Slachtofferhulp Nederland) namens de benadeelde partij [aangeefster] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 19 juli 2023 tot en met 26 juli 2023 in Utrecht, opzettelijk zijn gedragsaanwijzing heeft overtreden door via Facebook berichten te sturen naar [aangeefster] dan wel berichten op zijn (verdachtes) openbaar Facebookaccount te plaatsen;
Feit 2: in de periode van 9 juli 2023 tot en met 11 juli 2023 in Utrecht, opzettelijk zijn gedragsaanwijzing heeft overtreden door op zijn (verdachtes) openbaar Facebookaccount berichten te plaatsen;
Feit 3: in de periode van 11 april 2023 tot en met 17 mei 2023 in Utrecht [aangeefster] heeft belaagd door veelvuldig (beledigende) SMS- en/of Whatsappberichten te sturen;
Feit 4: op 7 juni 2023 in Utrecht afbeeldingen van zijn ontblote geslachtsdeel aan [aangeefster] heeft toegezonden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er met het plaatsen van tekst of afbeeldingen in de biografie op zijn (verdachtes) Facebookaccount geen sprake is van indirect contact. De raadsvrouw verzoekt dan ook om verdachte hiervan vrij te spreken. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het feit slechts wettig en overtuigend kan worden bewezen vanaf 10 mei 2023, omdat er voor deze datum sprake is geweest van wederzijds contact en omdat aangeefster pas op deze datum uitdrukkelijk aan verdachte heeft laten weten dat het contact ongewenst was. Ten aanzien van feit 4 heeft verdachte betwist dat de verzonden afbeeldingen aanstotelijk waren, wat tot vrijspraak van dit feit moet leiden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een gedragsaanwijzing (feit 1), belaging (feit 3) en het toezenden van voor de eerbaarheid aanstotelijke afbeeldingen (feit 4). De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van een gedragsaanwijzing zoals tenlastegelegd onder feit 2 en de rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken. Hieronder zal de rechtbank waar nodig uitleggen waarom zij tot deze beslissingen komt en zal de rechtbank ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid opgenomen in bijlage II van dit vonnis. [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. De verdediging heeft voor dit feit, voor zover hierna bewezen verklaard, geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen.
4.3.2
Ten aanzien van feit 2, vrijspraak
Verdachte heeft op zijn openbare Facebookaccount berichten geplaatst en zijn profiel bijgewerkt. Hoewel de rechtbank uit de tekst op zijn profiel opmaakt dat deze gaat over aangeefster – de naam van aangeefster wordt immers genoemd en verdachte telt de dagen af totdat de gedragsaanwijzing afloopt – en aangeefster derhalve ongewenst daarmee kan worden geconfronteerd, is de rechtbank van oordeel dat er met het plaatsen van die teksten geen sprake is van het zoeken van contact in de zin van de aan hem opgelegde gedragsaanwijzing, ook niet in indirect zin. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er gedurende een deel van de tenlastegelegde periode, vanaf 11 april 2023 tot en met 10 mei 2023, sprake is van wederzijds contact tussen verdachte en aangeefster. Op 10 mei 2023 heeft aangeefster ondubbelzinnig aan verdachte laten weten met rust gelaten te willen worden. Na deze mededeling heeft aangeefster niet meer gereageerd op de vele berichten van verdachte. Niet ter discussie staat dat verdachte in deze periode aangeefster heeft belaagd. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de door verdachte vanaf 11 april 2023 tot en met 10 mei 2023 gestuurde berichten kunnen worden gekwalificeerd als het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
De tenlastegelegde periode vangt aan op het moment dat aangeefster na een hoogoplopende ruzie met verdachte de woning ontvlucht en op een voor verdachte onbekend adres verblijft. Daarbij was Veilig Thuis betrokken. Die breuk leidt meteen tot een stortvloed aan berichtjes door verdachte. Dat slechts sprake kan zijn van belaging als aangeefster vanaf het eerste moment nadrukkelijk heeft gezegd geen contact meer te willen is een onjuiste opvatting van de verdediging. Zo kan ook uit andere feiten en omstandigheden de wederrechtelijkheid van het sturen van de berichten worden afgeleid (zie ECLI:HR:2015:1447). In dit verband acht de rechtbank relevant dat verdachte op 12 april 2023 al zelf bij aangeefster ter sprake brengt dat er mogelijk sprake is van belaging. Verdachte stuurde op deze datum aan aangeefster: “hebben ze al bijgehouden hoe vaak ik geprobeerd heb om mijn eigen vrouw te bellen, vast wel alles komt in het dossier zo van kijk eens mevrouw de rechter hij is een stalker”. Verdachte heeft ter terechtzitting over dit bericht verklaard dat hij vanaf die dag (12 april 2023) wel wist dat aangeefster zijn berichten niet wilde ontvangen en dat de berichten dus ongewenst waren. Dit maakt, in combinatie met de enorme hoeveelheid berichten in het procesdossier, dat de rechtbank vaststelt dat verdachte zich ook vanaf 12 april 2023 heeft schuldig gemaakt aan belaging. Dan resteert nog de vraag of dit anders is of wordt doordat aangeefster in deze periode af en toe heeft geantwoord op de berichten van verdachte. Dat is niet het geval. De rechtbank stelt in dat verband vast dat de berichten die door verdachte zijn gestuurd veelal dwingend van aard zijn, waarbij verdachte onder meer dreigt met opzegging van de huur van de woning van aangeefster (waar verdachte op dat moment verbleef) en met weggooien van spullen van aangeefster. Meerdere berichten zijn verder ronduit hatelijk van toon, waarbij aangeefster voor van alles en nog wat wordt uitgemaakt. Hoewel aangeefster in de periode tot 10 mei 2023 af en toe dus berichten terugstuurt, staat het aantal daarvan in schril contrast met de berichten dat verdachte stuurde. Ook valt uit het dossier op te maken dat aangeefster veelal reageert op praktische zaken, als het bijvoorbeeld gaat om de zorg voor de hond en de huur van de woning. Door de dreigende toon van de berichten over deze onderwerpen neemt de rechtbank aan dat aangeefster zich tot een reactie gedwongen voelde.
Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte vanaf 12 april 2023 stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordeling voor belaging vanaf 12 april 2023 tot en met 17 mei 2023.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat – voor zover verdachte heeft verklaard dat zijn berichten niet waren gericht aan aangeefster, omdat de telefoon die in gebruik was bij aangeefster zijn telefoon was – de rechtbank de verklaring van verdachte op dat punt niet volgt. Verdachte heeft immers verklaard dat hij wel wist dat de berichten door aangeefster werden gelezen en dat dat ook zijn bedoeling was.
Partiele vrijspraak
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het ten laste gelegde feit voor zover het feit ziet op de gedragingen die zijn gepleegd op 11 april 2023.
4.3.4
Ten aanzien van feit 4
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de afbeeldingen van zijn ontblote penis ongevraagd door hem zijn verstuurd naar aangeefster, maar verdachte vraagt zich af waarom de foto’s door aangeefster als ‘walgelijk’ worden beschouwd. De rechtbank begrijpt daaruit dat verdachte daarmee betwist dat hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat de afbeeldingen in die context aanstotelijk voor de eerbaarheid waren. De vraag of er sprake is van een afbeelding die aanstotelijk is voor de eerbaarheid, dient te worden beantwoord naar de hier te lande heersende zeden, oftewel de vraag die de rechter moet beantwoorden is of het maatschappelijk geaccepteerd is. Anders dan verdachte is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte gepleegde gedraging, te weten het via Whatsapp ongevraagd versturen van meerdere foto’s van zijn ontblote penis, onder omstandigheden naar de huidige maatschappelijke opvatting als aanstotelijk voor de eerbaarheid wordt beschouwd. In deze zaak is van belang dat verdachte en aangeefster ten tijde van het versturen van de foto’s geen relatie meer hadden, dat aangeefster niet om dergelijke foto’s heeft gevraagd en verdachte had moeten begrijpen dat aangeefster gelet op de relatiebreuk waar zij zich op dat moment in bevonden niet op deze foto’s zat te wachten. Dat aangeefster mogelijk al in het bezit zou zijn (geweest) van deze foto's, doet daar niet aan af. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen voor het onder feit 4 tenlastegelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 19 juli 2023 tot en met 26 juli 2023, te Utrecht, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 juli 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement Midden-Nederland, door
  • veelvuldig berichten naar [aangeefster] te sturen en
  • meerdere berichten op een (openbaar) Facebook-account te plaatsen met (onder meer) de tekst: "Je komt er vanzelf wel achter dat je het zonder mij niet gaat redden...", " [verdachte] voelt zich verschrikkelijk met [aangeefster] en [aangeefster] bij [instelling] .", " [verdachte] voelt zich gelukkig met [aangeefster] in Utrecht.", [verdachte] voelt zich relaxed met [verdachte] Utrecht en [aangeefster] bij [instelling] ." en " [verdachte] voelt zich gezegend met [verdachte] Utrecht en [aangeefster] bij [instelling] .";
Feit 3
op tijdstippen in de periode van 12 april 2023 tot en met 17 mei 2023, te Utrecht, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door die [aangeefster] veelvuldig, (beledigende) berichten (via WhatsApp) toe te sturen, met het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen en te dulden;
Feit 4
op 7 juni 2023, te Utrecht, meerdere afbeeldingen waarop zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel zichtbaar was aan iemand, te weten [aangeefster] , anders dan op haar verzoek, via Whatsapp heeft toegezonden, terwijl hij, verdachte, ernstige reden had om te vermoeden dat die afbeeldingen aanstotelijk voor de eerbaarheid waren.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd;
Feit 3: belaging;
Feit 4: ernstige reden hebbende om te vermoeden dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, uitgezonderd het verbod tot het nemen van oxycodon of andere medicatie ten behoeve van pijnverlichting wanneer dit door een arts is voorgeschreven;
  • een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: 38z-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw denkt dan aan de voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld in het kader van de geadviseerde tbs-maatregel. De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen tbs-maatregel en 38z-maatregel op te leggen, nu deze maatregelen niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. Nadat aan verdachte een gedragsaanwijzing jegens hetzelfde slachtoffer is opgelegd, heeft verdachte zijn gedragsaanwijzing overtreden. Daarnaast heeft verdachte meerdere aanstotelijke afbeeldingen ongevraagd naar het slachtoffer toegestuurd. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en de op zitting voorgelezen slachtofferverklaring, blijkt dat de belaging een grote impact heeft gemaakt op het leven van het slachtoffer. Door de bewezenverklaarde feiten heeft het slachtoffer zich onveilig gevoeld en heeft ze tot de aanhouding van verdachte op een voor verdachte onbekende locatie verbleven. Aangeefster kon door de angst voor verdachte niet in haar eigen woning met haar hondje verblijven. Ook heeft het slachtoffer last gehad van slaapproblemen, concentratieproblemen en is ze doorverwezen naar de psychiater en POH-GGZ. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich niet heeft gehouden aan de gedragsaanwijzing die hem vervolgens is opgelegd. Met zijn handelen heeft verdachte geen acht geslagen op de negatieve gevolgen en impact van zijn gedrag op het slachtoffer.
8.3.2
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (hierna: strafblad) van 8 januari 2024. Gelet op de ouderdom van de daarop staande soortgelijke feiten neemt de rechtbank dat niet in strafverzwarende wijze mee bij de strafoplegging.
Verdachte heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, verricht door I.F.F.M. Elzakkers, psychiater, en B.E.W. Nieuwenhuizen, psycholoog. Hun bevindingen en adviezen staan in een rapportage Pro Justitia van 13 november 2023. In diagnostische zin hebben beide deskundigen vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en een (ernstige) stoornis in het gebruik van een opioïde (oxycodon). Deze waren aanwezig ten tijde van het bewezen verklaarde en waren van invloed op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Over de manier waarop dit gebeurde en tot welk advies dit over de mate van toerekeningsvatbaarheid leidt heeft de psychiater het volgende beschreven:
Met name de persoonlijkheidsstoornis heeft zijn denken, voelen en handelen gedurende beide ten laste gelegde feiten (indien bewezen) beïnvloed. De ernst van de persoonlijkheidsstoornis is zodanig, dat deze eigenlijk continu een invloed heeft op het denken, voelen en handelen van betrokkene, in een emotionele toestand is dat bij uitstek het geval. Het advies is om de ten laste gelegde stalking (indien bewezen) in verminderde mate toe te rekenen. Omtrent de ten laste gelegde overtreding van de gedragsaanwijzing was betrokkene in een minder emotionele toestand dan bij de ten laste gelegde stalking (indien bewezen), de toerekenbaarheid was bij dit feit (indien bewezen) dan ook groter dan bij de ten laste gelegde stalking (indien bewezen). Het advies is om de overtreding van de gedragsaanwijzing (indien bewezen) dan ook in licht verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog schrijft:
De conclusie is dat betrokkene beperkt was in zijn gedragskeuzes door zijn persoonlijkheidsstoornis, naast de opioïde verslaving, geluxeerd door oplopende spanningen in de relatie, en de sociale context. De ernst van de persoonlijkheidsstoornis is zodanig, dat deze continue invloed heeft op zijn denken, voelen en handelen, zowel in de aanloop als in het tenlastegelegde zelf. Op basis van bovengenoemde wordt daarom geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde [de belaging], indien bewezen verklaard, in verminderde mate toe te rekenen.
Zijn handelen [komt] ook op dit moment grotendeels voort vanuit persoonlijkheidsproblematiek, waardoor hij niet alles kan overzien. De overtredingen van de gedragsaanwijzing, indien bewezen, kan hem in (licht) verminderd mate worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de hiervoor genoemde stoornissen aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde en dat deze stoornissen in enige mate van invloed waren op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte. De rechtbank ziet daarin redenen om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Dit wordt in strafverminderende zin meegewogen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies (ten behoeve van tbs met voorwaarden) van Reclassering Nederland van 24 januari 2024, opgemaakt door E. Maurits, reclasseringswerker. De reclassering schat het recidiverisico hoog in en adviseert positief over tbs met voorwaarden met de volgende voorwaarden: geen strafbare feiten plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, de mogelijkheid tot een time-out, het verbod om naar het buitenland te gaan, ambulante behandeling, begeleid wonen, een drugs- en alcoholverbod, een contact- en locatieverbod. De reclassering adviseert om het locatieverbod zonder elektronische monitoring op te leggen, nu verdachte slechts digitaal contact heeft gezocht en nu aangeefster heeft verklaard dat er nooit sprake is geweest van fysieke agressie.
8.3.3
De straffen en maatregelen
De ernst van de feiten, zoals hiervoor is toegelicht, rechtvaardigt de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van meerdere maanden. Gelet op het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en verdachte hulp nodig heeft ter voorkoming van recidive zal de rechtbank die straf gedeeltelijk voorwaardelijk opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden. Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft verdachte om die reden op 6 februari 2024 onmiddellijk in vrijheid gesteld. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt. Er blijft wel een deel voorwaardelijke gevangenisstraf over waaraan de rechtbank voorwaarden zal verbinden, zoals hierna zal worden uitgelegd.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen tbs-maatregel met voorwaarden opleggen. Hoewel verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld, merkt de rechtbank op dat die veroordelingen uit 2009 en 2011 dateren en dat voor deze zaken relatief lichte straffen zijn opgelegd (een taakstraf van 30 uren en een geldboete van € 400,00). Hieruit leidt de rechtbank af dat dit qua aard en ernst relatief lichte zaken betroffen. Gelet op het feit dat verdachte in onderhavige zaak alleen berichten heeft verstuurd (digitaal contact) en gelet op de verklaring van het slachtoffer waaruit blijkt dat verdachte nooit fysieke agressie heeft getoond, ook niet in de jaren dat zij samen zijn geweest, volgt de rechtbank de conclusies uit het persoonlijkheidsonderzoek ten aanzien van het hoge risico op geweld niet. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een tbs-maatregel niet noodzakelijk ter waarborging van de veiligheid van anderen en niet passend bij de feiten (en omstandigheden) waarvoor de rechtbank verdachte veroordeelt.
De maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht kan slechts in een beperkt aantal gevallen worden opgelegd, waaronder indien verdachte wordt veroordeeld tot tbs. Nu de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een tbs-maatregel en een andere situatie waarin de maatregel kan worden opgelegd zich niet voordoet, kan de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van de 38z-maatregel.
Nu de rechtbank aan verdachte geen tbs-maatregel (en 38z-maatregel) zal opleggen, maar behandeling voor zijn problematiek wel noodzakelijk acht, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: (i) een vrijwillige time-out in een instelling, (ii) ambulante behandeling, (iii) beschermd wonen en (iv) een drugs- en (v) alcoholverbod, met uitzondering van voorgeschreven pijnmedicatie. De rechtbank zal aan verdachte geen verbod opleggen om naar het buitenland te gaan, nu de rechtbank deze voorwaarde niet noodzakelijk acht. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de (hierna te bespreken) oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: 38v-maatregel), het contact- en locatieverbod jegens het slachtoffer niet opleggen als bijzondere voorwaarde.
De rechtbank zal ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte wel een 38v-maatregel opleggen, te weten een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van de woning van aangeefster. De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 2 jaren. Per overtreding van het contactverbod kan 14 dagen vervangende hechtenis worden opgelegd, tot een maximum van in totaal 6 maanden. De rechtbank kiest voor deze duur van vervangende hechtenis om de rechter-commissaris de gelegenheid te bieden maatwerk te leveren in geval van herhaalde overtredingen.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Er zijn immers aanwijzingen dat verdachte zich ook na de bewezenverklaarde belaging en ten tijde van de opgelegde gedragsaanwijzing belastend heeft gedragen ten opzichte van aangeefster. De reclassering acht het recidiverisico bovendien nog aanwezig. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting niet ondubbelzinnig verklaard geen contact met aangeefster meer te willen en lijkt zijn wens daarin ambivalent. Het contact- en locatieverbod met aangeefster zal gelet op het voorgaande dan ook dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.944,86. Dit bedrag bestaat uit € 444,86 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij in het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaring, omdat dat deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de raadsvrouw verzocht om de hoogte van de vordering te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Materiële schade
De gevorderde materiële schade heeft betrekking op kleding (te weten € 263,84), verzorgingsproducten (te weten € 104,06) en beveiligingskosten (te weten € 76,96). De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade die ziet op kleding en verzorgingsproducten in het geheel kan worden toegewezen. Het gaat om producten die benadeelde partij heeft gekocht omdat zij geen toegang meer had tot de woning en anders dan door de verdediging naar voren gebracht is op de bijgevoegde bankafschriften te zien bij welke winkels de producten zijn gekocht. Door de benadeelde partij is daarmee voldoende onderbouwd dat de geleden schade rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde. Dat het de benadeelde partij, naar zeggen van verdachte, vrijstond om thuis te komen, wordt weersproken door de berichten die op 11 en 12 april 2023 zijn verstuurd. Naar het oordeel van de rechtbank kon – gelet op de aard en de inhoud van de door verdachte verstuurde berichten – niet in redelijkheid van de benadeelde partij worden verwacht dat zij dat ook na 12 april 2023 zou doen.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade die ziet op beveiligingskosten in een te ver verwijderd verband staan tot het bewezenverklaarde. Uit de verklaringen van de benadeelde partij blijkt dat er tussen verdachte en aangeefster nooit sprake is geweest van fysiek geweld. Daarbij komt dat de belaging is gepleegd door het zoeken van telefonisch contact. De rechtbank zal de benadeelde partij in zoverre dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
9.3.2
Immateriële schade
Op grond van het procesdossier, de onderbouwing van de vordering benadeelde partij en uit de slachtofferverklaring van de benadeelde partij, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending meebrengt dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek. Dit is door de verdediging niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij dan ook recht op immateriële schadevergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld. De rechtbank acht een bedrag van € 750,00 billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan ook tot dit bedrag toewijzen.
9.3.3
Conclusies
De rechtbank waardeert de totale schade op € 1.117,90 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 mei 2023 (laatste datum bewezenverklaarde belaging) tot aan de dag van volledige betaling.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangeefster] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.117,90, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 17 mei 2023 tot aan de dag van volledige betaling.
Indien door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu het andersoortige feiten betreft.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2021 (96/079180-21) is aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte heeft zich, gelet op de bewezenverklaarde feiten, gedurende die proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en heeft daarmee de algemene voorwaarde overtreden. De vordering is daarmee in beginsel geheel toewijsbaar.
Afwijzing van de vordering
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging echter afwijzen, omdat de rechtbank toewijzing van de vordering niet opportuun acht. Gelet op de aan verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden, is de rechtbank van oordeel is dat verdachte zo spoedig mogelijk moet beginnen met zijn (ambulante) behandeling. De rechtbank wijst de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook af.
Verlenging van de proeftijd
Nu de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijst, ziet de rechtbank wel aanleiding om de proeftijd te verlengen. De rechtbank zal de proeftijd dan ook verlengen met één jaar.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 184a, 240 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* als de reclassering dat nodig vindt, en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar. Indien verdachte niet of niet langer instemt met zo’n opname en de reclassering die opname niettemin nodig vindt, dan kan die opname pas na een rechterlijke toetsing middels een wijziging van deze voorwaarden plaatsvinden;
* verdachte laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Verdachte conformeert zich aan het medicatiebeleid van de betreffende zorginstelling;
* Verdachte verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk na het ingaan van de proeftijd. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Het verbod is niet van toepassing op voorgeschreven pijnmedicatie;
* Verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren;
- beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [aangeefster] (geboren op [geboortedatum 2] 1964 te [geboorteplaats] );
- beveelt dat verdachte zich niet in een straal van 100 meter rond de woning van [aangeefster] aan de [adres 2] , [woonplaats] ;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 14 dagen hechtenis, tot een maximum van 180 dagen;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangeefster] toe tot een bedrag van € 1.117,90;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangeefster] van het toegewezen bedrag;
  • verklaart [aangeefster] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.117,90 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2023, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 21 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 96/079180-21
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging;
- verlengt de bij vonnis van 26 juli 2021 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland aan de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Blanke, voorzitter, mr. A. Maas en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. van Buel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 februari 2024.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, in of omstreeks de periode van 19 juli 2023 tot en met 26 juli 2023, te Utrecht,
althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een
gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het
Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 5 juli 2023, gegeven
door de officier van justitie te arrondissement Midden-Nederland, door
- veelvuldig, althans meermalen, berichten (via Facebook) naar [aangeefster] te
sturen en/of
- meerdere berichten op een (openbaar) Facebook-account te plaatsen met (onder
meer) de tekst: "Je komt er vanzelf wel achter dat je het zonder mij niet gaat
redden..." en/of " [verdachte] voelt zich verschrikkelijk met [aangeefster] en
[aangeefster] bij [instelling] ." en/of " [verdachte] voelt zich gelukkig met
[aangeefster] in Utrecht." en/of [verdachte] voelt zich relaxed met
[verdachte] Utrecht en [aangeefster] bij [instelling] ." en/of " [verdachte]
voelt zich gezegend met [verdachte] Utrecht en [aangeefster] bij [instelling] .",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 juli 2023 tot en
met 11 juli 2023, te Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in
strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid,
onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing
d.d. 5 juli 2023, gegeven door de officier van justitie te arrondissement
Midden-Nederland door meerdere berichten op een (openbaar) Facebook-account
te plaatsen met (onder meer) de teksten:
- " [aangeefster] , being your first love may be great but to be your last is priceless, love
you. Nog 86 dagen." en/of
- " Je mag pas vertellen hoe slecht ik ben, als je bereid bent te
vertellen hoe goed ik eens voor je was" en/of
- " Tijd om naar huis te gaan, we zien wel hoe dat af gaat lopen....", althans woorden
van gelijke aard en/of strekking;
( art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 april 2023 tot en
met 17 mei 2023, te Utrecht, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke
levenssfeer, te weten die van [aangeefster] , door die [aangeefster] veelvuldig, althans
meermalen (beledigende) berichten (via SMS en/of WhatsApp) toe te sturen, met
het oogmerk die [aangeefster] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij, op of omstreeks 7 juni 2023, te Utrecht, althans in Nederland, één of meerdere afbeelding(en)/foto(‘s) waarop zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel zichtbaar was aan iemand, te weten [aangeefster] , anders dan op haar verzoek, (via Whatsapp) heeft toegezonden, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die afbeelding(en)/foto(‘s) aanstotelijk voor de eerbaarheid was/waren;
( art 240 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: de bewijsmiddelen
Feit 1
  • een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een gedragsaanwijzing op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering van 5 juli 2023;
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2024.
Feit 3
Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 18 mei 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van stalking tegen [verdachte] . [2] Op 12 april 2023 zag ik een berichtje binnen kreeg (de rechtbank begrijpt: via Whatsapp). Ik zag dat er de hele dag berichtjes van [verdachte] bleven binnenkomen. Ik zag dat hij dreigde met rekeningen terugboeken zoals de verzekering en de huur. Ik zag dat de berichten van [verdachte] bleven binnen komen. Ik zag dat hij dagelijks meer dan 50 berichten stuurde. Van 13 april tot en met 8 mei heeft [verdachte] mij dagelijks heel veel appjes gestuurd. In deze appjes smeekte [verdachte] mij om terug te komen en het volgende moment schold hij mij en mijn kinderen uit. Op 10 mei 2023 zag ik dat [verdachte] weer veel berichtjes stuurde. Het laatste bericht dat ik gestuurd heb (de rechtbank begrijpt: op 10 mei 2023) was als volgt: "Ik wil dat je me met rust laat en me alleen nog benaderd via de advocaat dus niet bellen of appen, ik wil verder geen contact met je." [3] Ik zag dat na dit berichtje nog veel meer berichten binnen kwamen. Ik heb ook hiervan screenshots naar de politie gestuurd. [4]
De berichten van 10 mei staan in bijlage 3 (pagina 849-875);
De berichten van 11 mei staan in bijlage 4 (pagina 876-897);
De berichten van 12 mei staan in bijlage 5 (pagina 898-922);
De berichten van 13 mei staan in bijlage 6 (pagina 1-32 van de aanvullende bijlage);
De berichten van 14 mei staan in bijlage 7 (pagina 923-982);
De berichten van 15 mei staan in bijlage 8 (pagina 983-1003);
De berichten van 16 mei staan in bijlage 9 (pagina 1004-1023);
De berichten van 17 mei staan in bijlage 10 (pagina 1024-1038).
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De desbetreffende berichten heb ik naar [aangeefster] verstuurd. Het was mijn bedoeling om met haar in contact te komen en het was de bedoeling dat ze zou reageren. De voorzitter houdt mij foto 44 op pagina 150 van het procesdossier voor. Dat zijn berichten die op 12 april 2023 zijn gestuurd. Het zijn mijn eigen woorden geweest dat ik over stalking begon. De voorzitter vraagt mij of uit dit bericht kan worden opgemaakt dat ik toen wel wist dat zij de berichten niet wilde ontvangen. Dat klopt. De oudste rechter houdt mij foto 30 op pagina 136 van het procesdossier voor. Daarmee kan de indruk worden gewekt dat ik heb gedreigd om de huur op te zeggen. Dat was misschien ook mijn bedoeling.
Feit 4
Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 30 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 juni 2023 ontving ik (de rechtbank begrijpt: te Utrecht) via Whatsapp foto's afkomstig van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Mij is bekend dat [verdachte] dit telefoonnummer gebruikt. Ik zag dat de foto's die [verdachte] mij had toegestuurd afbeeldingen van zijn geslachtsdeel betroffen. Ik vind de foto's die [verdachte] naar mij verstuurd heeft walgelijk en ervaar deze als enorm aanstootgevend.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 februari 2024, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De desbetreffende afbeeldingen heb ik gestuurd. [aangeefster] had nergens om gevraagd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte, in de wettelijke vorm en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 3 augustus 2023 (pagina 1 tot en met 1123) genummerd PL0900-2023233067, opgemaakt door de politie-eenheid Midden Nederland.
2.P. 92.
3.P. 93.
4.P. 94.