In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en heeft daarnaast verzoeken tot nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft verweer gevoerd en primair de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, subsidiair heeft zij geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op 19 juni 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend bij de rechtbank in Marokko, die op [echtscheidingsdatum] 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de echtscheiding in Marokko is uitgesproken na een behoorlijke rechtspleging en dat de Marokkaanse rechter bevoegd was. De rechtbank in Nederland erkent de beslissing van de Marokkaanse rechter, waardoor zij zich op grond van artikel 12 Rv onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek van de man en de verzoeken tot nevenvoorzieningen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door de verzoekende partij en belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.