In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 mei 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 25 juli 2023. In die eerdere uitspraak had de rechtbank zich onbevoegd verklaard om te oordelen over het beroep van de opposant, omdat de brief en het e-mailbericht waartegen het beroep zich richtte, niet afkomstig waren van een bestuursorgaan en derhalve geen besluiten waren. Hierdoor stond er geen rechtsmiddel open voor de opposant, wat leidde tot de onbevoegdheid van de rechtbank.
De rechtbank heeft in het verzet beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was en of er twijfel bestond over de uitkomst. De rechtbank oordeelde dat er geen twijfel was over de uitkomst van het beroep en dat de toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) correct was. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opposant in zijn verzetschrift niet heeft aangetoond waarom hij het niet eens was met het eerdere oordeel. De overige argumenten van de opposant werden niet verder besproken. De beslissing was dat het verzet ongegrond was en de eerdere uitspraak van 25 juli 2023 bleef in stand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.