Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Procesverloop
- [verweerder] , bijgestaan door mr. Van Harskamp,
- [A] , psychiater en geneesheer-directeur,
- [B] , psychiater,
- [C] , SPV,
- een zus van [verweerder] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2024 uitspraak gedaan over een klacht van [verweerder] betreffende de toediening van dwangmedicatie, specifiek Aripiprazol, door [instelling 2]. De klacht werd ingediend op 4 april 2024 bij de klachtencommissie, die deze op 28 maart 2024 ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van [verweerder] in zijn verzoek erkend, omdat het verzoekschrift tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vervolgens de proportionaliteit van de dwangmedicatie beoordeeld aan de hand van de eisen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank concludeert dat de bijwerkingen van de medicatie voor [verweerder] zwaarder wegen dan de gevolgen van het niet toedienen van de medicatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verweerder] ernstige bijwerkingen ervaart, waaronder krachtverlies, incontinentie en een verminderd functioneren, wat leidt tot een aanzienlijke vermindering van zijn kwaliteit van leven. De rechtbank heeft daarom de klacht gegrond verklaard en de bestreden beslissing vernietigd. De rechtbank wijst erop dat de situatie kan veranderen afhankelijk van de uitkomsten van het neurologisch onderzoek dat momenteel plaatsvindt.