ECLI:NL:RBMNE:2024:3423

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
C/16/572165 / JE RK 24-466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2023. De minderjarige is al bijna haar gehele leven uit huis geplaatst in een pleeggezin vanwege onveiligheid door dreiging vanuit de vader. De moeder is tot op heden onvoldoende open geweest naar de gecertificeerde instelling (GI), waardoor een perspectiefonderzoek nog niet van de grond is gekomen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 8 mei 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden, tot 24 november 2024, goedgekeurd. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI moet verduidelijken wat er nodig is om het perspectiefonderzoek te starten, zodat de moeder weet waar zij aan moet werken. De ouders hebben geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De moeder heeft recent positieve stappen gezet in de samenwerking met de GI, maar er is nog onvoldoende zicht op haar opvoedvaardigheden en de veiligheid van de thuissituatie. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk 24 oktober 2024 schriftelijk te rapporteren over de voortgang van het perspectiefonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/572165 / JE RK 24-466
Datum uitspraak: 21 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. S.O. Zengin.
[vader],
hierna te noemen: de vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
advocaat mr. S. Kara.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft op 23 april 2024 een tussenbeschikking gegeven in deze zaak. De kinderrechter verwijst naar de inhoud van die beschikking voor het procesverloop tot aan 23 april 2024.
1.2.
Op 21 mei 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling (zitting) van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • [A] en [B] namens de GI;
  • de advocaat van de vader (via MS Teams).
Daarnaast waren de grootouders moederszijde aanwezig bij de zitting als toehoorder. De vader is behoorlijk opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 8 mei 2023 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 24 mei 2024.
2.4.
Bij beschikking van 12 mei 2024 is [minderjarige] met spoed uit huis geplaatst bij oma (moederszijde) in een moeder-kindhuis voor de duur van vier weken, dus tot 9 juni 2023. Bij beschikking van 16 mei 2023 is de spoed machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gewijzigd naar een plaatsing in het netwerk op een geheime locatie. Vervolgens is bij beschikking van 23 mei 2023 een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend in een pleeggezin voor de duur van vier weken, dus tot 20 juni 2023. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 24 mei 2024.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De GI handhaaft haar verzoek. Dat betekent dat zij wil dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt verlengd tot 8 mei 2025. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De moeder vindt dat de machtiging tot uithuisplaatsing maximaal met drie of zes maanden moet worden verlengd. In die periode moet worden onderzocht of [minderjarige] weer naar de moeder of naar de grootouders moederszijde kan. De moeder vindt dat er niet wordt gekeken naar haar eigen situatie, maar dat er alleen maar naar de situatie van de vader wordt verwezen. De moeder hoopt daarom dat de vader snel wordt gevonden door de politie en gedetineerd komt te zitten en dat de focus dan op de situatie bij haar kan komen te liggen. Bovendien begrijpt de moeder niet waarom de GI nog steeds het idee heeft dat zij contact heeft met de vader. De relatie tussen de ouders is inmiddels anderhalve maand geleden verbroken en de moeder is hierover open naar de GI. Er is dan ook absoluut geen gevaar meer voor een mogelijke ontvoering van [minderjarige] door de ouders. Daarnaast is er inmiddels een samenwerking tot stand gekomen met de GI en zijn er vier begeleide contactmomenten geweest met [minderjarige] . Dat ging goed.
3.3.
Namens de vader heeft zijn advocaat gevraagd de machtiging tot uithuisplaatsing maximaal met drie of zes maanden te verlengen. De vader wil dat [minderjarige] zo snel mogelijk weer naar de moeder kan. Als dat gebeurt, dan wil de vader overal afstand van doen. De relatie met de moeder is voorbij en er is geen zicht op een verzoening tussen de ouders. Ook volgens de vader is er geen gevaar voor een ontvoering van [minderjarige] door de ouders. De vader vindt daarom dat zo snel mogelijk serieus moet worden onderzocht of [minderjarige] weer bij haar moeder kan wonen. Zolang de GI dat niet doet, begint de aanvaardbare termijn waarbinnen voor [minderjarige] duidelijk moet zijn of zij weer bij haar moeder kan wonen, niet te lopen.

4.De beoordeling

De beslissing
4.1.
De kinderrechter wijst het aangehouden deel van het verzoek van de GI om een verlenging van de ondertoezichtstelling toe, dat betekent dat de ondertoezichtstelling zal worden verlengd tot 8 mei 2025. Daarnaast wijst de kinderrechter het aangehouden deel van het verzoek om een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toe voor de duur van zes maanden. Dat betekent dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zal worden verlengd tot 24 november 2024. De beslissing op het overige deel van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing houdt de kinderrechter aan. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De ondertoezichtstelling
4.2.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokkenen tijdens de zitting is voldoende gebleken dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nog altijd aanwezig zijn. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd en het lukt de ouders niet om deze bedreiging in het vrijwillige kader af te wenden. De kinderrechter constateert dat de ouders tegen dit verzoek van de GI geen verweer hebben gevoerd.
De machtiging tot uithuisplaatsing
4.3.
Uit de ingediende stukken en het gesprek op de zitting volgt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
4.4.
[minderjarige] is pas net één jaar oud, maar heeft in haar jonge leven al op verschillende plekken gewoond door de grote zorgen over haar veiligheid. Al vanaf de geboorte van [minderjarige] stelt de vader zich dreigend op richting [minderjarige] , de grootouders moederszijde en de jeugdbeschermers. Er is ook nu nog altijd geen contact tussen de GI en de vader en de vader heeft [minderjarige] sinds de geboorte niet meer gezien. Op de zitting heeft de advocaat van de vader aangegeven dat de vader afstand wil doen van al zijn verantwoordelijkheden als [minderjarige] bij de moeder terug geplaatst wordt. Bovendien wordt de vader gezocht door de politie, omdat de schorsing van zijn voorlopige hechtenis is opgeheven.
4.5.
Voor de moeder geldt dat zij lange tijd haar prioriteit bij het contact met de vader heeft gelegd en weinig aandacht had voor [minderjarige] . De afgelopen periode lijkt er echter een positieve ontwikkeling te zijn ingezet. De moeder heeft sinds november 2023 contact met de GI en er is een samenwerking ontstaan. De moeder heeft nu viermaal begeleid contact gehad met [minderjarige] . En hoewel de kinderrechter het positief vindt om dit te horen, vindt zij ook dat [minderjarige] nu (nog) niet bij de moeder kan wonen. Er is immers nog onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden van de moeder en het is ook nog niet duidelijk of de moeder [minderjarige] een voldoende veilige thuissituatie kan bieden. De moeder heeft een belast verleden en heeft de afgelopen periode ook veel meegemaakt. De moeder is tot op heden nog onvoldoende open geweest naar de GI, waardoor nog altijd niet duidelijk is welke hulpverlening zij nodig heeft om ervoor te zorgen dat zij [minderjarige] een veilige en stabiele thuissituatie kan bieden.
4.6.
Op de zitting is verder gebleken dat de GI een perspectiefonderzoek wil inzetten, maar dat dit tot op heden nog niet van de grond is gekomen. Voor de start van dit onderzoek is namelijk nodig dat aan bepaalde veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan. En hoewel beide ouders aangeven dat hun relatie is verbroken en er ook geen contact meer is tussen hen, maakt de GI zich nog altijd zorgen over het contact tussen de moeder en de vader en de onveiligheid die daaruit voortvloeit. Dit gaat vooral over het risico op ontvoering van [minderjarige] door de vader. De GI heeft hierover signalen ontvangen van zowel de politie als grootouders moederszijde. De kinderrechter begrijpt dat de GI uiterst zorgvuldig met deze signalen om dient te gaan. Aan de andere kant is het belangrijk dat het perspectiefonderzoek gaat starten. [minderjarige] is immers nog heel jong en de tijd waar binnen het perspectief duidelijk moet zijn – de zogenoemde aanvaardbare termijn – is daarom kort. De tijd dringt. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij voor betrokkenen (schriftelijk) concreet maakt wat er nodig is om het perspectiefonderzoek te kunnen starten. Hierdoor wordt voor de moeder duidelijk waar zij de komende periode mee aan de slag moet gaan. En als het perspectiefonderzoek onverhoopt toch niet kan starten, kan aan de hand van deze voorwaarden getoetst worden waarom dat niet gelukt is.
4.7.
Gelet op het voorgaande vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat [minderjarige] nog langer in het pleeggezin kan blijven. [minderjarige] verblijft nu ongeveer een jaar in het pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] echter niet verlengen met de door de GI verzochte duur, maar voor de duur van
zes maanden. De rest van het verzoek houdt de kinderrechter aan, zodat zij zicht kan houden op de situatie van [minderjarige] en het perspectiefonderzoek. De kinderrechter verneemt graag
vóór 24 oktober 2024van de (advocaat van de) moeder, de (advocaat van de) vader en de GI wat de stand van zaken is met betrekking tot (in ieder geval) het perspectiefonderzoek, en of de GI haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
4.8.
Tot slot verwacht de kinderrechter de komende periode ook iets van de moeder; namelijk dat zij hard met zichzelf aan de slag gaat en alle mogelijkheden om haar leven op de rit te krijgen, aangrijpt. Dit geldt voor werk, schuldhulpverlening en duidelijkheid geven over waar zij verblijft. Ook betekent dit dat de moeder zich (volledig) zal moeten openstellen naar de GI, zodat duidelijk wordt wat voor hulpverlening zij nodig heeft. De kinderrechter begrijpt dat dit voor de moeder lastig is. Maar alleen op die manier kan de moeder aan de hulpverlening laten zien dat zij [minderjarige] wel de veiligheid en stabiliteit kan bieden die zij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 8 mei 2025;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin tot 24 november 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de beslissing op het verzoek tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor het overige aan;
5.5.
verzoekt de GI om uiterlijk 24 oktober 2024 de kinderrechter schriftelijk te informeren zoals hierboven vermeld en daarbij aan te geven of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024 door mr. R.M. Maliepaard, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. H.I.E. Mutsaerts als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.