Uitspraak
1.De procedure
2.Waar gaat deze zaak over?
- de huurcommissie is er ten onrechte van uitgegaan dat het gaat om een tijdelijke huurovereenkomst als bedoeld in de tweede volzin van artikel 7:271 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bedoeling van partijen was om een huurovereenkomst te sluiten voor onbepaalde tijd, die werd voorafgegaan door een huurovereenkomst voor bepaalde tijd zolang [gedaagde] nog geen geldige verblijfstitel in Nederland had. Het bepaalde in artikel 7:249 lid 2 BW is daarom volgens [eiseres] niet van toepassing;
- [gedaagde] heeft niet binnen zes maanden na aanvang van de huurovereenkomst een verzoek tot toetsing van de aanvangshuurprijs ingediend. De huurcommissie had hem daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren;
- de huurcommissie heeft geen onderzoek ter plaatse gedaan. Zij is afgegaan op de informatie die zij van [gedaagde] heeft verkregen;
- de huurcommissie heeft in de puntentelling rekening gehouden met een te lage WOZ-waarde. Daarnaast heeft [eiseres] geld geïnvesteerd in het gehuurde en daarom maakt zij aanspraak op renovatiepunten;
- [eiseres] heeft aanvankelijk ook gesteld dat de huurcommissie ten onrechte geen punten heeft toegekend voor de buitenruimte bij het gehuurde. [eiseres] heeft dit standpunt tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.De beoordeling
‘TENANCY AGREEMENT FOR LIMITED PERIOD’.In artikel 2 van de huurovereenkomst is opgenomen:
van het begin af aaneen huurovereenkomst voor onbepaalde tijd had bestaan, had [gedaagde] binnen zes maanden na aanvang van de huur een verzoek bij de Huurcommissie moeten indienen. Als zo geredeneerd zou worden als [eiseres] doet zou de bescherming die artikel 7:249 lid 2 BW aan de huurder beoogt te bieden namelijk illusoir worden.