ECLI:NL:RBMNE:2024:3404

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
10698773 \ UC EXPL 23-6139
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een (aannemings)overeenkomst wegens misleidende handelspraktijk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en gedaagde over de vernietiging van een (aannemings)overeenkomst. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben gedaagde gedagvaard omdat zij van mening zijn dat de overeenkomst terecht is vernietigd op grond van een oneerlijke handelspraktijk, meer specifiek een misleidende handelspraktijk zoals bedoeld in artikel 6:193b jo. 6:193c van het Burgerlijk Wetboek. De kern van het geschil ligt in de bewering van eisers dat gedaagde hen onjuiste informatie heeft verstrekt over hun aansluiting bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) tijdens een verkoopgesprek op 7 maart 2022. Gedaagde heeft de douchevloer vernieuwd en een wandpaneel aangebracht in de badkamer van eisers voor een aanneemsom van € 6.000,00, waarvan reeds € 5.000,00 was voldaan. Na het sluiten van de overeenkomst bleek echter dat gedaagde niet meer was aangesloten bij de CBW, hetgeen door eisers als misleidend werd ervaren. Eisers hebben de overeenkomst op 19 september 2022 buitengerechtelijk vernietigd, maar gedaagde heeft hier geen gevolg aan gegeven. In de mondelinge uitspraak heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst terecht is vernietigd en dat gedaagde het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.000,00 aan eisers moet terugbetalen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de informatie over de aansluiting bij de CBW niet relevant was voor eisers en dat zij op basis van de verstrekte informatie mochten aannemen dat gedaagde nog steeds aangesloten was bij de CBW. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10698773 UC EXPL 23-6139 NA/58602
proces-verbaal van de comparitie van partijen 22 januari 2024
inzake

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats]

2.[eiser sub 2] ,

wonende in [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud genoemd: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] , (mede) handelende onder de naam " [handelsnaam] ",
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna genoemd: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] gedagvaard. Bij de dagvaarding zijn producties toegevoegd. [gedaagde] heeft daarop gereageerd met een conclusie van antwoord, inclusief producties.
1.2.
Tegenwoordig op de mondelinge behandeling van vandaag zijn
mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en mr. N.A. Adame Sanchez, griffier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
1.3.
Verschenen zijn:
 de heer [eiser sub 1] ,
 mevrouw [eiser sub 2] ,
 mr. S.W. Haagsma, de gemachtigde van [eiser] ,
 de heer [vertegenwoordiger] , vertegenwoordiger van [gedaagde] .
1.4.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter tijdens de zitting met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is de vastlegging van die uitspraak.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Via Facebook is [eiser] gestuit op een advertentie van [gedaagde] . Naar aanleiding daarvan heeft er op 7 maart 2022 een verkoopgesprek plaatsgevonden bij [eiser] thuis. Tijdens dit verkoopgesprek is de indruk gewekt dat [gedaagde] aangesloten zou zijn bij de Centrale Branchevereniging Wonen (hierna: CBW). Dit was vanwege de geboden extra zekerheid en garanties voor het aangaan van de overeenkomst een zeer belangrijk element voor [eiser] . Mede daarom hebben [eiser] en [gedaagde] diezelfde dag een (aannemings)overeenkomst gesloten. In dat kader heeft [gedaagde] de douchevloer vernieuwd en een wandpaneel aangebracht in de badkamer van [eiser] , voor een aanneemsom van € 6.000,00. [eiser] heeft hiervan reeds
€ 5.000,00 voldaan.
2.2.
Volgens [eiser] is er sprake van een oneerlijke handelspraktijk, meer specifiek een misleidende handelspraktijk zoals bedoeld in artikel 6:193b jo. 6:193c van het Burgerlijk Wetboek (BW), omdat na het sluiten van de (aannemings)overeenkomst is gebleken dat [gedaagde] niet is aangesloten bij de CBW. Daarmee heeft [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst informatie verstrekt die feitelijk onjuist is, aldus [eiser] . [eiser] heeft als gevolg daarvan de overeenkomst via een e-mail buitengerechtelijk vernietigd op 19 september 2022. Omdat [gedaagde] daar geen gevolg aan heeft gegeven, vordert [eiser] in deze procedure dat voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst is vernietigd en dat [gedaagde] het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.000,00 aan [eiser] moet terugbetalen. Ook wil [eiser] dat [gedaagde] zijn (proces)kosten vergoed.
2.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt in dat kader het volgende. [gedaagde] erkent dat zij sinds december 2021 niet meer is aangesloten bij de CBW, maar sinds januari 2022 wordt het CBW niet meer vermeld in de vernieuwde brochure. Het kan zo zijn dat [eiser] de oude brochure heeft ontvangen, ervan uitgaande dat dat [eiser] de aanvraag voor deze brochure heeft gedaan op het moment dat [gedaagde] nog aangesloten was bij de CBW. Tijdens het verkoopgesprek op 7 maart 2022 is door de verkoopmedewerker niet expliciet over het CBW gesproken, omdat [eiser] er niet naar gevraagd heeft. [gedaagde] is er dan ook nooit op gewezen dat het vermeende lidmaatschap van CBW voor [eiser] van doorslaggevend is geweest. De vordering van [eiser] moet daarom worden afgewezen. Ook moet [eiser] worden veroordeeld tot betaling van de resterende aanneemsom van € 1.000,00.

3.De mondelinge uitspraak

3.1.
De vordering zoals die is ingesteld, dus voor recht te verklaren dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] is vernietigd, wordt toegewezen. Dat het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.000,00 door [gedaagde] moet worden terugbetaald aan [eiser] , wordt ook toegewezen.
Dat er buitengerechtelijke incassokosten zijn gemakt, is aannemelijk en het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit. Daarom moet [gedaagde] eveneens de buitengerechtelijke incassokosten betalen. Tot slot worden de proceskosten toegewezen. De motivering hiervan volgt hierna.
3.2.
De kernvraag is of sprake is van een vernietiging van de (aannemings)overeenkomst op grond van een oneerlijke handelspraktijk zoals de wet dat regelt. Het staat vast dat de brochure die [eiser] heeft ontvangen, afkomstig is van [gedaagde] en dat deze brochure de vermelding kent van het aangesloten zijn bij de CWB. De kantonrechter oordeelt dat niet relevant is dat die brochure mogelijk op en eerder moment is toegestuurd toen [gedaagde] nog aangesloten was bij de CWB. [gedaagde] wist of had immers moeten weten, zeker gelet op de datum van het sluiten van de (aannemings)overeenkomst begin maart 2022, dat er klanten zouden kunnen zijn die oude informatie tot hun beschikking hadden en dat die klanten op basis van die informatie hun beslissing hebben kunnen nemen. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om expliciet aan de orde de stellen dat die informatie achterhaald is en werd vervangen voor de juiste informatie.
3.3.
Vervolgens is van belang wat er gezegd is tijdens het verkoopgesprek op 7 maart 2022. De kantonrechter heeft ter zitting van [gedaagde] de toelichting gekregen dat de verkoopmedewerker heeft gezegd dat hij zelf het lidmaatschap van CWB niet aan de orde geeft gesteld, omdat [eiser] er niet naar zou hebben gevraagd. De kantonrechter stelt daarmee vast dat het standpunt van [gedaagde] niet langer is dat expliciet mondeling door de verkoopmedewerker is genoemd dat [gedaagde] geen lid meer was van de CBW. [eiser] mocht er op basis van eerdere informatie van uitgaan dat die betreffende informatie niet is gewijzigd. Door [eiser] eerst te informeren dat [gedaagde] is aangesloten bij het CBW, zonder dit bij het sluiten van de (aannemings)overeenkomst bij te stellen naar de actuele informatie, is aan te merken als onjuiste en voor de aankoop zeer relevante informatie. Dat het lidmaatschap bij de CWB een essentieel element is geweest voor het sluiten van de (aannemings)overeenkomst, wordt door de kantonrechter aangenomen reeds door de wijze waarop [gedaagde] die informatie (eerder) heeft gepresenteerd als extra zekerheid.
3.4.
Deze handelswijze van [gedaagde] is juridisch te kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk en daardoor is de (aannemings)overeenkomst terecht vernietigd. De kantonrechter komt daardoor niet toe aan het oordeel over de deugdelijkheid van de prestatie. De kantonrechter kan enkel uitspreken dat de overeenkomst vernietigd is en wel naar aanleiding van de e-mail van 19 september 2022. Het gevolg is dat de prestaties over en weer zijn komen te vervallen en dat wat er wel al is geleverd, onverschuldigd is betaald. Daarom wordt ook de vordering tot tergbetaling van € 5.000,00 toegewezen.
3.5.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit betekent dat zij haar eigen kosten draagt en de proceskosten van [eiser] aan hem moet betalen. De proceskosten van [eiser] worden in begroot op:
- dagvaarding € 133,84
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 660,00 (2 punten x tarief € 330,00)
- nakosten
€ 124,00(als gevorderd)
Totaal € 1.161,84
3.6.
Tot slot verklaart de kantonrechter de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat de op 7 maart 2022 tussen partijen gesloten (aannemings)overeenkomst op 19 september 2022 is vernietigd;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 5.000,00 aan reeds betaalde aanneemsom;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 625,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.161,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan proces-verbaal,