In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers en gedaagde over de vernietiging van een (aannemings)overeenkomst. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben gedaagde gedagvaard omdat zij van mening zijn dat de overeenkomst terecht is vernietigd op grond van een oneerlijke handelspraktijk, meer specifiek een misleidende handelspraktijk zoals bedoeld in artikel 6:193b jo. 6:193c van het Burgerlijk Wetboek. De kern van het geschil ligt in de bewering van eisers dat gedaagde hen onjuiste informatie heeft verstrekt over hun aansluiting bij de Centrale Branchevereniging Wonen (CBW) tijdens een verkoopgesprek op 7 maart 2022. Gedaagde heeft de douchevloer vernieuwd en een wandpaneel aangebracht in de badkamer van eisers voor een aanneemsom van € 6.000,00, waarvan reeds € 5.000,00 was voldaan. Na het sluiten van de overeenkomst bleek echter dat gedaagde niet meer was aangesloten bij de CBW, hetgeen door eisers als misleidend werd ervaren. Eisers hebben de overeenkomst op 19 september 2022 buitengerechtelijk vernietigd, maar gedaagde heeft hier geen gevolg aan gegeven. In de mondelinge uitspraak heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overeenkomst terecht is vernietigd en dat gedaagde het onverschuldigd betaalde bedrag van € 5.000,00 aan eisers moet terugbetalen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat de informatie over de aansluiting bij de CBW niet relevant was voor eisers en dat zij op basis van de verstrekte informatie mochten aannemen dat gedaagde nog steeds aangesloten was bij de CBW. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.