ECLI:NL:RBMNE:2024:34

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/16/546499 / FA RK 22-2229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en ouderonthechting met zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2008 met elkaar zijn getrouwd. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, omdat partijen het erover eens zijn dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De hoofdverblijfplaats van de kinderen is vastgesteld bij de vrouw, omdat dit in het belang van de kinderen wordt geacht. De rechtbank heeft grote zorgen over de kinderen, die getuige zijn geweest van de strijd tussen de ouders en in een loyaliteitsconflict zijn beland. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige ouderonthechting en dat de invloed van de man op de kinderen moet worden verminderd. De kinderen mogen ten minste de komende drie maanden geen contact hebben met hun vader, en het contact kan pas worden hersteld als de kinderen hun moeder niet meer afwijzen.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de man om kinderalimentatie afgewezen, omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw is en de inkomens van beide partijen nagenoeg gelijk zijn. De rechtbank heeft ook de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de verkoopopbrengst van de gezamenlijke woning en de saldi op de gezamenlijke bankrekeningen bij helfte worden verdeeld. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De proceskosten zijn voor iedere partij afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/546499 / FA RK 22-2229 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/552160 / FA RK 23-372 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Echtscheidingsbeschikking met nevenvoorzieningen
Beschikking van 10 januari 2024
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat: mr. P.G.M. Lodder,
tegen
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man of de vader,
advocaat: mr. T.C. Cooman.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft op 7 juli 2023 (na een regiezitting) de beslissing op het verzoek tot echtscheiding en de overige verzoeken aangehouden totdat de verzoeken inhoudelijk worden behandeld.
1.2.
De rechtbank heeft in deze procedure de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw (met bijlagen), binnengekomen op 17 oktober 2022;
  • het verweerschrift van de man (met bijlagen) met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken);
  • een brief van de man (met USB-stick) van 12 januari 2023 (via F9-formulier);
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen) op de zelfstandige verzoeken van de man;
  • een bericht van de vrouw van 22 februari 2023 met bijlage (via F9-formulier);
  • een bericht van de vrouw van 12 april 2023 (via F9-formulier);
  • een bericht van de man van 12 september 2023 (via F9-formulier);
  • een brief van de man (met bijlagen) van 4 december 2023, tevens houdende een aanvulling van zijn verzoeken;
  • een brief van de vrouw (met bijlagen) van 5 december 2023;
  • een brief van de man (met bijlagen) van 8 december 2023.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 15 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat;
  • de heer [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad); en
  • mevrouw [B] (de gezinsvoogd) en mevrouw [C] (de gedragsdeskundige) namens de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna te noemen: de GI).
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van partijen, gevraagd wat zij van de verzoeken vinden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben op 8 december 2023 met de rechter gesproken.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2008 met elkaar getrouwd in [plaats] .
2.2.
Op 14 juli 2008 hebben partijen bij een notaris de huwelijkse voorwaarden laten opmaken en getekend.
2.3.
Partijen zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2010 in [woonplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2013 in [woonplaats] .
De ouders geven tijdens de echtscheidingsprocedure uitvoering aan een co-ouderschapsregeling, in de vorm van birdnesting.
2.4.
De kinderen zijn op 19 december 2022 onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar, dus tot 19 december 2023. Tijdens de mondelinge behandeling van 15 december 2023 is ook het verzoek tot verlenging met een jaar van de ondertoezichtstelling (
zaaknummer C/16/565955 / JE RK 23-1976) behandeld. Dit verzoek is ter zitting mondeling toegewezen.
2.5.
Partijen verzoeken de rechtbank de echtscheiding tussen hen uit te spreken.
2.6.
Partijen hebben beiden enkele nevenverzoeken ingediend, Een deel daarvan hebben zij in de loop van de procedure ingetrokken, aangevuld en/of gewijzigd.
2.7.
Voor zover thans nog van belang verzoekt de vrouw aan de rechtbank om:
te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij haar zal zijn;
primairte bepalen dat de man omgang heeft met de kinderen eens per twee weken van vrijdag na school tot zondag 19.30 uur, en
subsidiairte bepalen dat de ouders de zorg voor de kinderen volledig 50/50 verdelen, waarbij het uitgangspunt is dat de kinderen steeds gezamenlijk een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder verblijven, waarbij geen van de ouders kinderalimentatie is verschuldigd en iedere ouder de desbetreffende kosten voor zijn/haar eigen rekening neemt en de verblijfsoverstijgende kosten gezamenlijk zullen worden gedeeld;
3. ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen te bepalen dat de kinderen:
a. eerste kerstdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven;
b. tweede kerstdag in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man verblijven;
c. de eerste drie weken van de zomervakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven;
d. de laatste drie weken van de zomervakantie in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man verblijven;
4. de verdeling van de eenvoudige gemeenschap te gelasten als opgenomen in productie 9 van de vrouw.
2.8.
De man vindt dat de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding, moeten worden afgewezen. De man verzoekt – na wijziging – de rechtbank om:
te bepalen dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man zal zijn;
vast te stellen dat begeleide contactmomenten van de vrouw met de kinderen zullen plaatsvinden onder regie van de GI althans een zorgregeling vast te stellen die in het belang van de kinderen is, waarbij de kinderen veiligheid zullen verkrijgen/ervaren;
vast te stellen dat de vrouw per maand aan de man een bedrag moet betalen aan kinderalimentatie voor beide kinderen. Aanvankelijk vroeg de man € 264,- voor [minderjarige 1] en € 332,- voor [minderjarige 2] , met ingang van de datum van indiening van dit zelfstandig verzoek. Ter zitting heeft de man deze bedragen verminderd tot € 195,- per kind per maand.
te bepalen dat de woning aan de [adres] in [woonplaats] zal worden verkocht aan een derde en dat de opbrengst daarvan bij helfte tussen partijen wordt verdeeld, met bepaling dat een eventuele opgebouwde waarde in de levensverzekering gekoppeld aan de hypotheek bij helfte tussen partijen verdeeld wordt;
te bepalen dat de vrouw de helft van de saldi op de peildatum van 17 oktober 2022 van de gemeenschappelijke bankrekeningen aan de man moet betalen, waarna de vrouw over de gezamenlijke bankrekeningen en saldi mag beschikken;
te bepalen dat de saldi van de bankrekeningen ten name van één van partijen op de peildatum van 17 oktober 2022, waarvan partijen elkaar de benodigde bankafschriften zullen verstrekken, volledig in de verrekening moeten worden betrokken, zodat ieder van partijen recht heeft op de helft van de saldi op de peildatum;
te bepalen dat de vrouw met ingang van 17 oktober 2022 de wettelijke rente verschuldigd is aan de man over een eventuele verrekenvordering van de man op de vrouw;
te bepalen dat de teruggave dan wel te betalen bedragen voor IB 2022 en IB 2023 aan ieder van partijen voor de helft toekomt dan wel voor de helft door ieder van partijen dient te worden gedragen.
2.9.
Daarnaast heeft de rechtbank op 6 november 2023 van [minderjarige 1] een e-mail ontvangen waarin zij vraagt om een bijzondere curator voor haar te benoemen.

3.De beoordeling

De echtscheiding
3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] Partijen zijn het er namelijk over eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat zij niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De hoofdverblijfplaats van de kinderen
3.2.
De rechtbank zal de hoofdverblijfplaats van de kinderen vaststellen bij de vrouw. Dit betekent dat de kinderen voortaan bij de vrouw wonen. De rechtbank vindt dit in het belang van de kinderen omdat de vrouw in tegenstelling tot de man de kinderen de ruimte geeft van beide ouders te houden. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
3.3.
De rechtbank maakt zich grote zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn al langere tijd getuige geweest van strijd en spanningen tussen ouders. Deze strijd heeft de kinderen belast en in een ernstig loyaliteitsconflict doen belanden. Zij voelen hierdoor niet de vrijheid om van beide ouders te houden. De kinderen wijzen hun moeder af. Zij is slecht in hun ogen en hun vader is goed. Daar zit geen enkele nuance in. De kinderen geven aan dat zij absoluut geen contact meer willen met hun moeder (of haar familie) en zij kunnen geen positieve eigenschappen meer benoemen van hun moeder. Bij met name [minderjarige 1] is daarnaast sprake van ernstige gedragsproblemen, waarbij zij regelmatig wegloopt van huis als het de week is waarin haar moeder voor haar zorgt. Zij weigert het eten dat haar moeder heeft gekookt te eten, spoelt een pak vruchtendrank door de gootsteen om haar moeder te provoceren en uit zich verbaal en fysiek gewelddadig jegens haar moeder. [minderjarige 2] laat meer internaliserende problematiek zien, zoals slaap- en concentratieproblemen en veel verdriet. Al met al ziet de kinderrechter, net als de GI, twee kinderen die verscheurd worden door de complexe echtscheidingsproblematiek en als afweermechanisme tegen de pijn en het verdriet voor één ouder lijken te kiezen. Dit vormt een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen.
3.4.
Met de GI is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een proces van ernstige ouderonthechting. Daarnaast lijkt sprake te zijn van een symbiotische relatie tussen [minderjarige 1] en haar vader en van rolomkering. Dit is in feite een constante vorm van ernstige kindermishandeling. De GI heeft in het afgelopen jaar tijdens de ondertoezichtstelling geprobeerd het tij te keren.
3.5.
De GI heeft drie vormen van hulpverlening beschreven die bij ouderonthechting ingezet kunnen worden:
- psycho-educatie van de ouders;
- vergroten van de weerbaarheid van de kinderen, zodat zij leren zelfstandig te denken; en
- begeleiding bij het verbeteren van de relatie tussen de moeder en de kinderen.
Het afgelopen jaar is er vanuit [jeugdhulp] en het buurtteam geprobeerd deze vormen van hulpverlening in te zetten, maar dit is onvoldoende van de grond gekomen.
3.6.
Een van de oorzaken hiervan is gelegen in het feit dat de kinderen niet met de hulpverlening in gesprek willen; zij zeggen dat ze niet gehoord worden en dat er niet naar hen wordt geluisterd. Een andere oorzaak betreft de houding van de man. Deze is niet coöperatief en hij toont geen zelfinzicht. Ook blijft hij benoemen dat de situatie bij de vrouw onveilig is voor de kinderen, waarbij de GI ziet dat de man situaties uitvergroot of uit zijn verband rukt. Ook corrigeert hij met name [minderjarige 1] onvoldoende, althans onvoldoende geloofwaardig, in haar onacceptabele gedrag. Dit bleek ook op zitting uit zijn antwoord op de vraag hoe hij [minderjarige 1] corrigeerde als zij weer eens was weggelopen. De man antwoordde dat hij [minderjarige 1] voorhield dat het buiten gevaarlijker was dan bij haar moeder. Hieruit blijkt een diskwalificatie van de vrouw als moeder. Een zelfde diskwalificatie blijkt ook uit de processtukken van de man. Naast de verhalen van de man en de kinderen over de onveiligheid van de kinderen bij de vrouw krijgt de GI op geen enkele andere manier signalen dat het onveilig zou zijn bij de vrouw. De door de man in het geding gebrachte opnames overtuigen de rechtbank ook bepaald niet van zijn stelling dat het bij de moeder onveilig zou zijn, integendeel. De rechtbank heeft op een van de opnames een moeder gezien, die hoewel zij gefilmd wordt door de man terwijl hij in het bijzijn van de kinderen ostentatief aan het huilen is en haar verwijten maakt, probeert rustig te blijven en het drama probeert in rustiger banen te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zorgen van de man dan ook ongegrond, maar deze zorgen hebben wel een enorme invloed op de kinderen.
3.7.
De rechtbank ziet verder dat de vrouw in het afgelopen jaar meerdere trajecten heeft doorlopen om zich te laten ondersteunen bij het vormgeven van het ouderschap. Zo heeft ze het traject Neutraal Ouderschap gevolgd, volgt ze op eigen initiatief een cursus en laat ze zich begeleiden door [jeugdhulp] en het buurtteam. De vrouw heeft daar geleerd het gedrag van de kinderen te verdragen, escalatie te vermijden en te proberen met kleine stapjes weer in liefdevol contact te komen met haar kinderen. De rechtbank vindt dit bewonderenswaardig. Echter, ondanks alle pogingen van de vrouw en de hulpverlening is de situatie het afgelopen jaar alleen maar verslechterd en de ouderonthechting alleen maar erger geworden. Het is niet te verwachten dat de hulpverlening het komende jaar wel het gewenste resultaat zal hebben, als er geen andere maatregelen worden getroffen. De rechtbank is van oordeel dat de invloed van de man op de kinderen de komende tijd sterk moet worden verminderd, wil de hulpverlening enig effect kunnen hebben. Daarom zal de rechtbank onder meer bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw.
Zorgregeling
3.8.
De rechtbank zal verder bepalen dat de kinderen tenminste de komende drie maanden na deze beschikking geen contact mogen hebben met hun vader. Daarna, maar pas als de kinderen hun moeder niet meer afwijzen, kan het contact met de man langzaam en stapje voor stapje door de gezinsvoogd worden hersteld en kan worden toegewerkt naar een zorgregeling die via een weekend per veertien dagen uiteindelijk zal kunnen uitmonden in co-ouderschap. Of die laatste stap ooit bereikt wordt is afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt. Voor de redenen voor deze beslissing verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven in de nummers 3.3 tot en met 3.7 is overwogen. Zodra de situatie van ouderonthechting niet meer aanwezig is, dit ter beoordeling van de gezinsvoogd, kan ook de vakantieregeling in werking treden zoals door de vrouw is verzocht. De rechtbank zal dit zo beslissen.
Bijzonder curator
3.9.
De rechtbank ziet geen reden om ambtshalve een bijzonder curator voor [minderjarige 1] te benoemen. Er is een gezinsvoogd die haar belangen voorop stelt. Een bijzonder curator die stem zou moeten geven aan [minderjarige 1] zal de situatie alleen maar erger maken.
De kinderalimentatie
3.10.
De rechtbank zal dit verzoek van de man afwijzen. De kinderen zullen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en de man zal voorlopig ook geen kosten hebben die met een zorgregeling samenhangen. Daar komt bij dat het inkomen van partijen nagenoeg gelijk is; de man verdient jaarlijks net iets meer dan de vrouw. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat de man geen behoefte heeft aan kinderalimentatie. De vrouw heeft niet verzocht om kinderalimentatie dus de rechtbank kan geen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage vaststellen. Dit neemt niet weg dat de man wel onderhoudsplichtig is voor de kinderen. Uit zijn eigen berekening volgt dat hij tenminste een zelfde bedrag per kind per maand aan de vrouw zou kunnen en moeten betalen dan hij zelf heeft verzocht, dat wil zeggen € 195,- per kind per maand. Dit is een verplichting die rechtstreeks uit de wet voortvloeit. De rechtbank gaat ervan uit dat de man vrijwillig aan zijn onderhoudsplicht voldoet.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
3.11.
Partijen zijn gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. Hierin hebben zij – voor zover hier relevant – elke gemeenschap van goederen uitgesloten (artikel 1), een definitie vastgesteld van het inkomen (artikel 6) en zijn zij een regeling overeengekomen over vergoedingsrechten (artikel 3) en de verdeling van de kosten van de huishouding (artikel 7). Verder zijn zij een periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten overeengekomen (artikel 10).
3.12.
Partijen hebben naast hun eigen vermogen een aantal zaken in gemeenschappelijk eigendom. De door hen ingediende verzoeken hebben de strekking dat die worden verdeeld, naar de rechtbank begrijpt bij helfte, nu van een andere eigendomsverhouding niet is gebleken.
Eenvoudige gemeenschappen
De woning aan de [adres] in [woonplaats]
3.13.
Partijen hadden deze woning in gemeenschappelijk eigendom. Deze woning is op 28 december 2023 geleverd aan een derde. De man heeft dus geen belang meer bij zijn verzoek om te bepalen dat deze woning zal moeten worden verkocht. Dit verzoek zal dus worden afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil hoe de verkoopopbrengst van deze woning verdeeld moet worden. De rechtbank zal daarom (een deel van) het verzoek van de man over deze woning toewijzen. De vrouw heeft zich namelijk ten aanzien van dit deel van het verzoek aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. De rechtbank zal bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] in [woonplaats] en ook de eventueel opgebouwde waarde van de levensverzekering (die is gekoppeld aan de hypotheek) bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld.
De inboedel
3.14.
Partijen hebben ter zitting meegedeeld dat zij over de verdeling van de inboedel overeenstemming hebben bereikt. Het verzoek van de vrouw onder 2.7 onder 4 zal om die reden bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Verdeling saldo gezamenlijke bankrekening
3.15.
Het saldo op de peildatum op de gezamenlijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] dienen partijen bij helfte te verdelen. Op de peildatum stond er € 1.114,59 op die rekening. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. De overige gezamenlijke rekeningen hadden een saldo van nul, dus wat betreft die rekeningen valt niets te verdelen.
De verrekening
3.16.
Het door de man in 2.8 onder 6 geformuleerde verzoek heeft de strekking dat de rechtbank de wijze van verrekening vaststelt. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij daarbij, net als bij een verdeling, niet gebonden is aan de exacte formulering van het verzoek. Nu in de huwelijkse voorwaarden geen peildatum is opgenomen voor verrekening zal de rechtbank het wettelijk uitgangspunt zoals opgenomen in artikel 1:141 lid 2 BW als peildatum voor de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen aanhouden, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding op 17 oktober 2022.
3.17.
Tussen partijen is in geschil of zij tijdens het huwelijk uitvoering hebben gegeven aan het periodiek verrekenbeding. Volgens de man is dit niet het geval. De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen wel jaarlijks hebben verrekenend en verwijst daarvoor naar de producties 16 en 17 van haar zijde. Dit betreffen talloze blaadjes met handgeschreven onduidelijke berekeningen. Ter zitting is echter gebleken dat dit geen verrekening van overgespaarde inkomsten betreft maar een verrekening van ieders bijdrage in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, naar rato van het inkomen. Een dergelijke exercitie is echter vrij nutteloos, omdat die niet afdoet aan de plicht om jaarlijks op een hoop te leggen wat over is van ieders inkomen, na ieders bijdrage aan de huishouding, en dat vervolgens te verrekenen zodanig dat iedere partij de helft krijgt. Nu dit niet is gebeurd is artikel 1:141 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. Dit artikel bepaalt dat de verplichting tot verrekening in stand blijft en zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet verrekend is, alsmede over de vruchten daarvan. Het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen van iedere echtgenoot wordt op grond van artikel 1:141 lid 3 BW vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
3.18.
Nu geen van partijen iets heeft aangevoerd dat dit wettelijk vermoeden ontkracht en evenmin heeft gesteld dat uit de redelijkheid en billijkheid iets anders voortvloeit, dienen partijen de saldi van hun bankrekeningen op de peildatum te verrekenen.
Aan de zijde van de man zijn dat de saldi op de peildatum van 17 oktober 2021 op de bankrekeningen op zijn naam:
[rekeningnummer 2] met een saldo van € 2.502,87
[rekeningnummer 3] met een saldo van € 1.372,72
[rekeningnummer 4] met een saldo van € 817,78
[rekeningnummer 5] met een saldo van € 516,89
[rekeningnummer 6] (betaalrekening) met een saldo van € 3.992,63
[rekeningnummer 6] (spaarrekening) met een saldo van € 2.001,25
Aan de zijde van de vrouw zijn dat de saldi op de bankrekeningen op haar naam:
[rekeningnummer 7] met een saldo van € 985,- op 1 januari 2021
[rekeningnummer 8] met een saldo van € 18.125,- op 1 januari 2021
De saldi op de peildatum van de rekeningen van de vrouw zijn de rechtbank niet bekend, dus de rechtbank kan geen berekening maken van de verrekenvordering. De vrouw dient de saldi van haar bankrekeningen op de peildatum (17 oktober 2021) aan de man te laten zien en partijen dienen zelf te berekenen wie nog wat van de ander krijgt uit hoofde van de verrekening van het saldo, zoals in het dictum van deze beschikking is bepaald.
Wettelijke rente
3.19.
Van een aanspraak op wettelijke rente over een verrekenvordering kan eerst sprake kan zijn wanneer die vordering is vastgesteld en opeisbaar is geworden. Uit de tekst van de huwelijke voorwaarden ziet de rechtbank, anders dan de man, geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. Nu een eventuele verrekenvordering van de man op de vrouw nog niet kan worden vastgesteld en dus ook nog niet opeisbaar is zal de door de man gevorderde wettelijke rente over die vordering worden afgewezen.
Overige verzoeken
3.20.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om te bepalen dat de teruggave dan wel te betalen bedragen voor IB 2023 aan ieder van partijen voor de helft toekomt dan wel voor de helft door ieder van partijen dient te worden gedragen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Voor wat betreft de teruggave IB 2022 heeft de vrouw ter zitting verklaard dat deze al is verdeeld, na aftrek van de BSO-kosten. Op zichzelf heeft de man dit niet betwist. Hij stelt slechts dat hij niet gehouden is bij te dragen aan de BSO-kosten omdat hij er in zijn week geen gebruik van maakt. Het feit dat hij geen gebruik maakt van de BSO, betekent niet dat hij niet gehouden is om bij te dragen aan de opvangkosten. De vrouw was dus gerechtigd om een deel van de teruggave IB 2022 daarvoor aan te wenden. De rechtbank begrijpt dat het overige deel van de teruggave IB 2022 bij helfte tussen partijen is verdeeld. De rechtbank zal ter zake beslissen zoals in het dictum is vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.21.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. Dit is met name van belang voor de beslissingen ten aanzien van de kinderen. Hun belang vereist dat deze beslissingen direct ingaan omdat anders een onomkeerbare verstoting van de hun moeder dreigt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.22.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, getrouwd op [datum] 2008 in [plaats] ;
4.2.
bepaalt dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw;
4.3.
stelt de volgende zorgregeling vast:
de kinderen hebben tenminste de komende drie maanden geen contact met hun vader. Pas als de kinderen hun moeder niet meer afwijzen kan het contact met de man langzaam en stapje voor stapje door de gezinsvoogd worden hersteld en kan onder regie van de gezinsvoogd worden toegewerkt naar een zorgregeling die via een weekend per veertien dagen uiteindelijk zal kunnen uitmonden in co-ouderschap, afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt;
4.4.
stelt een verdeling van de vakanties en feestdagen vast, waarbij de kinderen:
e. eerste kerstdag in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven;
f. tweede kerstdag in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man verblijven;
g. de eerste drie weken van de zomervakantie in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw verblijven;
h. de laatste drie weken van de zomervakantie in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man verblijven;
4.5.
bepaalt dat de verdeling van de vakanties en feestdagen pas ingaat op het moment waarop de situatie van ouderonthechting niet langer aanwezig is, dit ter beoordeling van de gezinsvoogd;
4.6.
bepaalt dat partijen de saldi van hun bankrekeningen op de peildatum (17 oktober 2021) dienen te verrekenen in die zin dat de partij met het hoogste totale saldo de helft van het verschil van het totale saldo van de andere partij aan die ander partij dient te vergoeden; de vrouw dient daartoe de saldi op de peildatum van haar rekeningen aan de man te verstrekken.
4.7.
gelast de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschappen als volgt:
  • partijen zullen de verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] in [woonplaats] en de eventueel opgebouwde waarde van de levensverzekering (die is gekoppeld aan de hypotheek) bij helfte verdelen;
  • partijen zullen het saldo op de peildatum op de gezamenlijke bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] van € 1.114,59 bij helfte verdelen;
4.8.
bepaalt dat de teruggave dan wel te betalen bedragen voor IB 2023 aan ieder van partijen voor de helft toekomt dan wel voor de helft door ieder van partijen dient te worden gedragen;
4.9.
stelt vast dat de teruggave IB 2022 al tussen partijen is verdeeld;
4.10.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.11.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.12.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. M. Hoogeveen-van de Vrede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW