ECLI:NL:RBMNE:2024:3397

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
C/16/559347 / HA ZA 23-449
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aanneemovereenkomst wegens tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen met betrekking tot het oplossen van vochtproblemen in een kelder

In deze zaak heeft eiser, wonend in [woonplaats], een aanneemovereenkomst gesloten met gedaagde B.V., gevestigd in [vestigingsplaats], voor het waterdicht maken van zijn kelder. Eiser heeft gedaagde ingeschakeld vanwege aanhoudende vochtproblemen. Ondanks toezeggingen van gedaagde om het probleem op te lossen, is er opnieuw vochtschade ontstaan. Eiser heeft gedaagde meerdere keren verzocht om het probleem te verhelpen, maar gedaagde heeft hier niet adequaat op gereageerd. Eiser heeft vervolgens een deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat de kelderwand niet waterdicht was, wat leidde tot de huidige procedure.

Eiser vordert ontbinding van de aanneemovereenkomst en terugbetaling van de aanneemsom, alsook vergoeding van kosten voor deskundigenonderzoek en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelt dat gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat het vochtprobleem niet definitief is opgelost. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe, ontbindt de overeenkomst en veroordeelt gedaagde tot terugbetaling van de aanneemsom, alsook tot vergoeding van de kosten die eiser heeft gemaakt in zijn pogingen om het probleem buiten rechte op te lossen. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/559347 / HA ZA 23-449
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. O.M.M. Philips.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met producties;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- het e-mailbericht 22 januari 2024 waarin mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte overlegging producties tevens akte vermeerdering van eis van [eiser] ;
- de akte overlegging producties van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 23 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Op basis hiervan doet de rechtbank deze uitspraak.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eiser] heeft [gedaagde] vanwege vochtproblemen ingeschakeld voor het waterdicht maken van zijn kelder, maar daarna is toch weer vochtschade ontstaan. [eiser] eist dat de aanneemovereenkomst wordt vernietigd of ontbonden met terugbetaling van de aanneemsom. [gedaagde] betwist dat haar werk niet voldoet. [eiser] krijgt gelijk: [gedaagde] heeft toegezegd het vochtprobleem definitief op te lossen maar dat is niet gebeurd, dus moet zij de aanneemsom terugbetalen.
2.2.
Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
3. De beoordeling
[eiser] heeft [gedaagde] ingeschakeld voor het oplossen van het vochtprobleem
3.1.
[eiser] heeft [gedaagde] eind 2018 benaderd vanwege vochtproblemen in de kelder onder het tuinhuis bij zijn woning. Op 27 februari 2019 bracht [gedaagde] een offerte uit van € 13.690,40 voor het afdichten van de wanden. In de offerte schreef [gedaagde] : ‘
Om het vochtprobleem in de kelder definitief op te lossen adviseren wij een oppervlakteafdichting voor alle wanden en de vloer.’. [eiser] ging akkoord met de offerte en de werkzaamheden werden tegen de overeengekomen prijs uitgevoerd.
3.2.
Nadat de wanden waren behandeld verzocht [eiser] (conform het advies van [gedaagde] ) om ook de vloer te behandelen. Op 14 februari 2020 bracht [gedaagde] een tweede offerte uit van € 15.278,00 voor het behandelen van de keldervloer. Daarin schreef zij dat de afdichtingslaag die zou worden aangebracht ‘
een absoluut waterdichte laag´zou vormen die ervoor zorgt dat ‘
het oppervlak 100% waterdicht wordt gemaakt’. Ook met deze offerte heeft [eiser] ingestemd waarna de werkzaamheden zijn verricht. In beide offertes is 10 jaar garantie gegeven op de afgedichte delen.
Er ontstonden opnieuw vochtproblemen en [gedaagde] heeft deze niet opgelost
3.3.
Op 27 november 2021 constateerde [eiser] dat het stucwerk van de wand losliet en nam hij hierover contact op met [gedaagde] . Dat leidde niet tot een oplossing: [gedaagde] heeft de kelder op 21 maart 2022 geïnspecteerd, maar liet daarna (ondanks verzoeken van [eiser] ) niet meer van zich horen.
3.4.
Vanwege het uitblijven van een reactie heeft [eiser] een deskundige verzocht om de kelderwand te onderzoeken. In het rapport van 20 januari 2023 oordeelt de deskundige dat de schade aan het stucwerk is ontstaan doordat vocht door de kelderwand heen migreert: de wand is dus niet waterdicht. In het rapport staat (op pagina 6):
‘Het loskomen en uiteenvallen van het werk van [gedaagde] is gelegen in de migratie van vocht door de wand naar het binnenoppervlak (het niet waterdicht/vochtdicht zijn van de wand) welk vocht mineralen waaronder zouten meevoert. Deze mineralen blijven in en op het werk achter wanneer het vocht verdampt. Dit houdt in dat de mineralen gaan kristalliseren en uitzetten. Deze druk van de mineralen veroorzaakt de schade aan het werk. De mineralen (in hoofdzaak zouten) zijn waargenomen en het migrerende/doorslaande vocht (geen condensatie) is gemeten met een indicatieve vochtmeter, waarden tot verzadiging aan toe.’
3.5.
[eiser] heeft het rapport aan [gedaagde] voorgelegd, die daarop aangaf het met de conclusies van de deskundige oneens te zijn. [gedaagde] heeft een eigen deskundige ingeschakeld, die de kelder op 16 februari 2023 heeft onderzocht. [gedaagde] heeft de conclusies van de deskundige (voorafgaand aan deze procedure) niet met [eiser] gedeeld en liet niet meer van zich horen, waarop [eiser] deze procedure is gestart.
3.6.
[eiser] eist (primair) vernietiging vanwege dwaling en (subsidiair) ontbinding van de aanneemovereenkomst(en), met terugbetaling van de totale aanneemsom plus wettelijke rente. Ook vordert [eiser] vergoeding van de kosten van de deskundige, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
Het beroep op dwaling slaagt niet: [eiser] had geen verkeerde voorstelling van zaken
3.7.
[eiser] stelt (primair) dat hij bij het sluiten van de overeenkomst heeft gedwaald omdat het onmogelijk zou zijn geweest om de kelder waterdicht te maken. Die vordering wordt afgewezen omdat niet gebleken is dat [eiser] bij de totstandkoming van de overeenkomst een verkeerde voorstelling van zaken heeft gehad. Partijen kwamen overeen dat [gedaagde] de kelder waterdicht zou maken en zij hebben dat allebei ook zo bedoeld. Dat dit resultaat (volgens [eiser] ) niet is bereikt kan kwalificeren als een tekortkoming in de nakoming (waarover hierna meer), maar maakt niet dat [eiser] bij het sluiten van de overeenkomst dwaalde.
[gedaagde] is tekortgeschoten: het vochtprobleem is niet definitief opgelost
3.8.
Bij totstandkoming van de overeenkomst heeft [gedaagde] de toezegging gedaan dat het vochtprobleem met oppervlakteafdichting van de wanden en vloer definitief zou worden opgelost. Dat resultaat is niet bereikt: [eiser] kampt sinds november 2021 weer met vochtproblemen in zijn kelder. Hij heeft [gedaagde] meerdere malen verzocht om alsnog de vochtproblemen te verhelpen, maar [gedaagde] gaf niet thuis en heeft geen oplossing geboden. Daarmee is [gedaagde] tekortgeschoten.
3.9.
[gedaagde] betwist dat zij is tekortgeschoten en voert aan dat het vochtprobleem is veroorzaakt doordat [eiser] de kelder niet heeft verwarmd en onvoldoende heeft geventileerd. [gedaagde] verwijst daarbij naar het rapport van de door haar ingeschakelde deskundige. Over de oorzaak van de schade aan de wanden schrijft de deskundige van [gedaagde] (op pagina 16 van het rapport):
‘Er zijn twee mogelijkheden waardoor dit is opgetreden:
Het aanbrengen van een afdichtingslaag op een te droge ondergrond, kan door de zouten in
de ondergrond het vocht snel doen aantrekken. De ondergrond zal dan te droog zijn geweest
voor het aanbrengen van het product. Of dit het geval is geweest is nu niet meer vast te
stellen. (…)
De wand is mogelijk te snel terug gedroogd waardoor het vocht in de ondergrond snel is
uitgedampt. Daar waar dit vocht kan verdampen, worden de zouten die in de ondergrond
aanwezig is en in vloeibare vorm in water zijn opgelost, meegevoerd naar het oppervlak.
Daar waar het vocht verdampt kunnen zouten uittreden oftewel gaan kristalliseren. Doordat
de saneermortel verzadigd is door zouten kan vervolgens het zout niet bufferen in de
ondergrond en zal door onvoldoende hechting loslaten.
Opgemerkt moet worden dat de omgevingsfactoren hierin ook een rol spelen. De relatieve luchtvochtigheid samen met een lage temperatuur kunnen leiden tot condens in
de ondergrond. Op het moment van de inspectie werd de kelder niet verwarmd, en niet voldoende geventileerd.’
3.10.
Het rapport van de deskundige van [gedaagde] kan de conclusie niet dragen dat de schade aan de muren van de kelder is ontstaan door onvoldoende verwarming of ventilatie. De deskundige concludeert immers dat er twee mogelijkheden zijn: de afdichtingslaag is op een te droge ondergrond aangebracht óf de wand is te snel terug gedroogd. Dat omgevingsfactoren daarbij ‘
ook een rol spelen’en dat de kelder bij de inspectie niet werd verwarmd en volgens de deskundige onvoldoende werd geventileerd, betekent niet dat onvoldoende verwarming of ventilatie de oorzaak is van het ontstaan van de vochtschade. [gedaagde] heeft haar stelling slechts onderbouwd door te verwijzen naar dit rapport, dat dus geen fundering biedt voor die stelling. Dat maakt dat [gedaagde] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
3.11.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangeboden om met nader deskundigenonderzoek bewijs te leveren van haar stelling dat zij goed werk heeft geleverd en dat het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige juist is. Aan dat bewijsaanbod wordt voorbijgegaan: [gedaagde] heeft voorafgaand aan en tijdens de zitting voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt te onderbouwen. Er bestaat geen aanleiding om daarvoor nog een extra gelegenheid te bieden.
3.12.
Zelfs als onvoldoende verwarming of ventilatie wél een rol had gespeeld bij het ontstaan van de vochtschade, zou dit niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank volgt [gedaagde] namelijk niet in de stelling dat het de verantwoordelijkheid van [eiser] was om te zorgen voor voldoende verwarming en ventilatie van de kelder, omdat [gedaagde] hem daarover onvoldoende heeft geïnformeerd.
3.13.
Volgens [gedaagde] is verwarming en goede ventilatie essentieel om vochtschade na de werkzaamheden te voorkomen. In dat geval mocht van haar worden verwacht dat zij [eiser] daarover duidelijk informeerde. Dat is niet gebeurd: het is niet gebleken dat [eiser] op enig moment door [gedaagde] is geadviseerd om de kelder te verwarmen, noch heeft [gedaagde] een duidelijk ventilatieadvies gegeven. [gedaagde] meende te kunnen volstaan met een algemeen advies in de offerte om ventilatiekanalen en roosters aan te brengen en een beding in de garantievoorwaarden waarin staat dat ventilatie geen onderdeel van de overeenkomst is. Dat is in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Van een professionele partij als [gedaagde] mocht worden verwacht dat zij [eiser] zou informeren of de bestaande ventilatiekanalen voldoende waren en hoe regelmatig de mechanische ventilatie diende te worden gebruikt. Als [gedaagde] niet over die kennis beschikt, zoals zij stelt, had het op haar weg gelegen om [eiser] te adviseren om daarover extern advies in te winnen. Van [eiser] kan dergelijke kennis immers ook niet worden verwacht.
3.14.
De conclusie is dus dat de schade niet is veroorzaakt door onvoldoende verwarming of ventilatie en dat [eiser] op dat vlak ook niets kan worden verweten omdat [gedaagde] hem daarover onvoldoende heeft geadviseerd. [gedaagde] is tekortgeschoten: zij heeft toegezegd het vochtprobleem definitief op te lossen maar heeft dat niet gedaan, ook niet nadat [eiser] de problemen constateerde en de gelegenheid bood om alsnog een oplossing te bieden.
De overeenkomst wordt ontbonden en [gedaagde] moet de aanneemsom terugbetalen
3.15.
De tekortkoming van [gedaagde] leidt ertoe dat de (subsidiaire) vordering van [eiser] om de overeenkomst te ontbinden slaagt: het uitgangspunt is immers dat iedere tekortkoming van een partij de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden.
3.16.
Hoewel [gedaagde] de werkzaamheden in twee delen heeft uitgevoerd (eerst de wanden en daarna de vloer) en daarvoor ook afzonderlijke offertes heeft gestuurd, is toch sprake van één aanneemovereenkomst. De werkzaamheden zijn kort na elkaar en met hetzelfde doel uitgevoerd, namelijk het waterdicht maken van de kelder. In de (eerste) offerte adviseert [gedaagde] nadrukkelijk om zowel de wanden als de vloer te behandelen, omdat het vocht anders via de vloer de zwakste plek zou zoeken. Dat maakt dat de behandeling van wanden en vloer als één overeenkomst moet worden gezien. De rechtbank zal die overeenkomst daarom in zijn geheel ontbinden.
3.17.
Doordat [gedaagde] is tekortgeschoten in het bieden van een definitieve oplossing voor het vochtprobleem is [eiser] feitelijk niets opgeschoten: hij had eind 2018 vochtproblemen aan de wanden van zijn kelder en heeft die nog steeds. De overeenkomst is ontbonden en dat rechtvaardigt terugbetaling van de volledige aanneemsom van € 28.968,40. Die vordering wordt dus toegewezen.
3.18.
[eiser] heeft over dit bedrag wettelijke rente gevorderd. Pas doordat de rechter de overeenkomst in dit vonnis ontbindt, ontstaat de verplichting tot terugbetaling van de aanneemsom. Daarom vangt de wettelijke rente ook pas op de datum van de uitspraak aan.
[gedaagde] moet ook de kosten vergoeden die [eiser] buiten rechte heeft gemaakt
3.19.
Voorafgaand aan de procedure heeft [eiser] geprobeerd om met [gedaagde] tot een oplossing te komen. [eiser] eist dat [gedaagde] € 1.663,75 vergoedt aan kosten voor deskundigenonderzoek en € 1.081,32 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.20.
Toen [gedaagde] geen actie ondernam op de meldingen van [eiser] , heeft zij juridische bijstand ingeschakeld en een deskundige onderzoek laten verrichten. [eiser] heeft deze kosten dus moeten maken in een poging om zonder een procedure tot een oplossing te komen (in de zin van art. 6:96 lid 2 sub c BW). [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de omvang van de kosten en die komt ook niet onredelijk voor. Om die reden worden de vorderingen toegewezen.
[gedaagde] hoeft de kosten van het tweede onderzoek niet te vergoeden
3.21.
Nadat [eiser] in deze procedure kennisnam van het rapport van [gedaagde] , heeft zij haar deskundige opnieuw gevraagd om onderzoek te doen en te reageren op de conclusies van [gedaagde] . Bij akte heeft [eiser] haar eis vermeerderd met de kosten voor het tweede onderzoek van € 1.730,30.
3.22.
De vordering wordt afgewezen omdat hiervoor geen grondslag bestaat. Het gaat namelijk niet om kosten die zijn gemaakt om buiten rechte een oplossing te bereiken en ook niet om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. [eiser] heeft er zelf voor gekozen om gedurende de procedure (nogmaals) een deskundige in te schakelen en die kosten komen niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
De tegenvordering van [gedaagde] wordt afgewezen
3.23.
[gedaagde] heeft een voorwaardelijke tegenvordering ingesteld tot betaling van € 773,19 door [eiser] ter vergoeding van de kosten van haar deskundige. Hoewel niet geheel duidelijk is onder welke voorwaarde de vordering wordt ingesteld doet dit ook niet ter zake: de vordering wordt afgewezen, omdat een juridische grondslag voor betaling van deze kosten door [eiser] ontbreekt.
[gedaagde] moet de proceskosten vergoeden
3.24.
[gedaagde] heeft in deze procedure in ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten van [eiser] (in conventie en reconventie) vergoeden. Die proceskosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,13
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,50 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
totaal
3.577,13‬
3.25.
Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen nadat [eiser] daar schriftelijk om heeft verzocht aan de veroordelingen voldoet en [eiser] het vonnis daarna door een deurwaarder laat betekenen, moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen plus de kosten van betekening.
3.26.
De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen nadat [gedaagde] is aangeschreven.
De uitspraak wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.27.
[eiser] heeft gevorderd om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en dat wordt toegewezen. Dat betekent dat de veroordelingen direct moeten worden nagekomen en dat het vonnis haar werking behoudt als hoger beroep wordt ingesteld, totdat de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
ontbindt de tussen [eiser] en [gedaagde] gesloten aanneemovereenkomst,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 28.968,40 ter terugbetaling van de aanneemsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de datum van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.663,75 ter vergoeding van de kosten van de deskundige,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.081,32 ter vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.577,13, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.T. Könning en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.