ECLI:NL:RBMNE:2024:3395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
575577 HA RK 24-109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 29 mei 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van verzoeker, die op 25 mei 2024 een verzoek indiende om de rechter te wraken in een lopende zaak met kenmerk UTR 24/1882. Verzoeker stelde dat hij op 20 april 2024 een nota voor griffierecht had ontvangen, terwijl hij in oktober 2023 al een verzet had ingediend dat gegrond was verklaard. Hij was van mening dat de kwestie rondom het griffierecht zijn onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht.

De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er aan de hoofdzaak nog geen behandelend rechter was gekoppeld, waardoor het wrakingsverzoek ongegrond werd verklaard. De kamer benadrukte dat het toesturen van een griffierechtnota een administratieve handeling is en geen reden voor wraking kan zijn. De beoordeling van de onpartijdigheid van de rechter is gebaseerd op objectieve maatstaven, en in dit geval was er geen sprake van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar zouden kunnen brengen.

De wrakingskamer heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier opgedragen om deze beslissing te communiceren aan de betrokken partijen. De procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 24/1882 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 575577 HA RK 24-109
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 29 mei 2024
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 25 mei 2024 een verzoek ingediend om de rechter te wraken in een zaak met kenmerk UTR 24/1882.
1.2.
De wrakingskamer heeft, gelet op het onderstaande, afgezien van een mondelinge behandeling.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. Op 20 april 2024 heeft verzoeker een nota voor de betaling van het griffierecht ontvangen van het Dienstcentrum Rechtspraak. Op 19 mei 2024 heeft verzoeker een herinnering ontvangen van deze nota. Verzoeker heeft aangevoerd dat de kwestie ten aanzien van het griffierecht in oktober 2023 is behandeld bij de bestuursrechter (zaaknummer UTR22/5736-V) en dat zijn verzet, wegens het betalen van griffierecht, gegrond is verklaard. Verzoeker wenst dat de rechter van de hoofdzaak wordt gehaald omdat hij alsnog in april en mei 2024 nota’s heeft ontvangen, terwijl zijn financiële situatie niet is veranderd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat aan de hoofdzaak nog geen rechter is gekoppeld. Er is dus (nog) geen behandelend rechter. Alleen al om die reden is het wrakingsverzoek ongegrond. Verder vormt het toesturen van een griffierechtnota naar verzoeker geen reden voor wraking, omdat dit een administratieve handeling is die wordt verricht door de griffier van de rechtbank. Er is dus geen sprake van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Ook om deze reden is het wrakingsverzoek ongegrond.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de betrokken teamvoorzitter van het team bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer UTR 24/1882 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.G. Nicholson, voorzitter, mr. N.A.J. Purcell en mr. R.C. Stijnen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N.S. Stekkel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.