ECLI:NL:RBMNE:2024:3392
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening Ziektewet wegens ontbreken spoedeisend belang
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van 28 maart 2024. In dit besluit is verzoeker geen uitkering op grond van de Ziektewet toegekend. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter legt uit dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van 'onverwijlde spoed'. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is dat niet snel het geval. Na afloop van de bodemzaak kan het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente. Er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om een spoedeisend belang aan te nemen. Verzoeker stelt dat hij geen inkomsten meer heeft en in financiële problemen verkeert, maar heeft niet voldoende bewijs geleverd om deze stelling te onderbouwen.
De griffier heeft verzoeker de gelegenheid gegeven om zijn stelling te onderbouwen met recente bankafschriften of andere bewijsstukken, maar de gemachtigde van verzoeker heeft hier niet op gereageerd. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij in een acute financiële noodsituatie verkeert. Aangezien er geen spoedeisend belang is, kan de voorziening alleen worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Dit is niet vastgesteld, en verzoeker heeft hiervoor geen argumenten aangedragen.
Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2024.