ECLI:NL:RBMNE:2024:3389
Rechtbank Midden-Nederland
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toewijzing verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis in strafzaak
Op 18 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak met parketnummer 16-036278-24. De zaak betreft een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die op dat moment gedetineerd was. Het verzoekschrift was op 11 april 2024 ingediend en strekte tot opheffing, subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft het strafdossier bestudeerd en de officier van justitie, de verdachte en de raadsvrouw, mr. J.O.A.N. de Vries, gehoord.
De rechtbank constateerde dat in de dagvaarding de dealperiode was teruggebracht van twee weken naar één dag. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de voorlopige hechtenis op te heffen. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis werd onbesproken gelaten.
De beslissing om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen, werd genomen in raadkamer en is gegeven door de voorzitter, mr. E.H.M. Druijf, samen met de rechters mr. A.J. Reitsma en mr. O. Böhmer, in aanwezigheid van griffier K.N. Landman. De opheffing van de voorlopige hechtenis is met ingang van de datum van de uitspraak, 18 april 2024, van kracht.