ECLI:NL:RBMNE:2024:3386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/3383
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, en verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 9 mei 2023 was genomen, waarin maandelijks € 47,50 werd ingehouden op het AOW-pensioen van eiser. Na afwijzing van het bezwaar door verweerder op 24 mei 2023, is eiser in beroep gegaan.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser het griffierecht van € 50,- niet tijdig heeft betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht om griffierecht te betalen bij het indienen van een beroep. De rechtbank heeft eiser op 8 september 2023 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken moest worden betaald. Deze brief is echter niet afgehaald en retour gezonden op 28 september 2023, waardoor de rechtbank het griffierecht niet heeft ontvangen. Eiser heeft geen geldige reden opgegeven voor het niet betalen van het griffierecht.

Gelet op het feit dat het griffierecht niet op tijd is betaald, heeft de rechtbank besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Met het besluit van 9 mei 2023 heeft verweerder besloten maandelijks 47,50 in te houden op het AOW-pensioen van eiser. Hiertegen heeft eiser op 12 mei 2023 bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 24 mei 2023 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Iemand die in beroep gaat moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit geval is het griffierecht € 50,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet (op tijd) wordt betaald is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het griffierecht niet door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen. [2]
4. De rechtbank heeft eiser op 8 september 2023 een aangetekende brief gestuurd, waarin staat dat eiser het griffierecht binnen vier weken moet betalen aan de rechtbank. Nader door de rechtbank ingesteld onderzoek bij PostNL heeft uitgewezen dat deze aangetekende brief niet is afgehaald en daarom op 28 september 2023 retour is gezonden. De rechtbank heeft het bedrag niet ontvangen. Eiser heeft daar geen geldige reden voor gegeven.
5. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak over het beroep doen. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. [3] Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Khalloufi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
3.artikel 8:54, van de Awb.