ECLI:NL:RBMNE:2024:3374

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
572579
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een overeenkomst inzake energietarieven en duurzaamheidsbijdrage

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit meerdere B.V.'s, een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] B.V. over de uitleg van een overeenkomst met betrekking tot energietarieven en een duurzaamheidsbijdrage. De eisers zijn huurders of eigenaren van bedrijfsunits en hebben een overeenkomst gesloten met [gedaagde] voor de levering van energie, warmte en water. Het geschil draait om de vraag of de overeengekomen energietarieven voor een periode van tien jaar vaststaan en niet gewijzigd mogen worden. De voorzieningenrechter heeft op 14 mei 2024 uitspraak gedaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2024 heeft de voorzieningenrechter, bijgestaan door de griffier, de argumenten van beide partijen gehoord. Eisers stellen dat de tarieven gedurende de looptijd van de overeenkomst niet verhoogd mogen worden, terwijl [gedaagde] betoogt dat zij gerechtigd is om de tarieven aan te passen op basis van de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van eisers niet ontvankelijk zijn voor vijf van de eisers, omdat zij niet de juiste entiteit waren of geen overeenkomst hadden gesloten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vorderingen van de overige eisers, omdat zij vrezen voor afsluiting van stroom en warmte. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [gedaagde] gerechtigd is om de duurzaamheidsbijdrage en de energietarieven aan te passen, en heeft de vorderingen van eisers afgewezen. Tevens zijn de proceskosten aan [gedaagde] toegewezen, die door eisers moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/572579 / KG ZA 24-160
Vonnis in kort geding van 14 mei 2024
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4.
[eiseres sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
5.
[eiseres sub 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
6.
[eiseres sub 6] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
7.
[eiseres sub 7],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
8.
[eiseres sub 8] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
9.
[eiseres sub 9] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
10.
[eiseres sub 10] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
11
. [eiser sub 11] , h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
12.
[eiseres sub 12] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
13.
[eiseres sub 13] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
14.
[eiseres sub 14] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
15.
[eiseres sub 15] B.V.,
wonend te [vestigingsplaats 1] ,
16.
[eiser sub 16] , h.o.d.n [handelsnaam 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
17.
[eiseres sub 17] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
18
[eiseres sub 18] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

19.[eiseres sub 19] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
20.
[eiseres sub 20] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eisers,
advocaat: mr. W.A.J. Hagen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J. Linker.

1.De procedure

1.1.
De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 14 en aanvullende producties 15 t/m 17,
- de producties 1 t/m 8 van [gedaagde] ,
- de pleitnota van eisers,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Op 30 april 2024 heeft mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens [eiseres sub 1] BV aanwezig [A] en namens [eiseres sub 3] BV, de heer [B] , bijgestaan door mr. W.A.J. Hagen. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heer [C] (bestuurder) en de heer [D] (bestuurder), bijgestaan door mr. J.J. Linker. Beide partijen hebben pleitnota’s voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De kern van de zaak

Eisers zijn huurder of eigenaar van een bedrijfsunit aan de [straat] in [plaats] . [gedaagde] verzorgt (als tussenpersoon) de levering van energie, warmte data en water aan de huurders en eigenaren en exploiteert onder meer een energiesysteem ten behoeve van de bedrijfsunits. De gebruikers van de units betalen daarvoor een duurzaamheidsbijdrage aan [gedaagde] . Partijen hebben een geschil over de hoogte van die duurzaamheidsbijdrage en over de energietarieven die [gedaagde] in rekening brengt. Volgens eisers mogen die bedragen op grond van de overeenkomsten 10 jaar lang niet verhoogd worden en volgens [gedaagde] mag dat wel. [gedaagde] krijgt in deze procedure gelijk.

3.De beoordeling

Intrekking van de vorderingen van vijf eisers
3.1.
[gedaagde] stelt dat vijf eisers niet-ontvankelijk zijn omdat bij vier daarvan in de dagvaarding de verkeerde entiteit is genoemd en met één daarvan geen overeenkomst is gelsoten. Het gaat om eisers 2, 8, 13, 17 en 19. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van eisers de vorderingen van deze vijf eisers ingetrokken. Dit vonnis heeft dan ook geen betrekking op deze eisers.
Spoedeisendheid
3.2.
Voor een voorlopige voorziening is een spoedeisend belang vereist. Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Zij vrezen voor afsluiting van stroom en warmte als zij de naar hun mening te hoge bedragen niet blijven betalen. Daarnaast zou [gedaagde] liquiditeitsproblemen hebben, waardoor het risico bestaat dat eventueel te veel betaalde bedragen niet door [gedaagde] terugbetaald kunnen worden.
[gedaagde] mag de duurzaamheidsbijdrage en de energietarieven aanpassen.
3.3.
Eisers hebben met de eigenaar van de bedrijfspanden, [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ), een huur- of koopovereenkomst gesloten voor een bedrijfsunit. Op grond van die huur-of koopovereenkomst zijn zij verplicht energie en warmte van [gedaagde] af te nemen. Hiervoor hebben eisers met [gedaagde] , dat onderdeel uitmaakt van hetzelfde concern als [onderneming] , een overeenkomst duurzaamheidsbijdrage en een leveringsovereenkomst gesloten. Volgens eisers geldt op basis van deze overeenkomsten voor een periode van tien jaar een vaste duurzaamheidsbijdrage en een vaste energieprijsgarantie. [gedaagde] heeft deze bedragen de afgelopen jaren verhoogd en stelt dat zij daartoe op grond van de overeenkomsten ook gerechtigd is.
3.4.
Hieronder zal de voorzieningenrechter eerst voor de duurzaamheidsbijdrage uitleggen hoe zij tot de conclusie is gekomen dat [gedaagde] die mag verhogen en daarna voor de energietarieven. Daarbij stelt zij voorop dat in zowel de overeenkomst duurzaamheidsbijdrage (artikel 5.3) als de leveringsovereenkomst (artikel 10.3) partijen een
‘entire agreement clause’zijn overeengekomen. Dat betekent dat deze overeenkomsten alle afspraken bevatten die tussen partijen zijn gemaakt en dat eerdere afspraken en toezeggingen niet meegenomen worden bij de uitleg van die overeenkomsten. Wat eisers hebben aangevoerd over de informatie die op websites en/of in brochures over de bedrijfsunits en het energiesysteem van [gedaagde] is gepubliceerd, blijft daarom buiten beschouwing.
De duurzaamheidsbijdrage
3.5.
Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de duurzaamheidsbijdrage die eisers moeten betalen, ziet op een bijdrage in de investeringskosten van de installaties die [gedaagde] heeft geplaatst voor de levering van elektra, verwarming en koeling, water en internet. Op grond van artikel 2.1 van de overeenkomst duurzaamheidsbijdrage betalen eisers gedurende de 10-jarige looptijd van hun overeenkomst een bedrag conform bijlage 2. Dit bedrag kan, zo is ook ter zitting duidelijk geworden, afhankelijk van de ingangsdatum van de individuele overeenkomst verschillen. Eisers stellen zich op het standpunt dat uit artikel 3.2 van de overeenkomst duurzaamheidsbijdrage volgt dat de bijdrage gedurende de tienjarige looptijd niet verhoogd mag worden, maar enkel bij verlenging van de overeenkomst na tien jaar als dat dan nodig is vanwege nieuwe investeringen. In artikel 2.4 van deze overeenkomst staat echter dat [gedaagde] het tarief van de duurzaamheidsbijdrage jaarlijks in overeenstemming met het CPI inflatiepercentage mag verhogen. Eisers hebben dat tijdens de zitting ook erkend. De stelling van eisers dat [gedaagde] het tarief tijdens de looptijd van 10 jaar niet mag verhogen klopt dan ook niet.
3.6.
Eisers hebben tijdens de zitting nog aangevoerd dat [gedaagde] bij de verhoging van de duurzaamheidsbijdrage een onjuist CPI percentage heeft gehanteerd. Dat het CPI percentage voor het jaar 2022 10% bedraagt, daar zijn partijen het over eens, maar over het percentage van 2023 zijn zij het niet eens. Volgens eisers is het percentage voor 2023 3% en heeft [gedaagde] ten onrechte een percentage van 6,2% gerekend. Eisers zien daarbij over het hoofd dat dit slechts het percentage is van de eerste zes maanden van 2023. In de loop van 2023 is het CPI percentage gedaald, waardoor uiteindelijk het jaarpercentage lager is uitgevallen dan 6,2 %. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] het in rekening te brengen percentage aan het eind van 2023 niet heeft rechtgetrokken en zo alsnog de duurzaamheidsbijdrage voor 2023 slechts heeft verhoogd met het voor dat jaar geldende percentage. Het bericht van [gedaagde] aan eisers van 12 december 2023 (productie 6 van [gedaagde] ) waarin zij het percentage voor de eerste helft van 2024 meedeelt en zegt het gemiddelde percentage aan te zullen passen als het percentage wijzigt, maakt aannemelijk dat [gedaagde] ook voor 2023 een dergelijke aanpassing/correctie heeft toegepast. Bij gebrek aan bewijs waaruit het tegendeel blijkt zal de voorzieningenrechter hiervan uit gaan. Wel wijst de voorzieningenrechter [gedaagde] erop dat een halfjaarlijkse aanpassing van de duurzaamheidsbijdrage, zoals zij die in de het hiervoor genoemde bericht voor 2024 heeft aangekondigd, niet conform de overeenkomst duurzaamheidsbijdrage is. Zij mag de bijdrage slechts eenmaal per jaar aanpassen met het CPI inflatiepercentage. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] zich hier aan zal houden en de bijdrage voor het eerst pas weer in 2025 zal aanpassen.
De leveringsovereenkomst
3.7.
Eisers hebben tijdens de zitting duidelijk gemaakt dat wanneer zij het hebben over de vaste tarieven, zij daarmee de leveringstarieven bedoelen die zien op het verbruik van elektra, warmte en koeling. Dus de tarieven per kWh en Gj. Deze tarieven kunnen per eiser verschillen, afhankelijk van de ingangsdatum van de individuele overeenkomst. [eiseres sub 1] BV is bijvoorbeeld bij aanvang van de overeenkomst voor stroom een leveringstarief van € 0,21 per kWh overeengekomen, terwijl [handelsnaam 1] , dat pas in november 2023 een overeenkomst heeft gesloten met [gedaagde] , een tarief van € 0,29 kWh is overeengekomen. Volgens eisers heeft [gedaagde] deze individueel overeengekomen leveringstarieven ten onrechte verhoogd. Zo brengt zij aan [eiseres sub 1] BV inmiddels ook een tarief van € 0,29 per kWh in rekening. Eisers stellen dat uit artikel 3.2 van de leveringsovereenkomst volgt dat [gedaagde] de overeengekomen leveringstarieven de eerste tien jaar niet mag verhogen. Volgens [gedaagde] mag zij dat wel en zij beroept zich daarvoor op artikel 3.3 van de leveringsovereenkomst.
In artikel 3.2 is het volgende bepaald:
“De levering van elektriciteit en warmte en/of koude en/of tapwater geschiedt gedurende de eerste tien jaar van de looptijd van deze overeenkomst tegen de vaste leveringstarieven zoals weergegeven in het tarievenblad (bijlage 2). Na verloop van tien jaar stelt [gedaagde] de
leveringstarieven van elektriciteit en warmte en/of koude en/of warm tapwater opnieuw voor een periode van tien jaar vast naar een marktconform tarief.”
Artikel 3.3 luidt als volgt:
“In het geval er sprake is van een wijziging in de inkoopprijzen (waaronder internet en (koud) tapwater) van diensten, is [gedaagde] gerechtigd de leveringstarieven zoals weergegeven in het tarievenblad (bijlage 2) dienovereenkomstig te wijzigen.”
3.8.
Uit deze artikelen blijkt dat er in beginsel voor tien jaar een vast leveringstarief geldt, maar dat daar een uitzondering op is gemaakt voor het geval de inkoopprijzen van de diensten van derden wijzigen. In dat geval mag [gedaagde] de leveringstarieven dus wel wijzigen. De leveringsovereenkomst is op dit punt duidelijk en eisers hadden de overeenkomst ook zo moeten begrijpen. Het is bovendien ook logisch dat deze uitzondering om de tarieven te mogen wijzigen in de overeenkomst is opgenomen. [gedaagde] kan de prijzen van die diensten die zij moet inkopen immers niet zelf bepalen en is daarvoor afhankelijk van de leveranciers van die diensten en van de stijging (of daling) van de energieprijzen in het algemeen.
3.9.
Eisers voeren verder aan dat hen bij het aangaan van de overeenkomst is voorgespiegeld dat de bedrijfsunits zelfvoorzienend zouden zijn en dat zij daarom hebben gekozen voor de bedrijfsunits van [onderneming] . In de leveringsovereenkomst is echter geen garantie opgenomen dat de bedrijfsunits zelfvoorzienend zouden zijn en zoals hiervoor in 3.4 al is overwogen, is vanwege de
‘entire agreement clause’niet relevant wat er op de website stond van [gedaagde] of van andere aan dit project gelieerde partijen. Bovendien is in artikel 4.2 van de leveringsovereenkomst bepaald dat in het geval [gedaagde] niet in staat is om via de eigen installatie voldoende duurzame elektriciteit op te wekken, zij die dan mag aanvullen met elektriciteit uit andere bronnen. Voor eisers, die allen als zakelijke partij de overeenkomsten met [gedaagde] zijn aangegaan, moet dus duidelijk zijn geweest dat zij rekening moesten houden met het feit dat er niet voldoende energie opgewekt zou kunnen worden met de zonnepanelen van [gedaagde] om de bedrijfsunits het gehele jaar van energie te voorzien. Overigens mag van eisers verwacht worden dat zij bekend zijn met het feit dat zonnepanelen geen energie opwekken als er geen zon is en dat er dus op donkere momenten energie van elders gehaald zal moeten worden.
3.10.
Uit artikel 3.6 van de leveringsovereenkomst blijkt verder dat er ook geen garantie is overeengekomen dat een teveel aan zelf opgewekte energie- hetzij door teruglevering aan het net, hetzij door opslag in batterijen- kostendekkend zou zijn en dat er in dat opzicht sprake zou zijn van een volledig zelfvoorzienend systeem. In dit artikel wordt immers gesproken over verrekening met een
eventueleopbrengst van teruggeleverde energie. Verder is, zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd, de opbrengst van teveel opgewekte energie afhankelijk van wat de kopers van die energie bereid zijn daarvoor te betalen. Omdat een teveel aan energie logischerwijs ontstaat in een periode met veel zonne-uren zullen ook andere bedrijven die zonne-energie opwekken in die periode met een overschot aan energie zitten en zal daardoor de prijs van de energie die [gedaagde] verkoopt lager zijn dan de prijs van de energie die zij in zon-arme periodes als aanvulling op de eigen energie moet inkopen. Eisers mochten er als zakelijke partijen dan ook niet van uitgaan dat er altijd meer energie zou worden opgewekt dan nodig is voor de eigen behoeften en evenmin dat de opbrengst daarvan altijd voldoende zou zijn om hun eigen energiekosten geheel te compenseren.
Conclusie
3.11.
Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat de vordering van eisers om [gedaagde] te veroordelen om de op grond van de leveringsovereenkomst en de overeenkomst duurzaamheidsbijdrage te leveren goederen en diensten uitsluitend te factureren tegen de in die overeenkomsten opgenomen vaste tarieven, wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering om [gedaagde] te veroordelen om de facturen die over de periode tot aan 14 mei 2024 door [gedaagde] aan elk van eisers zijn verzonden, te corrigeren en opnieuw op te stellen op basis van de in de leveringsovereenkomst en overeenkomst duurzaamheidsbijdrage opgenomen vaste tarieven, met creditering van de oorspronkelijk (onjuiste) facturen.
[gedaagde] mag aansluitkosten, meetkosten en andere door derden in rekening gebrachte kosten bij eisers in rekening brengen
3.12.
Naast de duurzaamheidsbijdrage en de leveringstarieven voor stroom, warmte en/koude en water (de water- en dataverbruikstarieven betwisten eisers niet) brengt [gedaagde] ook kosten bij eisers in rekening die zij aan derden moet betalen. Zo zijn er aansluitkosten en meetkosten die zij voor energietransport aan Liander moet betalen en vastrecht voor water dat zij aan Vitens moet betalen. Het gaat hierbij om kosten die iedere gebruiker van een ruimte waar energie en water worden geleverd aan de lokale transporteur van energie en water moet betalen. Aan welke transporteur deze vaste kosten betaald moet worden hangt af van de regio waarin de ruimte zich bevindt. De gebruiker noch de energieleverancier hebben wat dat betreft een vrije keuze. Ook hebben zij geen invloed op de hoogte van deze kosten. [gedaagde] mag als energieleverancier deze kosten en eventuele stijgingen daarvan dan ook doorbelasten aan de gebruikers van de bedrijfsunits. Dat [gedaagde] deze kosten niet expliciet heeft vermeld in de leveringsovereenkomst of op het daarbij verstrekte tarievenblad, betekent niet dat eisers die bedragen niet hoeven te betalen. Zij zijn die immers verschuldigd aan Liander en Vitens. [gedaagde] is hierbij slechts een tussenschakel omdat de levering van deze diensten centraal via haar is geregeld.
De proceskosten
3.13.
Eisers krijgen ongelijk. Zij moeten daarom de proceskosten van [gedaagde] betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddelde zaak)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 1.973,00
3.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt eisers tot betaling van de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als eisers niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet en eisers € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024 door mr. R.A. Steenbergen.