ECLI:NL:RBMNE:2024:337

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
UTR 22/5469
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es- de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Utrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 oktober 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] in [plaats] op 1 januari 2021 vastgesteld op € 282.000,-. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2022. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep is gegaan.

De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak later gesloten, nadat partijen geen behoefte hadden aan een nadere zitting. De woning betreft een rijwoning met een oppervlakte van 105 m², gelegen op een kavel van 292 m², en is in 1966 gebouwd. Eiser bepleit een lagere WOZ-waarde van maximaal € 229.000,-, terwijl de heffingsambtenaar de waarde handhaaft op € 282.000,-.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning wordt vergeleken met andere vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van een gemiddelde onderhoudstoestand en dat er correcties hadden moeten worden toegepast. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde op een juiste manier is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de heffingsambtenaar wordt opgedragen het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigde: A.L.M. Keeris).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 oktober 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] in [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) voor het belastingjaar 2022 vastgesteld op € 282.000,- met de beschikking van 21 februari 2022 (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [gemeente] voor het belastingjaar 2022 opgelegd (de aanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser tegen de beschikking en de aanslag ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser samen met [A] , kantoorgenoot, en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald omdat de behandelende rechter ziek is geworden. Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht dat de zaak door een andere rechter zal worden behandeld. Partijen is daarbij de mogelijkheid geboden aan te geven of zij behoefte hebben aan een nadere zitting. Zij hebben daarop schriftelijk bericht dat zij geen behoefte hebben aan een nadere zitting. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Feiten

2. De woning is een in 1966 gebouwde rijwoning met een vrijstaande berging van 21 m² en zonnepanelen met een totale oppervlakte van 9 m². De woning heeft een oppervlakte van 105 m² en ligt op een kavel van 292 m².
3. Eiser is de eigenaar van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is de WOZ-waarde van de woning. Eiser bepleit een waarde van maximaal € 229.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 282.000,-.
5. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde van de woning niet hoger dan de waarde in het economisch verkeer heeft vastgesteld. De waarde in het economisch verkeer is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
7. Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix opgesteld waarin de woning wordt vergeleken met de volgende in [plaats] gelegen rijwoningen:
- [adres 2] , verkocht op 17 december 2020 voor € 245.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 1 december 2020 voor € 310.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 6 juli 2020 voor € 272.500,-.
8. Eiser wijst erop dat het verweerschrift met bijlages pas elf dagen voor de zitting is aangeleverd en dat hij daarom niet goed heeft kunnen reageren op deze stukken.
9. Ten aanzien van het indienen van de stukken zijn de toepasselijke wettelijke bepalingen en de goede procesorde leidend. Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. De bepaling beoogt een behoorlijk verloop van de procedure te waarborgen. De rechtbank ziet in dit geval geen reden voor het oordeel dat de inzending van de stukken van de heffingsambtenaar, hoewel redelijk laat, een schending van de goede procesorde tot gevolg heeft. De stukken zijn op 8 maart 2023 gestuurd aan de rechtbank. Dat is twaalf dagen voor de zitting. Deze stukken zijn vervolgens op 10 maart 2023 aan eiser doorgestuurd. De stukken zijn niet zo ingewikkeld en omvangrijk dat moet worden aangenomen dat eiser onvoldoende tijd heeft gehad om deze te bestuderen en hierop te reageren. Van laatstgenoemde mogelijkheid heeft de gemachtigde van eiser ook gebruik gemaakt tijdens de zitting. Eiser is daarom door de late toezending door de heffingsambtenaar niet in zijn procespositie geschaad of in een nadeligere positie gebracht. Voor zover eiser met zijn stelling bedoelt dat er aanleiding bestaat tot het buiten beschouwing laten van de stukken, dan wel tot het veroordelen van de heffingsambtenaar in zijn proceskosten, is de rechtbank het daar dan ook niet mee eens.
10. Eiser stelt onder verwijzing naar een reeks foto’s dat een correctie had moet worden toegepast voor de conditie – de rechtbank begrijpt de onderhoudstoestand – en het voorzieningenniveau. Er wordt ten onrechte uitgegaan van een gemiddelde toestand van zijn woning. Verder geeft eiser aan dat hij onder meer de foto’s die hij in beroep heeft overgelegd ook in bezwaar aan de heffingsambtenaar heeft toegestuurd naar aanleiding van een informatieverzoek van de heffingsambtenaar. De toelichting van de heffingsambtenaar in de beslissing op bezwaar dat er nooit is gereageerd op het verzoek om informatie is daarmee onjuist. Ten onrechte is de aangeleverde informatie niet meegewogen in de bestreden uitspraak. Eiser geeft aan dat hij mede daarom in beroep is gekomen.
11. De heffingsambtenaar geeft in zijn verweerschrift toe dat in de uitspraak op bezwaar per abuis staat vermeld dat er geen foto’s zijn ontvangen. Op de zitting licht hij toe dat de foto’s in de bezwaarfase wel in goede orde zijn ontvangen en zijn beoordeeld, maar dat er een geen aanleiding bestond voor een andere conclusie dan dat sprake is van een gemiddelde staat van de woning.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van de heffingsambtenaar te twijfelen. De heffingsambtenaar heeft toegezegd het griffierecht voor het instellen van het beroep te vergoeden. De rechtbank vindt dit een goede uitkomst en sluit zich daarbij aan. Voor een verdergaande consequentie ziet de rechtbank geen aanleiding.
13. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het verweerschrift, de overgelegde taxatiematrix en de toelichting op zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is onderbouwd met behulp van een methode van vergelijking met woningen van hetzelfde type waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. In de taxatiematrix en de bijbehorende bijlage heeft de heffingsambtenaar de drie gebruikte referenties geanalyseerd en de verschillen cijfermatig gecorrigeerd. Vervolgens is de waarde van de woning op dezelfde wijze opgebouwd. Daarbij is de woning getaxeerd op een waarde van € 285.285,-.
De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen wat betreft onder meer de gebruiks- en kaveloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
13.1.
De beroepsgrond van eiser dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van een gemiddelde onderhoudstoestand en een gemiddeld voorzieningenniveau slaagt niet. Het merendeel van de foto’s (met uitzondering van de foto van de keuken en badkamer) zijn ingezoomde foto’s op basis waarvan de rechtbank niet goed kan vaststellen waarnaar wordt gekeken. Het lijken kleine gebreken te zijn, zoals afgebladderde verf en/of afgebladderd stucwerk, maar daarmee onderbouwt eiser niet dat de onderhoudstoestand van de woning niet gemiddeld, maar onder gemiddeld is. Daarnaast vindt de rechtbank op basis van de uitstraling van de keuken en badkamer niet onnavolgbaar dat het voorzieningenniveau als gemiddeld is beoordeeld. Eisers stelling biedt daarvoor ook geen aanknopingspunt, omdat hij niet verder heeft toegelicht waarom sprake zou zijn van een onder gemiddeld voorzieningenniveau.
Conclusie en gevolgen
14. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel krijgt eiser het door hem betaalde griffierecht van de heffingsambtenaar vergoed, zoals op de zitting is toegezegd.
15. Eiser heeft verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In deze zaak is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De behandeling daarvan mag maximaal twee jaar in beslag nemen. De redelijke termijn is in deze zaak niet overschreden, omdat de rechtbank uitspraak doet binnen twee jaar nadat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van 1 april 2022 van eiser heeft ontvangen. De rechtbank wijst daarom het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es- de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.