ECLI:NL:RBMNE:2024:337
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.R. van Es- de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 25 oktober 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] in [plaats] op 1 januari 2021 vastgesteld op € 282.000,-. Eiser, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het belastingjaar 2022. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser in beroep is gegaan.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank heeft de zaak later gesloten, nadat partijen geen behoefte hadden aan een nadere zitting. De woning betreft een rijwoning met een oppervlakte van 105 m², gelegen op een kavel van 292 m², en is in 1966 gebouwd. Eiser bepleit een lagere WOZ-waarde van maximaal € 229.000,-, terwijl de heffingsambtenaar de waarde handhaaft op € 282.000,-.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit is onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning wordt vergeleken met andere vergelijkbare woningen in de omgeving. Eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar ten onrechte uitgaat van een gemiddelde onderhoudstoestand en dat er correcties hadden moeten worden toegepast. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde op een juiste manier is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en de heffingsambtenaar wordt opgedragen het griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.