ECLI:NL:RBMNE:2024:3363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/2974
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kinderopvangtoeslag door te late indiening en gebrek aan rechtsgevolg

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 maart 2024, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na het besluit van 11 juli 2022 beroep had ingesteld. Dit besluit had formele rechtskracht gekregen, en de rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser niet verschoonbaar te laat was ingediend.

De rechtbank merkte op dat hoewel eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, hij niet had begrepen dat er nog een terugvordering openstond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2022, maar had niet tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2022, waarin de terugvordering werd bevestigd. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst in het besluit van 20 april 2023 slechts een herhaling van het eerdere besluit had gegeven, zonder dat dit zelfstandig rechtsgevolg had.

De rechtbank concludeerde dat eiser had moeten begrijpen dat er nog een terug te vorderen bedrag was, zoals vermeld in het besluit van 11 juli 2022. De rechtbank vond de uitleg van eiser over zijn onwetendheid niet overtuigend, aangezien de informatie in het besluit duidelijk was. Uiteindelijk werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat hij het bedrag van € 1.141,- aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen aan de Belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [plaats 2]

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser dat gaat over het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2020. De Belastingdienst heeft het recht op kinderopvangtoeslag over dat jaar definitief vastgesteld in zijn besluit van 11 juli 2022 en vordert van eiser een bedrag van € 1.141,- aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag terug. Volgens eiser is deze terugvordering onterecht.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenote R. Fluit en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De eerste vraag die voorligt is of het beroep van eiser ontvankelijk is. De Belastingdienst vindt van niet. Eiser heeft beroep ingesteld naar aanleiding van het besluit van 20 april 2023. Dit besluit van 20 april 2023 gaat over het recht op toeslag over het jaar 2021. Eisers beroepsgronden zien echter op het recht op toeslag over het jaar 2020.
Het definitieve recht op kinderopvangtoeslag over dat jaar (2020) is vastgesteld in een besluit van 6 mei 2022. Eiser heeft daartegen toentertijd bezwaar gemaakt en dat bezwaar is gedeeltelijk gegrond verklaard in het besluit van 11 juli 2022. Eiser heeft tegen dat laatste besluit niet op tijd beroep ingesteld en daarom heeft dat besluit formele rechtskracht gekregen. Weliswaar heeft de Belastingdienst in het besluit van 20 april 2023, dat – zoals gezegd - ging over het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2021, ook opnieuw beslist op het bezwaar van eiser over het jaar 2020, maar het besluit is op dat punt slechts een herhaling en heeft geen eigen rechtsgevolg. Volgens de Belastingdienst kan eiser daarom in deze procedure nu niets meer bereiken met zijn beroep, zodat hij geen procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure.
3. De rechtbank is het eens met de Belastingdienst dat het beroep niet-ontvankelijk is, maar heeft daarvoor een andere reden dan de Belastingdienst. De rechtbank oordeelt namelijk dat eiser wel een procesbelang heeft. Hij heeft beroep ingesteld bij de rechtbank en uit de bewoordingen van dat beroep blijkt dat het beroep zich (ondanks het feit dat het is ingesteld naar aanleiding van het besluit van 20 april 2023) richt tegen de rechtsgevolgen van het besluit van 11 juli 2022. Eiser heeft procesbelang bij een beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 11 juli 2022: als het besluit door de rechtbank wordt vernietigd, heeft dat gevolgen voor eiser.
4. Het probleem in deze zaak is echter dat het beroep van eiser tegen het besluit van 11 juli 2022 veel te laat is ingediend. [1] Eiser heeft pas beroep ingesteld nadat hij het besluit van 20 april 2023 ontving, waarin nog een keer is beslist op zijn bezwaar over het recht op toeslag in berekeningsjaar 2020. Wat in het besluit van 20 april 2023 staat vermeld, is – dat heeft de Belastingdienst terecht opgemerkt – alleen een herhaling van het besluit van 11 juli 2022. Het heeft dus geen zelfstandig rechtsgevolg en daarom kan eiser daar geen beroep tegen instellen. Hij had, als hij het rechtsgevolg van het besluit van 11 juli 2022 aan een rechter had willen voorleggen, binnen zes weken na die datum beroep moeten instellen. Dat is niet gebeurd.
5. Eiser heeft op de zitting gesteld dat het rechtsgevolg van het besluit van 11 juli 2022 voor hem niet kenbaar was en dat hij daarom geen beroep heeft ingesteld tegen dat besluit. Hij wijst erop dat in het besluit van 11 juli 2022 wordt verwezen naar Mijn toeslagen, de website van de Belastingdienst. Eiser heeft op die site gekeken en gezien dat hij een bedrag van € 1.784,- zou terugkrijgen van de Belastingdienst. Dat hij ook nog geld zou moeten betalen aan de Belastingdienst, bleek niet uit die specificatie. Ter onderbouwing heeft eiser een printscreen toegevoegd. Volgens hem bleek uit het besluit zelf ook niet dat hij geld moest terugbetalen. Pas op 10 oktober 2022 werd het hem duidelijk dat het besluit van 11 juli 2022 ook een terugvordering inhield.
6. Voor zover eiser hiermee aanvoert dat hij verschoonbaar te laat beroep heeft ingesteld, volgt de rechtbank dat niet. In het besluit van 11 juli 2022 staat het volgende vermeld:
“Ondanks dat wij tegemoet komen aan uw bezwaar vervalt hiermee niet de gehele terugvordering van uw kinderopvangtoeslag over 2020. Volgens de wet vergoeden wij rente als wij een bedrag nabetalen en moeten wij rente in rekening brengen over bedragen die moeten worden terugbetaald. Omdat u over 2020 een bedrag moet terugbetalen, brengen wij rente in rekening.”
7. Eiser heeft op de zitting gezegd dat hij dacht dat deze passage alleen ging over de wettelijke rente die hij nog verschuldigd was. De rechtbank vindt dat geen logische uitleg: als eiser alleen nog geld zou ontvangen van de Belastingdienst, bestond er immers geen grondslag om wettelijke rente aan de Belastingdienst te moeten betalen. Eiser heeft deze passage dus klaarblijkelijk verkeerd gelezen. Uit deze passage had eiser echter moeten begrijpen dat er nog een terug te vorderen bedrag restte. Hij had, als hij het daar niet mee eens was, binnen zes weken beroep moeten instellen tegen het besluit. Het beroep is niet verschoonbaar te laat ingediend en daarom is het niet-ontvankelijk.
8. Dat betekent dat de rechtbank het beroep van eiser niet inhoudelijk kan beoordelen.
9. De rechtbank begrijpt dat dit voor eiser een onbevredigende uitkomst van dit beroep is en dat dit voor hem geen recht doet aan zijn zaak. Omdat de Belastingdienst in het besluit van 20 april 2023 opnieuw op de kwestie is ingegaan en de rechtbank het beroep op de zitting uitgebreid heeft besproken, ziet de rechtbank aanleiding om toch nog iets over de inhoud van zaak te overwegen, zodat eiser weet hoe de rechtbank aankijkt tegen zijn beroep op het vertrouwensbeginsel.
10. Voor eiser is de kern van zijn beroep dat de Belastingdienst in het besluit van 11 juli 2022 en op de website niet duidelijk heeft gemaakt dat er nog geld moest worden terugbetaald. Er stond alleen vermeld dat hij een bedrag zou ontvangen. Eiser vindt dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het daarbij zou blijven.
11. De rechtbank is het met eiser eens dat de specificatie op de website van de Belastingdienst, waarin vermeld staat dat eiser een bedrag terugkrijgt, op zich zelf niet (voldoende) duidelijk is. Maar in het besluit van 11 juli 2022 staat – zoals hiervoor in overweging 6 is opgenomen – wél uitdrukkelijk vermeld dat eiser geld moest terugbetalen. Daarbij wijst de rechtbank er verder op dat eiser ook anderszins had kunnen weten dat het besluit niet alleen zou leiden tot een terugbetaling.
12. In het primaire besluit van 6 mei 2022 is het recht op kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 vastgesteld op € 18.849,- en omdat eiser over dat jaar € 21.679,- (te vermeerderen met een wettelijke rente van € 95,-) als voorschot heeft ontvangen, moest hij nog € 2.925,- terugbetalen aan de Belastingdienst. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt, omdat de Belastingdienst het jaar januari 2020 niet heeft betrokken bij de berekening. Dit leidde tot het besluit van 11 juli 2022, waarin is meegedeeld dat eiser nog recht heeft op een bedrag aan toeslag ter hoogte van € 1.784,-, dat overgemaakt of verrekend zou worden met toeslagen die eiser nog moest terugbetalen. Eiser had moeten begrijpen dat het extra toegekende bedrag van € 1.784,- de bestaande vordering van € 2.925, - niet geheel zou opheffen en dat er dus nog een terug te betalen bedrag restte. Dat staat – weliswaar zonder deze bedragen te specificeren – ook zo in het besluit van 11 juli 2022.
13. Eiser heeft gezegd dat hij geheel vertrouwde op de Belastingdienst, omdat hij zelf niet kan achterhalen waar hij recht op heeft en dat dit gehonoreerd moet worden. Dat is echter niet juist: uit het besluit van 11 juli 2022 blijkt op welk bedrag aan kinderopvangtoeslag eiser in het jaar 2020 recht heeft, namelijk € 20.562,-. Eiser had dat bedrag moeten afzetten tegen het bedrag dat hij aan voorschotten heeft ontvangen en dat bij hem bekend was of had kunnen zijn. Dit bedrag heeft eiser namelijk feitelijk in 2020 op zijn bankrekening ontvangen. Het verschil tussen wat eiser heeft ontvangen en waar hij recht op heeft, is het bedrag dat eiser nog moet terugbetalen.
13. Ook al zou het beroep dus ontvankelijk zijn, dan zou dat niet leiden tot een wijzing in de situatie. Eiser heeft er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij geen geld hoefde terug te betalen aan de belastingdienst.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is niet ontvankelijk. Dat betekent dat eiser nog een bedrag van €1.141,- (exclusief wettelijke rente), aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen aan de Belastingdienst.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De beroepstermijn staat in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).