In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 7 maart 2024, is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van kinderopvangtoeslag over het jaar 2020. De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, aangezien eiser niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na het besluit van 11 juli 2022 beroep had ingesteld. Dit besluit had formele rechtskracht gekregen, en de rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser niet verschoonbaar te laat was ingediend.
De rechtbank merkte op dat hoewel eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, hij niet had begrepen dat er nog een terugvordering openstond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2022, maar had niet tijdig beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2022, waarin de terugvordering werd bevestigd. De rechtbank stelde vast dat de Belastingdienst in het besluit van 20 april 2023 slechts een herhaling van het eerdere besluit had gegeven, zonder dat dit zelfstandig rechtsgevolg had.
De rechtbank concludeerde dat eiser had moeten begrijpen dat er nog een terug te vorderen bedrag was, zoals vermeld in het besluit van 11 juli 2022. De rechtbank vond de uitleg van eiser over zijn onwetendheid niet overtuigend, aangezien de informatie in het besluit duidelijk was. Uiteindelijk werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat hij het bedrag van € 1.141,- aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen aan de Belastingdienst.