ECLI:NL:RBMNE:2024:336

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
16.149923.23; 13.307694.21 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting en vernieling met vermindering van toerekenbaarheid

Op 26 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 juni 2023 een slagboom van een GGZ-instelling onbruikbaar heeft gemaakt en op 19 juni 2023 brand heeft gesticht voor de woning van een aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, zich in een psychische toestand bevond die invloed had op haar gedragingen. De rechtbank oordeelde dat de feiten in verminderde mate aan de verdachte konden worden toegerekend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van het voorarrest, en een contactverbod van twee jaar met de aangever. De rechtbank heeft geen tbs-maatregel opgelegd, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor de veiligheid. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf werd toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.149923.23; 13.307694.21 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht. Mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, was ter terechtzitting aanwezig. Verdachte heeft bij aanvang van (en gedurende) de zitting laten weten geen bijstand van hem te wensen. Mr. Vos heeft dus niet namens verdachte het woord gevoerd.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1
op 18 juni 2023 in [woonplaats] een slagboom van GGZ instelling de [instelling] heeft vernield, beschadigd of onbruikbaar heeft gemaakt;
feit 2 primair
op 19 juni 2023 in [woonplaats] aan de [adres] brand heeft gesticht waardoor gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] en/of de naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
feit 2 subsidiair
op 19 juni 2023 in [woonplaats] aan de [adres] en/of naastgelegen woningen heeft geprobeerd brand te stichten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen voor zover het betreft het tijdelijk onbruikbaar maken van de slagboom. Ook het onder 2 primair tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij hij zich op het standpunt stelt dat ook levensgevaar te duchten was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde ter terechtzitting verklaard dat zij de slagboom niet heeft vernield. Zij heeft een paar keer op de knopjes in de kast van de slagboom gedrukt, maar dit is geen vernieling. Daarom vindt verdachte dat zij van het onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ook van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken omdat niet zij, maar getuige [getuige] de brand heeft aangestoken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
1. De
verklaring van verdachteter terechtzitting van 12 januari 2024, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 18 juni 2023 bezig ben geweest met de slagboom op de parkeerplaats van de [instelling] in [woonplaats] . Ik heb geprobeerd om de slagboom uit te zetten. Er was veel doorloop van bewoners die daar wilden parkeren. Ik heb dat willen stoppen. De deksel van de kast van de slagboom zat al los. Ik kon deze verplaatsen en dat heb ik gedaan. De binnenkant van de kast van de slagboom is vergelijkbaar met een meterkast. Ik heb hier absoluut geen verstand van, maar je kan de boel binnen in de kast wel aan en uit zetten. Ik heb hier een knopje gevonden en dat heb ik een aantal keer ingedrukt. Ik heb vervolgens met het winkelwagentje gecontroleerd of de slagboom nog open ging. De slagboom stond op een gegeven moment uit.
2. [aangever 1] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, op 19 juni 2023 aangifte gedaan bij de politie en heeft daarbij het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van vernieling van een slagboom bij GGZ instelling de [instelling] . Op zondag 18 juni 2023 zagen mijn collega’s dat de slagboom bij de parkeerplaats aan de voorkant van het pand niet reageerde. Hij ging niet meer open en dicht. Ik hoorde van mijn collega’s dat zij naar de camerabeelden keken die gericht zijn op de slagboom. Ik hoorde van mijn collega’s dat zij zagen dat er een vrouw met een wagentje, vermoedelijk een winkelwagentje, tegen de slagboom aanreed. [2]
3. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 19 juni 2023 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik bekeek de beelden aangeleverd door de GGZ [instelling] . Ik zag een parkeerplaats met een slagboom. Er kwam een persoon bij de slagboom en deze hurkt nabij de kast onder de slagboom. Ik zag dat deze persoon haar handen naar deze kast bracht. Ik zag dat de slagboom naar beneden dicht ging. Ik zag dat deze persoon opstond en de winkelwagen naar de slagboom reed, waarna deze naar boven openging. De persoon gaat wederom gehurkt bij de kast van de slagboom zitten en bracht haar handen nogmaals naar de kast. De slagboom ging weer naar beneden. Dit proces herhaald zich tweemaal, waarna ik zag dat de persoon de voorzijde van de kast van de slagboom verwijderd en de handen in de kast bracht. Ik zag dat de persoon de winkelwagen weer voor de slagboom deed, maar dat deze hierna niet meer openging. [3]
4. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 11 juli 2023 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op maandag 10 juli 2023 ontving ik een mail van een medewerkster van de GGZ. In de mail stond dat zij zelf de slagboom hebben laten repareren. De slagboom is door Unica en de huismeester gerepareerd. In totaal waren zij 2,5 uur daarmee bezig en de totale kosten waren 187,50 euro (2,5 x 75 euro). [4]
Bewijsoverweging feit 1
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het verdachte is geweest die de slagboom van GGZ instelling de [instelling] in [woonplaats] onbruikbaar heeft gemaakt. Verdachte heeft de afdekking van de kast van de slagboom verplaatst en in de kast een knopje gevonden dat zij vervolgens meermaals heeft ingedrukt. Naar eigen zeggen heeft zij dit gedaan zonder verstand te hebben van de werking van de slagboom en met het doel de slagboom uit te zetten. Dit is haar ook gelukt. De slagboom kon, na de door verdachte uitgevoerde handelingen, niet meer open en dicht en moest uiteindelijk gerepareerd worden om hem weer in gebruik te kunnen nemen. Hoewel verdachte met haar handelingen mogelijk geen blijvende schade aan de slagboom heeft toegebracht heeft zij de slagboom met haar handelingen wel tijdelijk onbruikbaar gemaakt voor zijn bestemming. Dit maakt dat de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht in die zin dat sprake is van het tijdelijk onbruikbaar maken van de slagboom.
Bewijsmiddelen feit 2 primair [5]
1. De
verklaring van verdachteter terechtzitting van 12 januari 2024, zakelijk weergegeven:
Mijn contact met de heer [aangever 2] was niet goed. Hij bleef zich met mijn leven bemoeien en mij lastigvallen. De spullen die op 19 juni 2023 ’s morgens in brand zijn gezet heb ik op de stoep van [adres] in [woonplaats] gezet. Mijn signaal aan de heer [aangever 2] was: je moet je troep bij je houden. Ik heb foto’s gemaakt van de brand.
2. [aangever 2] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, op 19 juni 2023 aangifte gedaan bij de politie en heeft daarbij het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van brandstichting en vernieling. De tegels voor mijn voordeur zijn beschadigd door de brand. Op maandag 19 juni 2023 omstreeks 06.00 uur werd er aangebeld bij mij en de buren. Ik werd wakker en ik hoorde direct de stem van [verdachte] . Ik ging naar beneden, opende de voordeur en ik zag dat er allemaal troep lag op de stoep voor mijn woning. Ik rook een sterke brandgeur. Ik zag dat deze troep ook verbrand was. Ik zag dat er vier verbrandde stoelpoten lagen. Ik herkende het als een soort van vissersstoel. Ik zag tevens een doos met daarin een gascilinder met helium liggen. Ook deze had brandsporen. Ik zag ook verbrandde flesjes liggen. Ik zag tevens dat er op de tegels pal voor mijn voordeur verbrand plastic lag. [6]
3. Getuige [getuige] heeft in het
proces-verbaal van verhoor getuigevan 19 juni 2023 het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik liep op 19 juni 2023 omstreeks 06.00 uur naar mijn werk door de [straat] . Ik zag toen voor een woning een dame staan. Ik zag dat zij haar telefoon in haar handen had en het leek alsof zij foto’s of een video aan het maken was. Zij keek richting de voordeur van een woning en ik zag dat er voor en tegen deze deur spullen in brand stonden. Ik vroeg aan deze dame wat er aan de hand was en ik hoorde dat zij zei dat er niks aan de hand was. Ik was ondertussen bezig om de brandende spullen bij de woning weg te halen en probeerde de bewoners van de woning wakker te maken door aan te bellen. Ik vroeg of zij de politie wilde bellen maar hoorde dat zij zei dat zij even iets moest gaan pakken en zag dat zij weg wilde lopen. Ik zag meerdere dingen in brand staan, het leek ook alsof het op een specifieke manier was neergezet, alsof het een altaar was. In het midden stond iets van een uitvouwbare campingstoel, aan beide kanten stond een doos en aan beide kanten stond iets van een fles. De ene fles was iets van lampenolie en de andere fles was iets om alg van stenen te verwijderen. De campingstoel was ondertussen al helemaal gesmolten en alleen de ijzeren delen waren nog over. De flessen waren ook al aardig warm en gedeeltelijk gesmolten. [7]
4. Verbalisant [verbalisant 3] heeft in
een proces-verbaal van bevindingenvan 19 juni 2023 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik opende de map met foto’s op de telefoon van verdachte. Ik zag hierop twaalf foto’s van de voordeur van de woning aan de [adres] met verschillende stadia van vuur, waarbij de eerste foto gemaakt is op maandag 19 juni 2023 om 05.56 uur en de laatste om 05.58 uur. Vier van deze foto’s voeg ik toe als bijlage aan dit proces-verbaal van bevindingen onder foto 5, 6, 7, en 8. [8]
5. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 13 september 2023 het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Mij werd een fotobijlage gemaild bestaande uit 11 foto’s welke afkomstig zijn van een mobiele telefoon. Op foto 5 t/m 8 is een beperkte brand zichtbaar van de voornoemde goederen voor perceel [huisnummer] . De primaire brandhaard betreft een campingstoel welke geplaatst was direct voor de deur van perceel [huisnummer] . Zichtbaar is dat de stoel nagenoeg volledig opbrand en daarbij schade als gevolg van de hitte-inwerking aan de naastgelegen materialen toebrengt (foto 5 t/m 8). Gelet op het aangetroffen brand- en schadebeeld, daarbij rekening houdend met informatie met betrekking tot het brandbeeld evenals de opgedane expertise op het gebied van brandgedrag en - ontwikkeling, en gelet op de analyse van foto- en beeldmateriaal, kon worden vastgesteld dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder het le lid wetboek van strafrecht. [9]
Bewijsoverwegingen feit 2 primair
Verklaring verdachte over brandstichting niet aannemelijk
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de brand voor de woning van aangever [aangever 2] (hierna: aangever) op 19 juni 2023 heeft aangestoken. Verdachte stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij aanwezig is geweest bij de brand, maar deze niet heeft aangestoken. Volgens verdachte heeft zij de spullen samen met getuige [getuige] op de stoep van de woning van aangever geplaatst maar is het getuige [getuige] geweest die de brand heeft aangestoken. Hij zou dit hebben gedaan omdat hij verdachte wilde helpen, omdat hij het vervelend vond dat zij door aangever werd lastiggevallen.
In het licht van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Verdachte en getuige [getuige] kenden elkaar niet en uit het dossier blijkt ook niet dat aangever [aangever 2] en getuige [getuige] elkaar kenden. Getuige [getuige] kwam op de ochtend van de brand toevallig langs de woning van aangever op weg naar zijn werk. Hij is degene geweest die de bewoners heeft wakker gemaakt en heeft gewaarschuwd door aan te bellen en hij is ook degene geweest die de brandende spullen bij de woning heeft weggehaald. Hier staat tegenover dat verdachte aangever kende en dat het contact tussen haar en aangever niet goed was. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien verklaard een signaal aan aangever te willen afgeven. Verdachte was bij de brand aanwezig, heeft niets gedaan om de brand te stoppen en op haar telefoon zijn foto’s aangetroffen van verschillende stadia van de brand. Ook probeerde verdachte, op het moment dat getuige [getuige] haar vroeg om de politie te bellen, weg te lopen. Dat niet verdachte, maar getuige [getuige] , de brand zou hebben aangestoken acht de rechtbank onder deze omstandigheden niet aannemelijk. De rechtbank gaat aan die verklaring van verdachte voorbij en acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brand heeft aangestoken.
Vrijspraak van levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of als gevolg van deze brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daarvoor is vereist dat kan worden vastgesteld dat dat gevaar op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Daarvoor biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Zo concludeert verbalisant [verbalisant 4] na onderzoek van het aangetroffen brand- en schadebeeld dat bij de brand enkel gemeen gevaar voor goederen was te duchten. De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 18 juni 2023 te [woonplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een slagboom, die geheel aan GGZ instelling de [instelling] , toebehoorde(tijdelijk) onbruikbaar heeft gemaakt;
Feit 2 primair
op 19 juni 2023 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in
aanraking te brengen met een (camping/vissers)stoel, één of meerdere dozen, een (plastic) fles lampenolie, een (plastic) fles met een vloeistof voor het verwijderen van algen en een fles helium, althans één of meerdere brandbare goederen en/of vloeistoffen, welke goederen en/of vloeistoffen door verdachte tegen en/of voor de voordeur van de woning aan de [adres] waren geplaatst, ten gevolge waarvan één of meer van die goederen en/of vloeistoffen geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] en/of de naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
feit 2 primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot primair een gevangenisstraf van 18 maanden en een (ongemaximeerde) maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging). De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden met oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contactverbod met [aangever 2] voor een periode van drie jaren. De officier van justitie heeft gevorderd hierbij te bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast indien die maatregel wordt overtreden, in die zin dat bij iedere overtreding één week vervangende hechtenis wordt opgelegd met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich ten aanzien van een mogelijke strafmaat niet uitgelaten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in de ochtend van 19 juni 2023 schuldig gemaakt aan brandstichting voor de deur van een woning door allerlei goederen op de stoep te zetten en deze in brand te steken, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het is aan een toevallige passant te danken dat de schade door de brand beperkt is gebleven tot materiële schade aan de goederen zelf en aan de stoep. De gevolgen van de brandstichting hadden makkelijk veel ernstiger kunnen zijn, zeker gelet op het feit dat de spullen vlak voor de woning van aangever stonden, er een naastgelegen woning was en de brand door verdachte in de vroege ochtend is aangestoken op het moment dat veel mensen nog lagen te slapen. Verdachte heeft met haar handelen geen rekening gehouden met het effect hiervan op de buurt, maar alleen haar eigen frustraties op de voorgrond gesteld.Brandstichting is een ernstig en zeer gevaarzettend feit dat angst en onrust in de samenleving veroorzaakt.
Daarnaast heeft verdachte zich een dag daarvoor schuldig gemaakt aan het (tijdelijk) onbruikbaar maken van de slagboom van GGZ [instelling] . Met het tijdelijk onbruikbaar maken van de slagboom heeft verdachte geen respect getoond voor het eigendom van een ander.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
  • het op haar naam gestelde uittreksel Justitiële documentatie van 16 november 2023;
  • een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 16 oktober 2023, opgemaakt door M.F. Raven, GZ-psycholoog;
  • een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 17 oktober 2023, opgemaakt door prof. dr. P.N. van Harten, psychiater;
  • een reclasseringsrapportage van 11 december 2023, opgemaakt door W. Kieft, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
  • de toelichting van de deskundige C.J.J.C.M. van Gestel, psychiater en geneesheer-directeur, ter terechtzitting van 12 januari 2024.
Uit de uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De psycholoog heeft aangegeven dat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt. Hierdoor is het voor haar niet mogelijk geweest om te beoordelen of verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Daarnaast is het voor de psycholoog ook niet mogelijk gebleken om iets te zeggen over een eventuele doorwerking met de tenlastegelegde feiten.
De psychiater heeft in de rapportage geconcludeerd dat verdachte lijdt aan schizofrenie, zich uitend in een chronische paranoïde psychose en gedesorganiseerd gedrag. Volgens de psychiater was deze problematiek aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde feiten en beïnvloedde dit de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van beide tenlastegelegde feiten. De psychiater adviseert het tenlastegelegde bij een bewezenverklaring in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt, mede op basis van wat de psychiater heeft gerapporteerd en wat hiervoor is weergegeven, tot de conclusie dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank zal hier bij de strafoplegging dan ook rekening mee houden.
De psychiater benoemd in zijn rapport dat het dakloos zijn, de problemen in relaties, het werkloos zijn, de lange voorgeschiedenis van psychiatrische symptomen die tot opnames en dwangbehandeling hebben geleid en waarbij de behandelingen onvoldoende effect hebben gehad, het ontbreken van ziektebesef, het sterk zorg mijdend zijn en de problemen met coping van alledaagse problemen, de kans verhogen op recidive en maatschappelijke teloorgang. De psychiater adviseert verdachte op te laten nemen in een sterk gestructureerde afdeling met klinische intensieve behandeling (KIB). Volgens de psychiater is de eerste stap het verminderen van paranoïde psychose met het opbouwen van een werkzame relatie, structuur en antipsychotica. Als de psychose dan wat verbleekt kan de focus gericht worden op het regelen van basale zaken zoals zorgverzekering, uitkering en huisvesting. Het advies is om de behandeling vorm te geven vanuit een zorgmachtiging.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering het recidiverisico als gemiddeld inschat. De reclassering sluit zich aan bij het advies van het NIFP om een zorgmachtiging op te leggen. Zij acht een behandeling vanuit de GGZ passend bij de problematiek. Een behandeling in het kader van een voorwaardelijke veroordeling of een tbs met voorwaarden lijkt volgens de reclassering beperkt haalbaar, gezien het risico op het onttrekken aan voorwaarden en de proportionaliteit.
De geneesheer-directeur heeft voor de zitting het Openbaar Ministerie geïnformeerd dat hij het niet noodzakelijk acht dat er ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging wordt verleend. Het Openbaar Ministerie heeft hierop besloten geen verzoekschrift inzake de zorgmachtiging in te dienen. Ter terechtzitting heeft de geneesheer-directeur herhaald dat hij het niet noodzakelijk acht dat er ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging wordt verleend.
Verzoeken van de officier van justitie tot nader onderzoek
De officier van justitie heeft ter terechtzitting twee verzoeken gedaan, waarop de rechtbank bij vonnis dient te beslissen. Deze verzoeken strekken tot heropening van het onderzoek ter terechtzitting om nader onderzoek naar de persoon van verdachte te laten verrichten. In de eerste plaats heeft de officier van justitie zijn – ter terechtzitting afgewezen – verzoek herhaald om verdachte ter observatie op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum. In de tweede plaats – en de rechtbank begrijpt subsidiair – heeft de officier van justitie verzocht de deskundige prof. dr. P.N. van Harten, psychiater, nader te horen. De rechtbank acht zich echter ten aanzien van de persoon van verdachte – door het rapport van de psychiater en het horen van de geneesheer-directeur – voldoende voorgelicht. Dat hun bevindingen en adviezen op bepaalde punten niet eensluidend zijn betekent niet dat nader onderzoek noodzakelijk is. Een observatie in het Pieter Baan Centrum, uitsluitend omdat dit mogelijk meer informatie zou kunnen opleveren, acht de rechtbank bovendien niet proportioneel. De verzoeken worden daarom afgewezen.
De straf
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan dan met een vrijheidsbenemende straf. Wegens de psychische toestand waarin verdachte zich bevond toen zij tot haar daden overging, zal haar de brandstichting en de vernieling verminderd worden toegerekend. Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden. De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde tbs-maatregel niet opleggen, nu uit het rapport van de psychiater en de verklaring van de geneesheer-directeur niet kan blijken dat dit uit veiligheidsoogpunt vereist is.
Maatregel artikel 38v Wetboek van Strafrecht
Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan verdachte ook een maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod met aangever [aangever 2] . Voor elke overtreding wordt veertien dagen vervangende hechtenis toegepast met een maximum van zes maanden. Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens aangever [aangever 2] , zal de rechtbank deze maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – gelet op zijn strafeis – afgewezen kan worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft geen standpunt ingenomen over de vordering tot tenuitvoerlegging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2021 (parketnummer 13/307694-21) is verdachte een gevangenisstraf van 7 dagen voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden en de vordering van de officier van justitie worden toegewezen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38v, 38w, 57, 63, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren;
- beveelt dat verdachte:
 zich onthoudt van contact met [aangever 2] ;
- beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
- beveelt dat voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan de maatregel wordt vervangen door 14 dagen hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/307694-21
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 16 december 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en L.L. Veendrick, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij op of omstreeks 18 juni 2023 te [woonplaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een
slagboom, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan GGZ
instelling de [instelling] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
vernield, beschadigd, (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2
zij op of omstreeks 19 juni 2023 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door
open vuur in aanraking te brengen met een (camping/vissers)stoel, één of meerdere
dozen, een (plastic) fles lampenolie, een (plastic) fles met een vloeistof voor het
verwijderen van algen, een (plastic) fles sangria, een (plastic) fles helium en/of een
(plastic) fles terpentine, althans één of meerdere brandbare goederen en/of
vloeistoffen, welke goederen en/of vloeistoffen door verdachte tegen en/of voor de
voordeur van de woning aan de [adres] waren geplaatst, althans die tegen
en/of voor de voordeur van de woning aan de [adres] stonden, ten gevolge
waarvan één of meer van die goederen en/of vloeistoffen geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en terwijl gemeen gevaar voor de
woning gelegen aan de [adres] en/of de naastgelegen woningen, in elk
geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor aanwezigen in voornoemde woningen, in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen,
te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 juni 2023 te [woonplaats] , ter uitvoering van het door haar
voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen
gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres] en/of de
naastgelegen woningen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor aanwezigen in voornoemde woningen, in elk geval levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
open vuur in aanraking heeft gebracht met een (camping/vissers)stoel, één of
meerdere dozen, een (plastic) fles lampenolie, een (plastic) fles met een vloeistof
voor het verwijderen van algen, een (plastic) fles sangria, een (plastic) fles helium
en/of een (plastic) fles terpentine, althans één of meerdere brandbare goederen
en/of vloeistoffen, welke goederen en/of vloeistoffen door verdachte tegen en/of
voor de voordeur van de woning aan de [adres] waren geplaatst, althans
die tegen en/of voor de voordeur van de woning aan de [adres] stonden,
ten gevolge waarvan één of meer van die goederen en/of vloeistoffen geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2023, genummerd 2023183128, 2023182812 en 2023183077 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 t/m 102. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 50.
3.Pagina 55.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] , genummerd PL0900-2023182812-24 en gedateerd op 11 juli 2023.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2023, genummerd 2023183128, 2023182812 en 2023183077 opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 t/m 102. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Pagina’s 25 en 28.
7.Pagina 31.
8.Pagina 48.
9.Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , genummerd PL0900-2023182812-28 en gedateerd 13 september 2023, pagina’s 1 tot en met 13.