ECLI:NL:RBMNE:2024:3358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/5837
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in geschil over AVG-verzoek en persoonsgegevens in de Fraude Signalering Voorziening

In deze zaak heeft eiser een verzoek ingediend op basis van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) bij de minister van Financiën, waarin hij vroeg om inzage in zijn persoonsgegevens die verwerkt zijn in de Fraude Signalering Voorziening (FSV). De minister heeft op 17 maart 2022 geantwoord dat er drie signalen over eiser in de FSV zijn aangetroffen. Eiser heeft vervolgens meerdere keren contact opgenomen met de Belastingdienst, omdat hij vermoedt dat hij nadelige gevolgen heeft ondervonden van deze registratie. De Belastingdienst heeft aangegeven dat er een onderzoek loopt naar de gevolgen van deze registratie, maar de duur van dit onderzoek is onduidelijk.

Eiser heeft op 20 december 2022 beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitkomst van het onderzoek. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. De meldingen van eiser kunnen niet worden aangemerkt als aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat er geen publiekrechtelijke grondslag is voor een besluit van de minister op de meldingen van eiser, en dat hij daarom geen beroep kan instellen bij de bestuursrechter.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en gelast dat het door eiser betaalde griffierecht wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers op 16 januari 2024, en is openbaar uitgesproken. Eiser heeft de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5837

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de minister van Financiën, verweerder

Inleiding

Eiser heeft een verzoek op grond van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) gedaan bij verweerder. Hij heeft verzocht om inzage in de persoonsgegevens die verwerkt zijn in Fraude Signalering Voorziening (FSV). Verweerder heeft in zijn besluit van 17 maart 2022 op dit verzoek beslist en aan eiser bericht dat er in de FSV drie signalen zijn aangetroffen.
In de brief van 30 april 2022 heeft de Belastingdienst eiser nogmaals bericht dat zijn persoonsgegevens in de FSV zijn verwerkt. De Belastingdienst heeft in de brief toegezegd te onderzoeken of eiser gevolgen heeft ondervonden van deze registratie. Daarbij is eiser uitgenodigd om zelf nog een melding te maken als hij vermoedt dat hij geen minnelijke regeling heeft gekregen vanwege de registratie in de FSV.
Eiser heeft zich op 1 mei 2022, 4 mei 2022 en 14 september 2022 opnieuw gemeld bij de Belastingdienst, omdat hij denkt dat hij last heeft gehad van de registratie in de FSV bij de behandeling van zijn zaken door de Belastingdienst.
In de brief van 8 november 2022 is aan eiser bericht dat het onderzoek naar de melding over het niet meewerken aan minnelijke schuldsanering door registratie in de FSV nog niet is afgerond. Het is onduidelijk hoe lang dit onderzoek nog zal duren.
Op 1 december 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en gevraagd om binnen twee weken uitsluitsel te geven over het onderzoek naar de onrechtmatige verstrekkingen van zijn persoonsgegevens aan andere overheidsinstellingen en de daaruit voortvloeiende problemen waaronder de afwijzing van een minnelijke regeling.
Op 20 december 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het uitblijven van de uitkomst van het onderzoek.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. De rechtbank oordeelt dat de bestuursrechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. De meldingen van eiser kunnen namelijk niet worden aangemerkt als aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb op basis waarvan verweerder gehouden is om een besluit te nemen in de zin van het eerste lid. Pas als sprake zou zijn van een aanvraag, is het mogelijk om beroep in te stellen tegen het uitblijven van een besluit en is de bestuursrechter wel bevoegd om op dat beroep te beslissen. Daarvan is hier dus geen sprake. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
3. Op grond van het eerste lid van artikel 1:3 van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een rechtshandeling waartoe een bestuursorgaan op grond van zijn publiekrechtelijke taken wettelijk gehouden is.
4. In dit geval ontbreekt die publiekrechtelijke grondslag. Er is namelijk geen wet- of regelgeving aan te wijzen op grond waarvan verweerder moet beslissen op de meldingen. Eiser heeft verwezen naar de beantwoording van de vragen die gesteld zijn in de Tweede Kamer [2] ter onderbouwing van zijn standpunt dat de meldingen wél moeten worden gezien als een aanvraag, maar in die beantwoording ziet de rechtbank ook geen publiekrechtelijke grondslag. Nergens wordt namelijk vermeld welke rechtshandeling verweerder moet verrichten als gevolg van de meldingen en op basis van welke concrete regelgeving hij dat zou moeten doen.
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift en de aanvulling daarop van 19 januari 2023 toegelicht dat de meldingen die hij heeft gedaan (ook) tot doel hebben om te achterhalen welke gegevens er zijn gedeeld met diverse andere overheidsinstanties. Hij stelt dat hij het recht heeft om te weten met wie welke gegevens zijn gedeeld en waarom. Volgens hem is een melding de enige manier om die gegevens boven tafel te krijgen. De Belastingdienst heeft ook geen andere manier kenbaar gemaakt om daar achter te komen en daarom moeten de meldingen volgens eiser toch worden gezien als een aanvraag.
6. Wat eiser hiermee feitelijk betoogt, zo begrijpt de rechtbank aldus, is dat de meldingen (ook) AVG-verzoeken zouden zijn, waarop verweerder moet beslissen. Dat ziet de rechtbank niet zo. In de meldingen staat alleen dat eiser denkt dat hij last heeft gehad van de registratie in de FSV bij de behandeling van zijn zaken door de Belastingdienst. Verweerder heeft toegezegd dat uit te zullen zoeken. Als eiser duidelijkheid wil hebben over de verwerking van zijn persoonsgegevens door de Belastingdienst, moet hij daarvoor een afzonderlijk AVG-verzoek indienen. Dit heeft hij kennelijk eerder ook gedaan, want er is op 17 maart 2022 op een door hem ingediend AVG-verzoek beslist. Dat er geen andere manier zou zijn om zo’n verzoek in te dienen dan door een melding te maken, ziet de rechtbank niet in.
7. De rechtbank begrijpt dat eiser duidelijkheid wil hebben over de uitkomsten van het onderzoek, maar hij kan die duidelijkheid niet via een bestuursrechtelijke procedure verkrijgen.
Als hij vindt dat de lange duur van het onderzoek onrechtmatig is jegens hem, kan hij dat aan de civiele rechter voorleggen.

Conclusie en gevolgen

Omdat de meldingen van eiser niet kunnen worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, kan er ook geen sprake zijn van een met een appellabel besluit gelijk te stellen niet-tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat het voor eiser - gelet op het bepaalde in artikel 8:1, eerste lid, van de Awb - wettelijk gezien niet mogelijk was om beroep in te stellen bij de bestuursrechter en deze onbevoegd is.
Omdat de bestuursrechter onbevoegd is, zal het door eiser betaalde griffierecht worden terugbetaald. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen;
- gelast de griffier het betaalde griffierecht terug te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Artikel 8:54, eerste lid aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kamerstukken II, 2019/20, 3487, Aanhangsel van de Handelingen.