ECLI:NL:RBMNE:2024:3352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
16/069527-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 216.774,- bedraagt. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op om € 56.774,- aan de staat te betalen ter ontneming van dit voordeel. De vordering van de officier van justitie was aanvankelijk hoger, maar is tijdens de zitting op 17 april 2024 aangepast. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat de verhoging van de vordering niet in strijd is met de goede procesorde. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de veroordeelde en zijn partner voordeel hebben genoten van betalingen die zijn verricht op de rekening van een bedrijf, terwijl hiervoor geen dienstverlening is geleverd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en het bedrag dat de veroordeelde aan de staat moet betalen vastgesteld op € 56.774,-, na verrekening van de verbeurdverklaring van de woning van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/069527-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2024 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen veroordeelde en zijn raadslieden, mr. G.I. Roos en mr. V.C. van der Velde, beiden advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van onder meer het volgende :
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), met daarin opgenomen een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten bedrage van € 273.884,54. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie dit bedrag naar boven toe bijgesteld (zie hierna);
  • een (nadere) onderbouwing van voornoemde vordering, ingekomen per e-mailbericht van 16 april 2024;
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/069527-21;
  • het vonnis van deze rechtbank van 29 mei 2024 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/069527-21;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie van 6 maart 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 273.884,54. Ter terechtzitting van 17 april 2024 heeft de officier van justitie zijn vordering aldus gewijzigd dat hij het maximumbedrag stelt op in totaal € 707.663,95.
De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat veroordeelde en zijn partner voordeel hebben genoten van de betalingen die zijn verricht op de rekening van [bedrijf] , terwijl hiertegenover geen dienstverlening is verricht. Het eerste deel van de vordering is daarop gebaseerd en bedraagt € 547.663,95. De officier van justitie heeft gevorderd dat voor dit deel van de vordering een hoofdelijke betalingsverplichting wordt opgelegd aan veroordeelde en zijn partner [medeveroordeelde] . Het tweede deel van de vordering is gebaseerd op de waardevermeerdering van de woning aan [adres] te [woonplaats] . Veroordeelde heeft de hypothecaire lening verkregen op basis van valse stukken. De waardevermeerdering van de woning is een rechtstreeks gevolg van de ingediende valse stukken en bedraagt €160.000,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verhoogde vordering niet toelaatbaar is omdat deze in strijd is met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht en het jegens veroordeelde gewekte vertrouwen nu deze afwijkt van het bedrag dat is genoemd in het e-mailbericht van het Openbaar Ministerie van 15 februari 2024. Daarnaast is aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op nihil, dan wel gelijk dient te worden gesteld aan de bedragen van feit 3 minus de correctie voor het tarief van 42% inkomstenbelasting. De waardevermeerdering van de woning dient niet als voordeel te worden aangemerkt. De verdediging heeft hiervoor verwezen naar haar standpunten in de strafzaak met betrekking tot de feiten 2 tot en met 5.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 29 mei 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
onder 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,en
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
onder 3
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
onder 4
valsheid in geschrift,en
opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst
onder 5
witwassen, meermalen gepleegd
Voornoemde feiten zijn gepleegd in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 15 februari 2022.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr.)).
Veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aannemelijk is dat dit misdrijf of andere strafbare feiten “op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen”. Volgens artikel 36e, lid 3 Sr. kan in dat geval aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat de verhoging van de vordering niet in strijd is met de goede procesorde, nu de vordering is gebaseerd op voordeel dat zou zijn verkregen uit de ten laste gelegde feiten en dus enkel is uitgebreid. De uitbreiding hiervan zorgt niet voor een dermate complexe aanpassing van de vordering dat deze niet meer toelaatbaar zou zijn. Bovendien geldt dat – voor zover het Openbaar Ministerie door zijn eerder ingenomen standpunt in het e-mailbericht van 15 februari 2024 al verwachtingen heeft gewekt – de schending van dat vertrouwen niet tot niet-ontvankelijkheid leiden. Het staat het Openbaar Ministerie immers vrij om zelfs tot op de terechtzitting de vordering aan te passen binnen de kaders van het onderliggende dossier. Daarnaast is de veroordeelde door de verandering van het standpunt niet in zijn belangen geschaad. De rechtbank is immers niet aan het door het openbaar ministerie genoemde bedrag gebonden.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2.1
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bewijsmiddelen
Voor de berekening van de opbrengsten en ter onderbouwing van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank als uitgangspunt de bewijsmiddelen [1] uit het strafdossier.
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Uit de bankgegevens van de zakelijke rekening van [bedrijf] blijkt dat er tussen 16 augustus 2019 en 15 oktober 2021 een bedrag van € 73.229,00 is bijgeschreven op de zakelijke rekening van [bedrijf] . Onderstaand schema omvat de betalingen inclusief gebruikte factuurnummers van [onderneming 1] naar de zakelijke rekening van [bedrijf] : [2]
Datum
Bedrag
Factuurnummer
16 augustus 2019
€ 6.500,00
2019021
15 november 2019
€ 7.480,00
2019033
10 januari 2020
€ 5.200,00
2019039
7 maart 2020
€ 7.200,00
2020003
1 mei 2020
€ 3.100,00
2020006
26 augustus 2020
€ 8.200,00
2020011
9 oktober 2020
€ 3.750,00
2020014
22 januari 2021
€ 5.149,00
20200019
2 juli 2021
€ 4.750,00
2021008
20 augustus 2021
€ 5.350,00
2021010
10 september 2021
€ 8.900,00
2021012
15 oktober 2021
€ 7.650,00
2021013
Totaal
€ 73.229,00
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op de zakelijke bankrekening van [bedrijf] is tussen augustus 2018 en juni 2021 een totaalbedrag van € 61.919,00 euro is bijgeschreven door [onderneming 2] BV. Onderstaand schema omvat de betalingen inclusief gebruikte factuurnummers van [onderneming 2] BV naar de zakelijke rekening van [bedrijf] : [3]
Datum
Bedrag
Factuurnummer
13 augustus 2018
€ 4.300,00
99
13 augustus 2018
€ 2.100,00
100
19 juli 2019
€ 8.000,00
2019016
19 juni 2020
€ 7.500,00
2020009
21 december 2020
€ 8.150,00
2020015
21 december 2021
€ 5.450,00
2020013
25 december 2020
€ 8.850,00
2020017
24 juni 2021
€ 17.569,00
2021004, 2021003, 2021002, 2021005
Totaal
€ 61.919,00
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 14 mei 2020 werd de akte van levering gepasseerd, met koopsom van € 540.000,- en verstrekte [veroordeelde] het recht van eerste hypotheek op de woning [adres] te [woonplaats] en het recht van tweede hypotheek op de woning [adres] te [woonplaats] aan de ABN AMRO Bank N.V. (handelend onder de naam Florius). Uit de hypotheekakte blijkt een lening van € 525.861. [4]
Totale opbrengst facturen
De rechtbank gaat bij haar berekening uit van de facturen en de daarin opgenomen geldbedragen op basis waarvan veroordeelde inkomsten heeft gegenereerd. Door [onderneming 1] en [onderneming 2] werden de door veroordeelden opgemaakte facturen betaald aan [bedrijf] , terwijl de werkzaamheden op de facturen nooit zijn uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde voordeel heeft verkregen uit witwassen van geldbedragen die zijn verkregen uit valse facturen. Naast veroordeelde heeft ook medeveroordeelde [medeveroordeelde] voordeel verkregen. Zij hebben beiden van deze opbrengsten voor een groot deel in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Het totaalbedrag van voornoemde facturen is € 135.148‬,00. Echter, gelet op de bewezenverklaring in de strafzaak, dienen de betaling van 7 maart 2020 van [onderneming 1] B.V. en de betalingen van 13 augustus 2018 en 19 juli 2019 van [onderneming 2] B.V. buiten beschouwing te worden gelaten. Het bedrag komt daarmee op € 113.548,-. De rechtbank wijkt hierbij dus af van de vordering van de officier van justitie, nu zij in de onderliggende strafzaak verdachte partieel heeft vrijgesproken van het witwassen van de overige geldbedragen.
Woning
Daarnaast heeft veroordeelde voordeel verkregen door hypotheekfraude en witwassen. De jaarstukken van [bedrijf] 2019 zijn op basis van valse facturen opgemaakt. Deze jaarstukken zijn ter onderbouwing bij de hypotheekaanvraag voor de woning aan [adres] te [woonplaats] gevoegd. Vervolgens is op basis van deze gegevens een hypothecaire lening verstrekt door ABN AMRO Bank N.V. (handelend onder de naam Florius bank). In totaal is een lening van € 420.000,- en een overbruggingskrediet van € 105.861,- verstrekt op basis van onder meer de jaarstukken van 2018 en 2019. Hiermee heeft veroordeelde de woning kunnen aankopen voor een bedrag van € 540.000,-. De rechtbank is van oordeel dat door de aanschaf van de woning veroordeelde niet per se in een gunstigere positie is gekomen, nu hiertegenover een schuld is ontstaan aan de bank. Wel is er sprake van overwaarde van de woning, hetgeen kan worden aangemerkt als voordeel. De officier van justitie heeft per e-mail van 16 april 2024 stukken ingebracht waaruit blijkt dat de woning recentelijk is getaxeerd en de waarde ervan op dit moment tussen de € 675.000,- en € 725.000 euro.- ligt. [5] De rechtbank gaat daarom uit van een waarde van € 700.000,-. Er is daardoor sprake van een waardevermeerdering van € 160.000,- (€ 700.000,- minus € 540.000,-).
3.2.2.
Conclusie - het wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeelde en [medeveroordeelde] hebben op basis van valse facturen € 113.548,- van [onderneming 1] en [onderneming 2] ontvangen. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor een andere dan een gelijke verdeling tussen hen beiden, nu de rechtbank geen concreet zicht heeft gekregen op de wijze waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel is verdeeld. Mede gelet op de gezinssituatie van veroordeelde en [medeveroordeelde] , gaat de rechtbank ervan uit dat zij in gelijke mate van het voordeel hebben geprofiteerd. Het voorgaande betekent dat de rechtbank dit deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs aan veroordeelde zal toerekenen tot een bedrag € 56.774,- (de helft van € 113.548,-).
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het totale wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 216.774,- (€ 56.774,- plus € 160.000,-).
3.3
Betalingsverplichting
Verbeurdverklaring
De rechtbank heeft in de onderliggende strafzaak de woning van veroordeelde verbeurd verklaard. Door verbeurdverklaring van de woning is reeds wederrechtelijk verkregen voordeel in de vorm van de overwaarde van de woning, groot € 160.000,- ontnomen. De rechtbank zal voornoemd bedrag daarom in mindering brengen op het aan de staat te betalen bedrag.
Conclusie
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat vast op € 56.774,- (€ 216.774,- minus € 160.000,-).

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 216.774,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 56.774,- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mr. R.A. Hebly en mr. V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2024.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2022, genummerd MD2R021027 (onderzoek Blokfluit), opgemaakt door Districtsrecherche Flevoland, genummerd 1 t/m 413, 2000 t/m 3029, 4000 t/m 4066, 5000 t/m 5089, 6000 t/m 6097, 7000 t/m 7214, 8000 t/m 8013, 9000 t/m 9164, 10000 t/m 10063, 11000 t/m 11019, 12000 t/m 12095, 13000 t/m 13046, 14000 t/m 14216, 15000 t/m 15786. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 9139.
3.Pagina 13005.
4.Pagina 15557.
5.Een schriftelijk bescheid, betreffende een e-mail van de officier van justitie d.d. 16 april 2024, bevattende de taxatie van de woning [adres] te [woonplaats] , door [A] , Adviseur Taxateur Makelaar bij KRK.