ECLI:NL:RBMNE:2024:3351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
16-093849-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen, veroordeling voor valsheid in geschrift en medeplegen van witwassen

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het witwassen van bijna € 500.000,- omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van het geld dat in haar woning was aangetroffen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het medeplegen van het opmaken en gebruikmaken van valse facturen en aan witwassen. De verdachte en haar medeverdachte hadden jarenlang inkomsten genoten zonder dat daar legale werkzaamheden tegenover stonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar criminele activiteiten, waarbij de verdachte en haar partner werden verdacht van grootschalige hennepkweek en -handel. Tijdens het onderzoek werd een grote som contant geld aangetroffen, wat leidde tot verdenkingen van witwassen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte betrokken was bij het opmaken van valse facturen en het witwassen van de inkomsten uit deze facturen, maar dat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid bij het witwassen van het aangetroffen geld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16-093849-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 april 2024 en 15 mei 2024. Op laatstgenoemde datum is alleen het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen verdachte en haar raadslieden mr. G.I. Roos en mr. V.C. van der Velde, advocaten te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de pro forma zitting van 17 augustus 2022 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:

1 op 15 februari 2022 te Almere samen met een ander ongeveer 530.000 euro heeft witgewassen;

2 in de periode van 3 februari 2020 tot en met 8 september 2021 te Almere samen met een ander opzettelijk facturen van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV valselijk heeft opgemaakt en/of gebruikt;

3 in de periode van 1 februari 2016 tot en met 29 december 2021 te Almere samen met een ander verschillende geldbedragen overgemaakt door [onderneming 1] BV, [onderneming 2] , [onderneming 3] B.V., [onderneming 4] B.V, [onderneming 5] B.V, [onderneming 6] B.V., [onderneming 7] B.V. en/of [onderneming 8] heeft witgewassen;

3.VOORVRAGEN

Geldigheid van de dagvaarding
3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging voor zover deze ziet op feit 3 onvoldoende duidelijk, feitelijk en begrijpelijk is en daarom nietig is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op nietigheid van de tenlastelegging tardief is gevoerd. Voorts acht de officier van justitie het onder 3 tenlastegelegde voldoende duidelijk. Verdachte is immers specifiek bevraagd door de politie over de bedrijven op de tenlastelegging.
3.2.1
Het oordeel van de rechtbankVan een tardief verweer is geen sprake, zodat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het verweer.
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoende duidelijk, feitelijk en begrijpelijk is, zeker in combinatie met de informatie in het dossier. Tijdens de behandeling ter terechtzitting is dan ook niet gebleken dat het voor verdachte onduidelijk was waartegen zij zich moest verdedigen of dat de verdediging anderszins niet op adequate wijze kon worden gevoerd. De dagvaarding is derhalve geldig. Daarnaast is de rechtbank bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding – waar gaat deze zaak over?
Naar aanleiding van een Meld Misdaad Anoniem-melding en informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) is een onderzoek gestart naar verdachte. Op grond van deze informatie tis de verdenking dat verdachte en zijn partner, medeverdachte [verdachte] , zich bezighouden met (grootschalige) hennepkweek en -handel. Verdachte en medeverdachte worden geobserveerd en hun woning wordt doorzocht. Van hennepkweek en -handel is daarbij niet gebleken. Wel is tijdens de doorzoeking een grote som contant geld aangetroffen, waarvan het grootste deel (€ 499.850,-) in een verborgen ruimte in de kledingkast in de kamer van de zoon van medeverdachte. Naar aanleiding hiervan bestaat het vermoeden dat verdachten zich schuldig maken aan witwassen en wordt een financieel onderzoek ingesteld naar de inkomsten en uitgaven van verdachte en medeverdachte. Uit dat onderzoek zou blijken dat het bedrijf van medeverdachte, [bedrijf 1] , een lege huls is. Vanuit dit bedrijf zouden facturen zijn verstuurd waar geen werkzaamheden tegenover hebben gestaan. Op die wijze wordt het bedrijf ingezet voor het genereren van inkomsten op basis van valse facturen. Bovendien zou de huidige woning van medeverdachte zijn gefinancierd door middel van een hypothecaire lening, die is verstrekt op basis van valselijk opgemaakte jaarstukken.
4.3.2
Vrijspraak – feit 1
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er een witwasvermoeden bestaat in verband met het grote contante geldbedrag dat in de woning van verdachte is aangetroffen en dat verdachte daartegenover geen uitleg over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag heeft gegeven. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en medeverdachte samen de vindplaats van het geld dat is aangetroffen in de kledingkast in de woning van verdachte hebben verborgen, terwijl zij wisten dat het geld van misdrijf afkomstig was.
De rechtbank komt tot een andere conclusie en overweegt als volgt.
Uit het procesdossier blijkt niet dat verdachte weet had van het aangetroffen geld in de verborgen ruimte in de woning. Verdachte heeft vanaf het moment dat zij werd aangehouden steevast ontkend en verklaard dat zij geen idee had waar dit over ging. Dat zij medebewoonster is, maakt nog niet dat zij ervan moet hebben geweten. Het geld lag in een verborgen ruimte en was aan het zicht onttrokken, ook voor medebewoners. Dat er DNA-materiaal op een bankbiljet is aangetroffen dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van verdachte is, maakt dit niet anders. Hieruit zou mogelijk kunnen worden afgeleid dat verdachte dit ene biljet heeft aangeraakt, en er dus van heeft geweten. Maar omdat verdachte in het huis waar het geld is aangetroffen woont, en haar partner, medeverdachte [medeverdachte] , heeft verklaard dat hij het geld heeft geseald en verborgen, is het DNA-spoor niet van doorslaggevend belang. Een andere verklaring, met name contaminatie, is gelet op het voorgaande immers geenszins uit te sluiten. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het onder 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
4.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat het is bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna onder rubriek 5 omschreven, op grond van de daarvoor redengevende feiten en omstandigheden uit de inhoud van de bewijsmiddelen die als bijlage II aan dit vonnis zijn gehecht.
4.3.4
Bewijsoverwegingen
Bewijsoverweging feit 2 – facturen [onderneming 1]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een aantal facturen is verstuurd op naam van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte] , en dat deze facturen volledig zijn betaald door [onderneming 1] B.V.. De rechtbank moet beoordelen (1) of de medeverdachte de op de facturen aangegeven werkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht, en indien nee, (2) of verdachte medepleger is van valsheid in geschrift.
1.
Zijn de werkzaamheden op de facturen daadwerkelijk verricht?
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat zij medeverdachte [medeverdachte] en zijn [bedrijf 1] , niet kennen. Dit terwijl zij werkzaam zijn binnen [onderneming 1] als respectievelijk werkvoorbereider, hoofduitvoerder en deeluitvoerder en in die hoedanigheid veel op de werkvloer aanwezig zijn. De rechtbank gaat ervan uit dat als medeverdachte op de projecten had gewerkt, ten minste een van deze getuigen hem of de naam van zijn bedrijf zou hebben gekend. Nu dit niet het geval is, gaat de rechtbank ervan uit dat medeverdachte niet aan de projecten heeft gewerkt. Van het project [project] is bovendien duidelijk geworden dat medeverdachte niet op de bouwplaats is geregistreerd. Zonder toegangspas en registratie had hij geen toegang kunnen krijgen tot de bouwplaats. Dat medeverdachte op dit project werkzaam is geweest is daarom niet geloofwaardig. Daar komt bij dat uit de bakengegevens van de auto van medeverdachte blijkt dat in de periode waarin de op de facturen van 7 juni 2021, 16 juli 2021, 10 augustus 2021 en 8 september 2021 genoemde werkzaamheden zouden zijn verricht, het voertuig van verdachte niet op of bij de locaties van de projecten is geweest.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte de werkzaamheden die op de factuur van 3 februari 2020 staan vermeld, project [project] , niet heeft uitgevoerd. Het dossier bevat geen bewijs hiervoor. Dit leidt tot partiële vrijspraak van dit feit. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte de werkzaamheden op de overige facturen niet heeft uitgevoerd. De facturen zijn desondanks wel opgemaakt en verstuurd naar [onderneming 1] c.q. [onderneming 9] en bovendien ook betaald.
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande vast dat, met uitzondering van de factuur van 3 februari 202, de in de tenlastelegging genoemde facturen vals zijn, omdat medeverdachte [medeverdachte] geen werkzaamheden heeft verricht, terwijl hij hier wel facturen voor heeft verstuurd.
2.
Is verdachte als medepleger aan te merken?
De verdediging heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte betrokken was bij de administratie rondom de inkomsten van medeverdachte [medeverdachte] . Als zij al iets met de administratie te maken had, dan was dit enkel in een ondersteunde rol zonder weet te hebben van vermeende constructies. Daarnaast werd de laptop die in beslag is genomen gezamenlijk gebruikt en niet alleen door verdachte.
De rechtbank overweegt dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte een verregaande bemoeienis had met de administratie en de facturering van [bedrijf 1] . Er is vastgesteld dat facturen gericht aan diverse zakenrelaties ( [A] , [onderneming 2] ) zijn verzonden via het e-mailadres van de verdachte, waarover zij heeft verklaard dat zij de enige is die van dat e-mailadres gebruik maakt. Ook staat in de ondertekening van zakelijke e-mailcorrespondentie met [A] , welke correspondentie met het e-mailadres van verdachte is gevoerd, naast het e-mailadres van medeverdachte ook het emailadres van verdachte vermeld. Verder is het handschrift van verdachte herkend in de administratie van [bedrijf 1] . Op grond van al deze omstandigheden wordt duidelijk dat verdachte en medeverdachte beiden toegang hadden tot de administratie en correspondentie van [bedrijf 1] en ook beiden namens het bedrijf e-mails ontvingen en verstuurden.
Verder blijkt uit chats tussen de verdachte en [B] , bestuurder van [bedrijf 2] B.V., waaronder [onderneming 1] B.V. en [onderneming 6] B.V., dat verdachte op verzoek van medeverdachte facturen aan [B] heeft verstuurd. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat als medeverdachte haar vroeg om een factuur op te maken, zij dit vervolgens ook deed.
Voor de samenwerking bij de strafbare feiten vindt de rechtbank ook ondersteuning in het geregistreerde gesprek in het cellencomplex, waarin verdachte tegen een politie-informant onder andere zegt dat ‘wij’ altijd zo voorzichtig zijn geweest, dat iemand een tip moet hebben gegeven en dat zij weet of zij een probleem heeft als ze weet bij wie ‘ze’ (de rechtbank begrijpt: de politie) binnen zijn geweest.
Hoewel ten aanzien van de valselijk opgemaakte facturen niet is vastgelegd of deze al dan niet via het e-mailadres van de verdachte zijn verzonden, volgt uit genoemde omstandigheden, tezamen met het gegeven dat deze facturen zijn aangetroffen in de laptop van de verdachte, dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Bewijsoverweging feit 3 – witwassen inkomsten facturen
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er in de tenlastegelegde periode facturen zijn verstuurd op naam van [bedrijf 1] , de eenmanszaak van medeverdachte, gericht aan verschillende bouwbedrijven, en dat al deze facturen volledig zijn betaald.
De verdediging heeft betoogd dat niet duidelijk is wat het gronddelict is, en dus niet duidelijk is dat de inkomsten uit de facturen uit een misdrijf afkomstig zijn. Niet is gebleken dat verdachte zich bezig hield met handel en vervaardigen van verdovende middelen of andere strafbare gedragingen. De bedragen zijn betaald door legale bedrijven in de bouw en geen van deze bedrijven of betrokkenen zijn als verdachte aangemerkt, waardoor een witwasvermoeden niet kan worden aangenomen. Daarnaast heeft de verdediging betwist dat sprake is van vals opgemaakte facturen, omdat medeverdachte wel degelijk werkzaamheden heeft uitgevoerd.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen (onder andere) vereist is dat het voorwerp (zoals bijvoorbeeld een geldbedrag) “afkomstig is uit enig misdrijf” (artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)).
Voor een bewezenverklaring hiervan is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Dit betekent dus dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan. Wel is voor een veroordeling ter zaken van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit
enigmisdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, toch bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is.
Als door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit volgt dat het voorwerp niet van enig misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte een dergelijke verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo een verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
De vragen die de rechtbank in dit verband dient te beantwoorden, aangezien er geen rechtsreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, zijn: (1) is er sprake van een witwasvermoeden en zo ja, (2) heeft verdachte een concrete, verifieerbare, niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. De rechtbank overweegt het volgende.
(1) Witwasvermoeden
Afkomstig uit enig misdrijf
Voor een bewezenverklaring van witwassen van de ontvangen geldbedragen, is van belang te bepalen of het geld dat is uitbetaald aan [bedrijf 1] van misdrijf afkomstig is. Die conclusie kan niet uitsluitend worden gestoeld op de vaststelling dat sprake is van valse facturen. Immers, dat een factuur vals is, zegt nog niets over de herkomst van het geld. De rechtbank merkt hierbij op dat ook voor dit feit de tenlastelegging is toegesneden op artikel 420bis lid 1 onder a Sr, zodat het voorhanden hebben van ‘crimineel geld’ (geld ontvangen op basis van valse facturen) niet voldoende is voor een bewezenverklaring.
Het gebruikmaken van valse facturen is doorgaans een manier om crimineel verkregen geld te legaliseren en dus een middel voor witwassen. Zo begrijpt de rechtbank dan ook de tenlastelegging. Dit kan een op algemene ervaringsregels gebaseerd vermoeden opleveren van witwassen. Maar dit vermoeden moet vervolgens in concreto worden bevestigd door andere, specifieke omstandigheden die zien op de herkomst van het geld. De rechtbank zal dan ook – om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van witwassen – niet alleen moeten vaststellen dat sprake is van valse facturen, maar ook dat er sprake is van bijkomende omstandigheden, waardoor het niet anders kan dan dat de geldstroom achter de ondernemingen die de facturen aan [bedrijf 1] hebben betaald, afkomstig is van enig misdrijf. Daarbij is niet vereist dat wordt vastgesteld welk specifiek misdrijf hieraan ten grondslag ligt.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank op basis van het procesdossier niet vaststellen dat de geldstromen achter de ondernemingen [onderneming 2] , [onderneming 5] , [onderneming 4] , [onderneming 8] en [onderneming 7] afkomstig zijn van enig misdrijf. Van een [C] deel van deze facturen kan worden vastgesteld dat ze vals zijn omdat, mede gelet op de bakengegevens en verklaringen van getuigen, blijkt dat de werkzaamheden niet zijn verricht door medeverdachte. Maar van bijkomende, specifieke omstandigheden, waaruit blijkt dat het niet anders kan dan dat deze geldstromen uit misdrijf afkomstig zijn, is niet gebleken. Er is namelijk onvoldoende bekend over deze ondernemingen en de aard van de geldstromen. Of het betalen van de facturen van [bedrijf 1] het verhullen van een bepaalde (criminele) geldstroom tot doel had, kan dus niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Dit is anders voor de inkomsten uit facturen naar [onderneming 1] en [onderneming 6] . De rechtbank licht dat als volgt toe.
Valse facturen
[onderneming 1]
De rechtbank heeft hiervoor onder feit 2 overwogen dat medeverdachte geen werkzaamheden heeft verricht terwijl er wel facturen zijn verstuurd naar en zijn betaald door [onderneming 1] c.q. [onderneming 9] . Geen enkele werknemer, afgezien van getuige [getuige 4] , kent verdachte of [bedrijf 1] . Getuige [getuige 4] kent [bedrijf 1] enkel van de facturen. Ook de werkzaamheden op de facturen met datum 16 juli 2019, 15 oktober 2019 en 9 december 2019 heeft verdachte niet uitgevoerd. Getuige [getuige 1] kent deze projecten, maar heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] en [bedrijf 1] niet kent.
[onderneming 6]Voor wat betreft de facturen gericht aan [onderneming 6] gaat het om facturen in de periode van 13 augustus 2018 tot en met 24 juni 2021. Onder andere getuigen [getuige 5] en [getuige 6] zijn gehoord, en zij hebben beiden verklaard dat zij [bedrijf 1] en medeverdachte niet kennen. Getuige [getuige 6] heeft bovendien verklaard dat hij facturen van [bedrijf 1] heeft gezien met daarop projecten genoteerd die financieel al waren afgerond, en dat medeverdachte niet op zijn projecten heeft gewerkt. [getuige 5] heeft daarnaast verklaard dat hij facturen van [bedrijf 1] heeft afgekeurd omdat hij het bedrijf van medeverdachte niet kende.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] de werkzaamheden (op de hierna te noemen facturen) niet heeft verricht en dus is er sprake van valselijk opgemaakte facturen, op basis waarvan geldbedragen zijn betaald aan [bedrijf 1] . Het vermoeden dat deze facturen zijn gebruikt voor witwasdoeleinden, blijkt daarnaast uit de volgende specifieke omstandigheden.
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat [C] en [B] betrokken zijn als bestuurder bij [bedrijf 2] B.V., waaronder [onderneming 10] en [onderneming 1] . [C] is de feitelijk eigenaar van [bedrijf 2] B.V. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij zich mogelijk bezig houden met zwaardere criminaliteit op het gebied van de Opiumwet. De rechtbank overweegt dat [C] is gehoord door de politie en heeft aangegeven dat medeverdachte werkzaamheden heeft uitgevoerd op zijn erf en dat hij verder geen verklaring wenste af te leggen.
Het is dan ook opmerkelijk dat zowel getuige [getuige 4] ( [onderneming 1] ) als getuige [getuige 6] ( [onderneming 6] ) facturen hebben tegengehouden en hebben voorgelegd aan [C] dan wel [B] . Op het moment dat [C] en/of [B] bevestigden dat de facturen goed waren, werden ze alsnog uitbetaald. Werknemers constateerden dat er iets aan de facturen mankeerde omdat zij de debiteur, [bedrijf 1] niet kenden, maar op het moment dat [C] of [B] bevestigde dat de facturen dienden te worden betaald, werden de facturen alsnog goedgekeurd. Hieruit volgt dat [C] en/of [B] achter de geldstroom zitten, waarmee [bedrijf 1] werd uitbetaald. [C] heeft verklaard dat hij medeverdachte kende van werkzaamheden op zijn erf. Hij heeft daarbij dus niet aangegeven dat medeverdachte klussen voor zijn bedrijven heeft verricht.. [B] stelt in zijn getuigenverklaring dat hij geen idee heeft over [bedrijf 1] en medeverdachte kent van vroeger. Hij zou geen relatie hebben met [bedrijf 1] en/of [medeverdachte] . Kortom, [bedrijf 1] was onbekend voor de betrokken werknemers, [C] heeft desgevraagd niet aangegeven dat verdachte klussen voor zijn bedrijven heeft verricht en [B] stelt ook van niets te weten, terwijl [C] en [B] wel betalingen hebben goedgekeurd.
Naast bovengenoemde omstandigheden blijkt uit de jaarstukken dat [bedrijf 1] voor een [C] deel een papieren bedrijf betreft, zonder activa en met inkomsten gebaseerd op valse facturen. De aangetroffen gereedschappen in de schuur van verdachte en medeverdachte zijn grotendeels ongebruikt. [bedrijf 1] lijkt daarom te zijn gebruikt voor het uitsturen van valse facturen, om daarmee criminele geldstromen te verhullen. Daar komt bij dat in de woning van verdachte en medeverdachte veel contant is aangetroffen, namelijk in totaal € 534.290,-. Dergelijke contante geldbedragen gaan doorgaans om in het criminele circuit. De rechtbank leidt hieruit af dat de medeverdachte op enige wijze deel uitmaakt van dit circuit.
Op grond van al het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat de geldbedragen in de tenlastelegging uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
(2) Verklaring verdachteDe rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft gegeven niet als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring kan worden aangemerkt. Verdachte heeft ontkend en aangegeven dat zij er van uitging dat medeverdachte de werkzaamheden had uitgevoerd. Die verklaring is onwaarschijnlijk gezien de verregaande bemoeienis die verdachte had bij de administratie en de facturering van [bedrijf 1] , en ook in het contact met zakenrelaties als [B] . De verklaring dat wel werkzaamheden zijn uitgevoerd is reeds zorgvuldig geverifieerd door onderzoek door het openbaar ministerie: getuigen zijn gehoord en medeverdachte is voor langere periode geobserveerd door middel van onder meer bakens. Daarbij is niet gebleken van in dit verband relevante werkzaamheden. De verklaring van verdachte neemt daardoor het vermoeden van witwassen niet weg. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde voorwerpen (de ontvangen geldsommen) onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
MedeplegenDe rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander, namelijk haar partner (de medeverdachte), heeft gepleegd. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder feit 2 is overwogen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben beiden verhullingshandelingen verricht door de facturen te versturen. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, zoals onder rubriek 5 opgenomen.
Bedragen en periode
In de tenlastelegging wordt ten aanzien van [onderneming 1] uitgegaan van witwassen van een totaalbedrag van € 73.229,00 in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 15 oktober 2021. De rechtbank sluit zich hierbij aan, met dien verstande dat het bedrag wordt verminderd met € 7.200,00. Dat is het bedrag van de factuur met nummer 2020003, waarvoor verdachte onder feit 2 partieel is vrijgesproken.
In de tenlastelegging wordt ten aanzien van [onderneming 6] uitgegaan van witwassen van een totaalbedrag van € 61.919,00 in de periode van 13 augustus 2018 tot en met 24 juni 2021. De rechtbank stelt vast dat het dossier onder meer betalingsdata noemt van 13 augustus 2018 (€ 4.300,00), nog een keer 13 augustus 2018 (€ 2.100,00) en 19 juli 2019 (€ 8.000,00). De rechtbank constateert dat de getuigen [getuige 6] en [getuige 5] pas vanaf april/juni 2020 werkzaam waren bij [onderneming 6] en dus niet kunnen verklaren over deze periode. Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat de facturen niet voldoen aan de vereisten (geen werkbeschrijving en inkooporders), maar die vereisten golden pas vanaf oktober 2021. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bewezenverklaarde periode korter is dan tenlastegelegd en de bedragen kleiner dan tenlastegelegd. De bewezenverklaarde periode start op 19 juni 2020 (betalingsdatum van factuur 2020009) en het bewezenverklaarde bedrag wordt verminderd met (4.300 + 2.100 + 8.000 = ) € 14.400,00.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

2

in de periode van 14 maart 2020 tot en met 8 september 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met (een) ander, meermalen, opzettelijk geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten facturen, waaronder

- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 14 maart 2020 met factuurnummer 2020006 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van juni 2020 met factuurnummer 2020011 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van september 2020 met factuurnummer 2020014 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 23 december met factuurnummer 2020018 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 7 juni 2021 met factuurnummer 2021008 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 18 juli 2021 met factuurnummer 2021010 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 10 augustus 2021 met factuurnummer 2021012 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 8 september 2021 met factuurnummer 2021013

valselijk heeft opgemaakt door op die geschriften in strijd met de waarheid te vermelden en/of op te nemen dat de op die facturen vermelde werkzaamheden verricht zijn en beschreven diensten zijn geleverd op de wijze als omschreven in de facturen, terwijl in werkelijkheid vermelde werkzaamheden en diensten niet zijn verricht, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

en
in de periode van 14 maart 2020 tot en met 8 september 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met (een) ander meermalen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse geschriften, te weten:
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 14 maart 2020 met factuurnummer 2020006 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van juni 2020 met factuurnummer 2020011 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van september 2020 met factuurnummer 2020014 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 23 december met factuurnummer 2020018 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 7 juni 2021 met factuurnummer 2021008 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 18 juli 2021 met factuurnummer 2021010 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 10 augustus 2021 met factuurnummer 2021012 en
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 8 september 2021 met factuurnummer 2021013

als waren deze echt en onvervalst, bestaande die valsheid erin dat, in strijd met de waarheid, op die geschriften staat vermeld en opgenomen dat de op die facturen vermelde werkzaamheden verricht zijn en beschreven diensten zijn geleverd op de wijze als omschreven in de facturen, terwijl in werkelijkheid vermelde werkzaamheden en diensten niet zijn verricht en bestaande dat (doen) gebruikmaken erin dat zij, verdachte, en haar mededader,

- die facturen hebben ingediend bij [onderneming 1] BV
- op basis van die facturen betalingen hebben laten verrichten;

3

in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 15 oktober 2021, te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, één of meer voorwerp(en), te weten

- een geldbedrag ter hoogte van € 66.029,00 (overgemaakt door [onderneming 1] BV in de periode van 16 augustus 2019 tot en met 15 oktober 2021) en
- een geldbedrag ter hoogte van € 47.519,00 (overgemaakt door [onderneming 6] BV in de periode van 13 augustus 2018 tot en met 24 juni 2021), (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerpen, te weten voornoemde geldbedragen, was terwijl zij wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 2
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,en
medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
onder 3
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij enige oplegging van straf rekening dient te worden gehouden met de redelijke termijn die is geschonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opmaken en gebruikmaken van valse facturen en witwassen. Dit zijn ernstige strafbare feiten. Verdachte en medeverdachte hebben jarenlang inkomsten genoten waar geen legale werkzaamheden tegenover stonden. Valsheid in geschrift wordt vaak ingezet om criminele geldstromen te legaliseren en zo in het normale economische verkeer te kunnen gebruiken. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor het legale handelsverkeer en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] jarenlang geprofiteerd van hun geraffineerde constructie om gemakkelijk op illegale wijze geld te verdienen en een luxe bestaan te leiden. In haar eigen woorden: zij hebben er leuke dingen van gedaan. De rechtbank neemt het verdachte ook kwalijk dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar rol hierin.
Persoonlijke omstandigheden
Uit een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 5 maart 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 2 maart 2022. Daarin is door de reclassering het volgende geconcludeerd. Er is geen sprake van een delictpatroon, omdat verdachte als first offender moet worden aangemerkt. Verder lijkt verdachte de meeste leefgebieden over het algemeen op orde te hebben. Ze heeft huisvesting, dagbesteding, een goede band met familie en er zou geen sprake zijn van (problematisch) middelengebruik of een negatief sociaal netwerk. De financiële situatie van betrokkene en haar vriend blijft wel enigszins onduidelijk. Of er sprake is van een financieel motief of causaal verband met onderhavig delict kan niet worden vastgesteld gezien de ontkennende houding van betrokkene. Verder zou verdachte op haar negentiende zijn gediagnosticeerd met ADHD. Zelf geeft zij aan hier geen problemen (meer) bij te ondervinden en/of een hulpvraag te hebben. De reclassering heeft zich onthouden van een advies over een eventuele strafmodaliteit.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze termijn enigszins is overschreden (de eerste daad van vervolging is van 15 februari 2022), zonder dat deze overschrijding volledig te wijten is aan verdachte. De overschrijding van de termijn is deels gelegen aan het horen van getuigen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt een overschrijding van de redelijke termijn tot matiging van de op te leggen straf. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn meegewogen in de strafmaat zoals hierna zal worden overwogen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft als uitgangspunt voor de hoogte van de straf mede aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze gaan voor fraude (waaronder valsheid in geschrift en witwassen) met een benadelingsbedrag van tussen de € 500.000,- en € 1.000.000,- uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de 18 en 24 maanden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten enkel kan worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee de langere periode dat de bewezenverklaarde feiten zich hebben afgespeeld, de (uiteenlopende) aard van de feiten en het gegeven dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar rol. Hierin schuilt tevens een risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal daarom als stok achter de deur een deel van de straf in voorwaardelijke zin opleggen.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden hebben opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk. Met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank echter van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank bepaalt dat de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, hiervan dient te worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 420bis, van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Geldigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 en 3 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mr. R.A. Hebly en mr. V.A. Groeneveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Kasper-Kerkdijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 februari 2022, te Almere, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp (en), te weten een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 530.000 euro (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp (en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had, terwijl hij/zij wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (al dan niet eigen) misdrijf;
2
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 februari 2020 tot en met 8 september 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk één of meer, geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten 9 facturen, waaronder
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 3 februari 2020 met factuurnummer 2020003 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 14 maart 2020 met factuurnummer 2020006 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van juni 2020 met factuurnummer 2020011 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van september 2020 met factuurnummer 2020014 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 23 december met factuurnummer 2020018 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 7 juni 2021 met factuurnummer 2021008 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 18 juli 2021 met factuurnummer 2021010 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 10 augustus 2021 met factuurnummer 2021012 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 8 september 2021 met factuurnummer 2021013
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door op die geschriften valselijk en/of in strijd met de waarheid te vermelden en/of op te nemen dat de op die facturen vermelde werkzaamheden verricht zijn en/of beschreven diensten zijn geleverd op de wijze als
omschreven in de facturen, terwijl in werkelijkheid vermelde werkzaamheden en/of diensten niet zijn verricht, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij, op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 3 februari 2020 tot en met 8 september 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van (een) vals(e) en/of vervalst (e) geschrift (en), te weten:
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 3 februari 2020 met factuurnummer 2020003 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 14 maart 2020 met factuurnummer 2020006 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van juni 2020 met factuurnummer 2020011 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van september 2020 met factuurnummer 2020014 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 23 december met factuurnummer 2020018 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 7 juni 2021 met factuurnummer 2021008 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 18 juli 2021 met factuurnummer 2021010 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 10 augustus 2021 met factuurnummer 2021012 en/of
- een factuur van [bedrijf 1] gericht aan [onderneming 1] BV van 8 september 2021 met factuurnummer 2021013
als ware(n) deze echt en onvervalst, bestaande die valshe(i)d(en) erin dat, valselijk en/of in strijd met de waarheid, op die geschriften staat vermeld en/of opgenomen dat de op die facturen vermelde werkzaamheden verricht zijn en/of beschreven diensten zijn geleverd op
de wijze als omschreven in de facturen, terwijl in werkelijkheid vermelde werkzaamheden en/of diensten niet zijn verricht en bestaande dat (doen) gebruikmaken erin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader (s),
- die factu(u)r(en) heeft/hebben ingediend en/of laten indienen bij [onderneming 1] BV
- op basis van die factu(u)r(en) (een) betaling(en) heeft/hebben verricht en/of laten verrichten;
3
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 29 december 2021, te Almere, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp (en), te weten
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 73.229 euro (overgemaakt door [onderneming 1] BV in of omstreeks de periode van 16 augustus2019 tot en met 15 oktober 2021) en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 31.240,04 euro (overgemaakt door [naam] in of omstreeks de periode van 1 februari 2016 tot en met 10 september 2021) en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 55.930,00 euro (telkens overgemaakt door [onderneming 3] B.V. en of [onderneming 4] G.V. en of [onderneming 5] B.V. in of omstreeks de periode van 16 juli 2019 tot en met 29 december 2021) en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 61.919,00 euro (telkens overgemaakt door [onderneming 6] B.V. in of omstreeks de periode van 13 augustus 2018 tot en met 24 juni 2021) en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 8.975,00 euro (telkens overgemaakt door [onderneming 7] B.V. in of omstreeks de periode van 22 april 2020 tot en met 8 juni 2021, te Almere) en/of
- een geldbedrag ter hoogte van (ongeveer) 42.591,50 euro (telkens overgemaakt door [onderneming 8] onder vermelding van project [project] en/of project [project] in of omstreeks de periode van 20 maart 2016 tot en met 14 december 2017),
(telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), was of wie
bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had,
terwijl hij/zij wist (en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (al dan niet eigen) misdrijf.
Bijlage II: de bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen [1]
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Getuige [getuige 1]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben werkvoorbereider bij [onderneming 9] B.V. In 2019 was ik projectvoorbereider/werkvoorbereider. Ik ken [bedrijf 1] en [medeverdachte] niet. De projecten [project] , [project] periode 5, [project] , [project] , [project] , [project] , [project] zijn van mij. Op deze projecten heb ik [medeverdachte] niet ingehuurd. [2] Ook in 2019 kende ik alle namen van iedereen en wat er speelde bij de projecten. De projecten op de facturen met factuurnummers 2019021, 2019033 en 2019039 ken ik. [3]
Getuige [getuige 2]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Hoelang werkt u al op dit project [project] ?
A: Vanaf juni 2021, vanaf het begin van het project op de locatie.
V: Waaruit bestaan uw werkzaamheden?
A: Leiding geven aan de bouwplaats medewerkers en de onderaannemers.
Ik ken [bedrijf 1] en [medeverdachte] niet, hij heeft geen sloopwerkzaamheden verricht voor project [project] . [4]
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
De toegang tot de bouwplaats van het project [project] is geregeld via Bouwplaats Check-in, een online systeem voor aanwezigheidsregistratie en toegangscontrole. Elke (onder)aannemer meldt de medewerkers die voor hem op het project werken aan. De bouwplaatscheckin-medewerker controleert onder meer of ID-bewijs en geldigheid VCA in orde zijn en geeft toegangspassen uit voor toegang door het tourniquet. Een ZZP-er kan hier geen week of een maand werken zonder toegangspas. Wij zagen in het systeem dat zowel [bedrijf 1] als de naam [medeverdachte] niet in het systeem geregistreerd stonden. We spraken getuige [getuige 3] , die veel op de werkvloer aanwezig is en met de firma [firma] werkt. Hij verklaarde dat hij [medeverdachte] niet kent. [5]
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[C] is de eigenaar van de holding genaamd [bedrijf 2] BV. Hieronder vallen [onderneming 6] BV, [onderneming 1] BV en [onderneming 11] BV. [onderneming 1] heeft diverse handelsnamen, waaronder [onderneming 9] . In het politiesysteem BVI-IB is [C] bevraagd. Te zien is dat hij in 2012 een antecedent heeft op vervaardigen softdrugs. [6]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende de verklaring van [C]is onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[C] deelde mede dat [medeverdachte] werkzaamheden bij hem op het erf heeft verricht. Daarnaast gaf hij aan dat hij alleen in het bijzijn van zijn advocaat zou verklaren. [7]
Getuige [getuige 4]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben bedrijfsleider bij [onderneming 9] c.q. [onderneming 1] . [8] Ik werk sinds mei 2017 voor [onderneming 9] . Ik begreep van [C] dat [bedrijf 1] af en toe herstelwerkzaamheden voor ons uitvoert. Ik ken het bedrijf zelf niet. Ik heb aan [C] één of twee keer gevraagd of alles klopte en goed was met dit bedrijf en hij gaf aan dat het goed was en dat ik de facturen kon goedkeuren. Het was logischer geweest als [bedrijf 3] het sloopwerk bij het project [project] had meegenomen omdat dat bedrijf al op de klus zat. [9]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende vergelijking facturen en bakengegevensis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 13 april 2021 zijn er, in het kader van het onderzoek, locatiebakens onder de voertuigen van verdachten [medeverdachte] en [verdachte] geplaatst. De bakens bevonden zich op het voertuig op naam van [medeverdachte] , op het voertuig van [verdachte] en op het voertuig op naam van [D] , de moeder van [verdachte] . De facturen behorende aan [bedrijf 1] die op de laptop van [verdachte] stonden, zijn bekeken en vergeleken met de bakengegevens. Te zien is dat de locaties zoals benoemd op de facturen, niet te zien zijn op de bakengegevens van de voertuigen. Ook de gegevens verkregen via het intercepteren van de telefoons van verdachten, laten zien dat de telefoon van [medeverdachte] , tevens niet op genoemde locaties aanwezig is.
-Op 7 juni 2021 stuurt [medeverdachte] een factuur van €4.750,00 euro aan [onderneming 9] BV met als omschrijving “ [project] ” Op de bakengegevens is niet te zien dat het voertuig van [medeverdachte] binnen de volledige bakenperiode op de [project] is geweest.
-Op 18 juli 2021 stuurt [medeverdachte] een factuur van €5.350,00 euro aan [onderneming 9] BV met als omschrijving Herstelwerkzaamheden [project] . Dit betreft de [project] te Amsterdam. Op de bakengegevens is niet te zien dat het voertuig van [medeverdachte] binnen de volledige bakenperiode in de omgeving van de [project] is geweest.
-Op 10 augustus 2021 stuurt [medeverdachte] een factuur van €8.900,00 euro aan [onderneming 9] BV met als omschrijving “Sloopwerkzaamheden [project] ” Het [project] bevindt zich in Amstelveen. Uit de bakengegevens blijft dat [medeverdachte] niet in de omgeving van Amstelveen is geweest.
-Op 8 september 2021 stuurt [medeverdachte] een factuur van €7.650,00 euro aan [onderneming 9] BV met als omschrijving “ [project] e.o.“. Op de bakengegevens is niet te zien dat het voertuig van [medeverdachte] binnen de volledige bakenperiode in de omgeving van de [project] is geweest. Tot aan 21 oktober 2021 is het voertuig van [medeverdachte] helemaal niet in Amsterdam geweest. [10]
In een proces-verbaal van bevindingen en bijbehorende bijlagenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Ik zag in de geleverde data van de laptop van [verdachte] een mappenstructuur. Ik zag een map met de naam: ' […] ’. Ik bekeek de sub mappen 2020 en 2021 opzoek naar de aan een medewerker van [bedrijf 2] getoonde facturen. Ik zag dat de facturen overeenkwamen met de facturen welke ik vond in deze mappen. [11]
Datum
Bedrag
Werkzaamheden
Factuurnummer
14 maart 2020
€ 3.100,00
voorbereiding timmerwerk [project]
2020006 [12]
18 juni 2020
€ 8.200,00
sloop en opruimwerkzaamheden [project] - periode 5
2020011
5 september 2020
€ 3.750,00
herstel timmerwerk na sanering [project]
2020014
23 december
€ 5.149,00
herstelwerkzaamheden na sanering
[project]
20200019
7 juni 2021
€ 4.750,00
herstelwerkzaamheden na asbestsanering [project] .
2021008
18 juli 2021
€ 5.350,00
herstelwerkzaamheden na asbestsanering [project]
2021010
10 augustus 2021
€ 8.900,00
sloopwerkzaamheden [project]
2021012
8 september 2021
€ 7.650,00
herstelwerk na asbestsanering
[project] .
2021013
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende de uitbetaalde facturen [onderneming 1] BVis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Uit de bankgegevens van de zakelijke rekening van [bedrijf 1] blijkt dat er tussen 16 augustus 2019 en 15 oktober 2021 een bedrag van € 73.229,00 euro is bijgeschreven op de zakelijke rekening van [bedrijf 1] . Onderstaand schema omvat de betalingen inclusief gebruikte factuurnummers van [onderneming 1] naar de zakelijke rekening van [bedrijf 1] :
Datum
Bedrag
Factuurnummer
16 augustus 2019
€ 6.500,00
2019021
15 november 2019
€ 7.480,00
2019033
10 januari 2020
€ 5.200,00
2019039
1 mei 2020
€ 3.100,00
2020006
26 augustus 2020
€ 8.200,00
2020011
9 oktober 2020
€ 3.750,00
2020014
22 januari 2021
€ 5.149,00
20200019
2 juli 2021
€ 4.750,00
2021008
20 augustus 2021
€ 5.350,00
2021010
10 september 2021
€ 8.900,00
2021012
15 oktober 2021
€ 7.650,00
2021013
Op de laptop van [verdachte] zijn facturen aangetroffen gericht aan [onderneming 1] BV. De facturen, waarvan de factuurnummers en bedragen overeenkomen met de betalingen op de bankrekening van [bedrijf 1] , zijn bekeken. Op deze facturen staan bedragen in combinatie met een datum, een uitleg van de werkzaamheden de naam van het betreffende project waarop de werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd. [13]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende betalingen en geldstroom [onderneming 6] BVis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op de zakelijke bankrekening van [bedrijf 1] is tussen augustus 2018 en juni 2021 een totaal bedrag van € 61.919,00 euro bijgeschreven door [onderneming 6] BV. Onderstaand schema omvat de betalingen inclusief gebruikte factuurnummers van [onderneming 6] BV naar de zakelijke rekening van [bedrijf 1] :
Datum
Bedrag
Factuurnummer
19 juni 2020
€ 7.500,00
2020009
21 december 2020
€ 8.150,00
2020015
21 december 2021
€ 5.450,00
2020013
25 december 2020
€ 8.850,00
2020017
24 juni 2021
€ 17.569,00
2021004, 2021003, 2021002, 2021005
Op de Apple Macbook Air van [verdachte] zijn facturen aangetroffen gericht aan [onderneming 6] BV. De facturen, waarvan de factuurnummers en bedragen overeenkomen met de betalingen op de bankrekening van [bedrijf 1] , zijn bekeken. Op deze facturen staan bedragen in combinatie met een datum, een uitleg van de werkzaamheden de naam van het betreffende project waarop de werkzaamheden zouden zijn uitgevoerd.
[getuige 6] verklaarde dat hij drie facturen had afgekeurd die waren ingediend door [bedrijf 1] . Dit ging om de facturen met factuurnummers 2021005, 2021004 en 2021002. Op de bankrekening van [medeverdachte] is te zien dat deze facturen, samen met factuurnummer 2021003 in een keer zijn uitbetaald. [14]
Getuige [getuige 6]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben sinds juni 2020 uitvoerder bij [onderneming 6] . Ik heb wel eens facturen van [bedrijf 1] gezien op mijn projecten. Ik heb de facturen naar mijn bedrijfsleider [getuige 5] doorgestuurd, ik kende de facturen niet en ik heb niet met hem gewerkt. Twee of drie facturen werden gefactureerd op een financieel reeds afgesloten project. [medeverdachte] heeft niet op mijn projecten gewerkt en ik heb hem nooit als ZZP’er aan het werk gehad. [15]
Getuige [getuige 5]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik ben sinds april 2020 bedrijfsleider van [onderneming 6] BV. Ik geef sturing aan een team werknemers en voer zelf de gesprekken met onderaannemers. [16] Ik heb ooit facturen voorbij zien komen van [bedrijf 1] , deze heb ik doorgestuurd naar [B] omdat ik [bedrijf 1] en [medeverdachte] niet kende en niet mee samenwerkte. Als een crediteur nieuw is dan komt deze bij mij voor toetsing, [bedrijf 1] is nooit bij mij geweest voor deze toetsing. [B] bepaalt welke facturen er worden uitbetaald. [17]
Getuige [B]heeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
V: Wat weet je van [bedrijf 1] ?
A: Geen idee, we hebben zoveel klusbedrijven
V: Hoe is je contact met [medeverdachte] ?
A: Ik kom, net als hij, uit [woonplaats] , ik heb ook 3 jaar in de horeca bij […] gewerkt, dan kom je veel mensen tegen. Ik ken hem vanuit het uitgaan. Dat is ook de kracht van een barman om zijn klanten en drankjes te kennen. Ik weet niet uit mijn hoofd welke jaren dat precies waren. Of dat was tijdens mijn werk of tijdens het uitgaan na die tijd in [woonplaats] .
V: Wat is je relatie met dit [medeverdachte] /bedrijf?
A: Verder geen. Hij is ook nooit bij mij thuis geweest. Als ik hem tegen zou komen zou ik hem alleen gedag zeggen.
V: Kunt u hem omschrijven?
A: Nederlandse jongen, toen geen bril, iets ouder dan ik ongeveer 40 of zo. Geen idee wat voor beroep hij had.
V: Wanneer was de laatste keer?
A: niet recent
V: Er is vanuit verschillende B.V. ’s betaald namelijk. Hoe zit dat?
A: Dat wist ik niet, wanneer was dat?
V: Wij zien dat er betalingen zijn gedaan vanuit [onderneming 6] B.V. en [onderneming 9] B.V. Wij hebben aanwijzingen dat daarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Wat is uw verklaring hiervoor?
Een specificatie van de geldstromen vanaf [onderneming 9] B.V. en [onderneming 6] B.V. wordt ter inzage gegeven aan de getuige en als bijlage bij dit verhoor gevoegd.
A: Ik ben sprakeloos, Ik snap niet hoe eeh... Ik heb het net zo geformuleerd dat er gaten zijn, maar dit is schrikbarend. Ik was me niet bewust dat ik nu in een bepaalde situatie beland. Mensen zien me toch as directeur en moeten op me kunnen steunen, ik heb bepaalde mensen in een bepaalde emotie gezien waarin ik ze niet wil zien.
V: [E] en [getuige 5] kennen [bedrijf 1] en [medeverdachte] niet. Zij zeggen de crediteuren goed te kennen. Wat is uw verklaring daarvoor?
A: Ik sta achter hun. [18]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende bevindingen waardebeslagis onder meer het – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
In de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , werd in totaal een bedrag van € 534.290,00 euro aan contanten gevonden. [19]
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Tijdens de doorzoeking op 15 februari 2022 op de [adres] , het woonadres van [medeverdachte] , worden in de garage diverse materialen aangetroffen waaronder: Laserapparatuur voor het inmeten van ruimten, (klop) boormachine, een afkortzaag, haakse slijper, reciprozaag, een dremel, en meer apparatuur bestemd voor het uitvoeren van houtbewerking. Tevens wordt er een gereedschapskist aangetroffen met diverse tangen waaronder een waterpomptang, striptang, zijkniptang, langbek punttangen, ringsleutels en moersleutels. Opvallend aan deze materialen is dat, op een enkele na, de materialen er ongebruikt of beperkt gebruikt uitzien. De kisten waar de apparaten zich in bevinden bevatten amper gebruikerssporen. De haakse slijper bevat geen gebruikerssporen of steen/metaalstof en ook de slijpschijven vertonen geen gebruikerssporen. De multitool bevat geen gebruikerssporen en een deel zit nog in de verpakking. Het handvat van de gereedschapskist vertoont geen gebruikerssporen. De tangen vertonen tevens geen gebruikerssporen als krassen, deuken of sporen op de handvatten. In de administratie zijn tevens geen aankoopbonnen van deze apparatuur aangetroffen. [20]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende vergelijking handschrift [verdachte]is onder meer het volgende – zakelijk weergegeven – gerelateerd:
Tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] op de [adres] te [woonplaats] werd er administratie in beslag genomen. Hier zat ook een handagenda bij van 2016 waarin onder andere aangegeven stond wanneer er gefactureerd moest worden. Dit is allemaal handgeschreven. Ik zag dat er vijf ordner mappen waren van 2016 tot en met 2020 van [bedrijf 1] . Ik zag dat dit op de zijkant geschreven stond. Ik zag ook meerdere facturen waar met de hand op geschreven was. Ik zag dat er een formulier tussen zat van gebruik van een betaalrekening van [verdachte] . Ik zag dat dit ondertekend was door [verdachte] . Ik zag dat dit handschrift overeenkwam in vormen met het handschrift op de facturen en in de agenda. Ik zag dat er in de in beslag genomen ordners ook een brief aanwezig was die ondertekend was door [verdachte] , gericht aan [medeverdachte] . Ik zag dat dit handschrift overeenkwam in vormen met het handschrift op de facturen en agenda. [21]
In een proces-verbaal van bevindingen betreffende uitwerking OVCis onder meer het volgende opgenomen:
Op dinsdag 15 februari 2022 werd de vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel opgenomen in het cellencomplex te […] . (…) Daarbij stelde ik vast dat de stem van [verdachte] duidelijk hoorbaar was. (…)
[verdachte] : weetje wat het is, en dat is, ik kan mezelf voor me kop slaan, echt. Vrienden van ons hebben echt in heel dikke onderzoeken gezeten, en dat ik altijd al zei van, blijf daar nou weg. Het is daar heet. Je moet niet daar komen.
NNV01: bij hun bedoel je?
[verdachte] : ja. En weetje, voorzichtiger zijn. (...)
[verdachte] : dus ja dat is. Het is nu wel, wat ik zeg, we moeten oppassen en niet de auto's daar neer zetten en dan gewoon zorgen dat je niet in beeld bent, zeg maar. (...)
[verdachte] : weet je wat het stomme is? Ik heb altijd gezegd, we hebben altijd tegen elkaar gezegd van joh weetje, we doen leuke dingen, weetje, en zolang het kan, kan het niet, dan kan het niet. Nou volgens mij is het punt nu.(...)
[verdachte] : ja, aan de andere kant, al de leuke dingen die je hebt gedaan, dat nemen ze niet van je af. (...)
NNV01: is een risico van het vak.
[verdachte] : is een risico van het vak. Het is kut, maar ik heb ook altijd gezegd, als er wat gebeurd, dan moeten we maar opnieuw beginnen. Dan is het dat, we hebben elkaar toch.
NNV01: dat sowieso.
[verdachte] : ja, alleen, ik had niet, eigenlijk gehoopt dat het moment nooit zou komen.(…)
[verdachte] : ja, het ergste is, we zijn altijd zo voorzichtig geweest. Ook met de mensen om ons heen en, dat is gewoon kut. En daarom kan ik mij niet voorstellen dat het zomaar uit de lucht komt vallen.(…)
[verdachte] : ja, of het moet echt iemand zijn die een tip heb gegeven.
NNV01: en wat kunnen ze voor tip geven dan?
[verdachte] : ja nou ja, je hoeft maar te bellen, van joh ik denk dat dit zo en zo is
NNV01: wat weten ze van je dan?
[verdachte] : eh van mij niks.
NNV01: ja maar van je vent waarschijnlijk.
[verdachte] : ja, er zijn, ik weet wel dat er mensen zijn, waaronder zijn ex, die echt, die echt schijt (…) aan ons heeft.
NNV01: want die weet ook wat ie doet?
[verdachte] : nou ja, die heeft het ook een paar jaar meegemaakt.
NNV01: hmm, die heeft ook het goeie leven gekend.
[verdachte] : ja, ja. (....)
[verdachte] : dat vind ik zo kut ook nu, dat ik dat niet weet. Kijk als ik weet, ze zijn bij die en die en die naar binnen, dan weet ik of ik een probleem heb of niet, zeg maar. (...)
[verdachte] : weet je hoeveel wij hebben betaald aan belasting afgelopen jaren. Hoeveel zij van je komen stelen gewoon. (...)
NNV01: ja. Mijn moeder bijvoorbeeld die heeft een eigen kapperszaak.(…) die gaat toch ook niet alles opgeven. Je doet alles toch gewoon een beetje zwart en een beetje.
[verdachte] : ja je hebt altijd zakgeld gewoon.
NNV01: ja. je hebt wat dingen nodig, anders is het raar. Op papier bedoel ik.
[verdachte] : ja natuurlijk. Je moet dingen toch gewoon netjes regelen. Ja, maar daarom kan ik mij niet voorstellen
NNV01: maar dan moet je wel iemand hebben die daar verstand van heeft, snap je.
[verdachte] : ja maar kan je zelf ook een beetje inlezen toch. (...)
[verdachte] : kan net zo goed een Porsche voor de deur zetten.
NNV01: nou, bij nader inzien wel.
[verdachte] : (lacht) ja
NNV01: ik ben altijd bang je dan weer teveel opvalt.
[verdachte] : ja ik ben daar ook niet van. Je moet niet boven het gras uitkomen
NNV01: nee want dan maaien ze je kop eraf.
[verdachte] : ja.
NNV01: blijkbaar is het nu wel gebeurd.
[verdachte] : ja maar ik kan mij niet voorstellen dat het komt omdat wij opvallend hebben gedaan, of zo. Helemaal niet.
(...)
NNV01: ja, maar als je zegt dat hij al met zijn ex dingen deed, kan het ook heel ver terug gaan.(…)
NNV01: ja ik weet niet waar dit over gaat.
[verdachte] : nooit iets thuis gehad of iets, nooit.
NNV01: ja maar het hoeft ook niet thuis, dat er thuis iets is. Gevonden of iets is.
[verdachte] : nee maar moet je je voorstellen dat je bijvoorbeeld thuis een hok hebt of zo.
NNV01: wat voor hok.(…)
[verdachte] : met planten. (...)
NNV01: oké. Maar je had niks thuis van een hok of een
[verdachte] : nee nee, ik wil er ook niet aan beginnen. Dan zou ik veel te schijterig voor zijn. [22]
Verdachteheeft onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Mijn e-mailadres is [verdachte] @live.nl. Ik maak gebruik van dit e-mailadres, verder niemand. [23] Als mijn partner mij vraagt om een factuur op te maken en op te sturen, dan help ik hem hiermee. [24]
In een
procesverbaal van bevindingenis onder meer -zakelijk weergeven- het volgende gerelateerd:
Op 15 februari 2022 werd verdachte [verdachte] aangehouden en de woning op de [adres] te [woonplaats] werd doorzocht. Hierbij werd de telefoon van verdachte [verdachte] in beslag genomen. [25] In de chats zag ik een chatgesprek tussen de contacten, [B] [telefoonnummer] en [verdachte] [telefoonnummer] (owner). Uit onderzoek Blokfluit is gebleken dat [B] , de directeur van de [bedrijf 2] , gebruikmaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] .
In dit chatgesprek komt naar voren dat [B] en [verdachte] meerdere malen afspreken, waaronder ook op het kantoor van [B] . In dit gesprek heeft [B] het ook over ordners klaarleggen en worden er door [verdachte] vier facturen doorgestuurd van [bedrijf 1] . [verdachte] zegt vervolgens dat zij deze moest doorsturen van [medeverdachte] . [26]
[verdachte] 23-6-2021 22:33:47 Factuur 2021003
[verdachte] 23-6-2021 22:33:47 Factuur 2021004
[verdachte] 23-6-2021 22:33:47 Factuur 2021005
[verdachte] 23-6-2021 22:33:47 Factuur 2021002
[verdachte] 23-6-2021 22:34:22 Hi, [medeverdachte] zei dat ik deze door moest sturen.
[verdachte] 23-6-2021 22:34:35 Kun je ze openen?
[B] 23-6-202122:34:35 Ja [27]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 april 2024onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Het klopt dat er e-mails voor [bedrijf 1] in mijn e-mailaccount binnenkwamen.
In een proces-verbaal van bevindingenis onder meer – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
[A] verklaarde dat de facturen door [bedrijf 1] werden verstuurd per e-mail naar zowel [onderneming 5] B.V. als [onderneming 4] B.V. , waarbij gebruik werd gemaakt van het e-mailadres [verdachte] @live.nl. [verdachte] . De e-mails werden afgesloten met: “met vriendelijke groet [medeverdachte] ’’. [28]
Bij een proces-verbaal van bevindingenis in de bijbehorende bijlagen betreffende e-mails tussen [medeverdachte] en [A] onder meer het volgende opgenomen:
Van: [verdachte] < [verdachte] @live.nl>
Verzonden: dinsdag 14 mei 2019 16:59
Aan: [A] @ [onderneming 5] .nl
Onderwerp: vervolgafspraak controle/inspectie
(…)
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte]
[bedrijf 1]
(…)
[medeverdachte] @gmail.com, [verdachte] @live.nl [29]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 20 juni 2022, genummerd MD2R021027 (onderzoek Blokfluit), opgemaakt door Districtsrecherche Flevoland, genummerd 1 t/m 413, 2000 t/m 3029, 4000 t/m 4066, 5000 t/m 5089, 6000 t/m 6097, 7000 t/m 7214, 8000 t/m 8013, 9000 t/m 9164, 10000 t/m 10063, 11000 t/m 11019, 12000 t/m 12095, 13000 t/m 13046, 14000 t/m 14216, 15000 t/m 15786. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 9024 en 9025.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] door de rechter-commissaris op 24 november 2021, pagina’s 8 en 9.
4.Pagina’s 9153 en 9154.
5.Pagina’s 9158 en 9159.
6.Pagina 7137.
7.Pagina 9080.
8.Pagina 9038.
9.Pagina’s 9049 en 9050.
10.Pagina 7186, 7187.
11.Pagina 9010.
12.Pagina’s 9013-9020.
13.Pagina’s 9139 en 9140.
14.Pagina 13005.
15.Pagina’s 13035, 13037 en 13038.
16.Pagina’s 13040 en 13041.
17.Pagina’s 13044-13046.
18.Pagina 9064.
19.Pagina 3027.
20.Pagina 7192.
21.Pagina 7074 en 7075.
22.Pagina’s 137, 142, 150- 153 en 157.
23.Pagina 6054.
24.Proces-verbaal verhoor verdachte in de raadkamer van 31 maart 2022.
25.Pagina 7051.
26.Pagina 7052.
27.Pagina 7055.
28.Pagina 12008.
29.Pagina 12049.