8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen getracht een plofkraak te plegen en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een gewelddadige en gevaarlijke vorm van criminaliteit. Hij en zijn mededader hebben een explosief op de etalageruit van een winkelpand geplaatst en tot ontploffing gebracht. Door de zware ontploffing is aanzienlijke schade ontstaan aan het winkelpand. De schade bedraagt volgens een eerste begroting c.a. € 35.000,00. Het spreekt voor zich dat de impact voor de winkeleigenaar groot is. Ook is er schade ontstaan aan bovenliggende appartementen; door de explosie zijn brokken steen van de balkons losgekomen en op straat beland.
Plofkraken zorgen voor veel onrust en schade bij omwonenden en in de maatschappij, vanwege de heftigheid van de explosie en de grote ravage die dat tot gevolg heeft. Het voelt onveilig om in een stad te wonen waar mensen blijkbaar bereid zijn om dergelijke ontploffingen in drukbevolkte gebieden te veroorzaken. Verdachte heeft door het deelnemen aan de plofkraak laten zien slechts oog te hebben voor eigen financieel gewin.
Doordat het gat in de etalageruit te klein was om doorheen te kruipen zijn er uiteindelijk geen goederen weggenomen.
Het standpunt van de raadsman dat er sprake zou zijn van een weinig professionele uitvoering, en dus een minder ernstig feit, volgt de rechtbank niet. Het gebruikte explosief, een cobra, het werken met een heldere taakverdeling, en de maatregelen die verdachten hebben genomen om hun vlucht te bewerkstelligen (een scooter zonder zichtbaar kenteken) en om beschermd en anoniem te blijven (regenpakken, bivakmutsen en werkhandschoenen), tonen een degelijke voorbereiding die in beginsel toereikend is om een plofkraak uit te voeren. Dat verdachten een winkel overvielen die over gepantserd glas beschikte, waardoor het bij een poging bleef, brengt niet mee dat de uitvoering minder professioneel was en daarom minder strafwaardig; althans, niet in die zin dat er naast de vermindering omdat het bij een poging gebleven is, nog verdere strafvermindering zou moeten plaatsvinden.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 16 april 2024 blijkt dat verdachte in 2020 een transactie inhoudende een werkstraf van 35 uur opgelegd heeft gekregen voor een andere diefstal, een soortgelijk feit. Nu uit de afdoeningswijze (een transactie) is af te leiden dat sprake is van een beperkte ernst van het feit en niet sprake is van een veroordeling of strafbeschikking, zal deze transactie niet in strafverzwarende zin worden meegewogen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportages van de reclassering van 26 januari 2024 en 6 mei 2024, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker bij [instelling 1] , van 27 november 2023, opgemaakt door [C] , reclasseringswerker bij [instelling 1] en van 15 november 2023, opgemaakt door [D] van [instelling 2] .
De reclassering ziet, gezien de eerdere veroordeling en bij bewezenverklaring van de huidige verdenking, dat verdachte pro-criminele contacten heeft. Tevens ziet de reclassering problemen binnen het psychosociaal functioneren van verdachte. Er zijn aanwijzingen dat hij op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en dat er sprake is van een gebrekkige impulscontrole. Verdachte woont bij zijn ouders, maar lijkt zich niet altijd te houden aan de regels die thuis gelden. Hij werkt vijf avonden per week en volgt geen opleiding. Opnieuw starten en continuering van de schoolgang is noodzakelijk om te komen tot een startkwalificatie. De reclassering ziet geen beschermende factoren die verdachte hebben tegengehouden in de totstandkoming van de huidige verdenking. Het risico op recidive schat de reclassering hoog in. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , een locatieverbod voor de [straat] [nummer] te [plaats 2] , een locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en openheid over financiën.
Verdachte heeft ter zitting en tijdens de gesprekken bij de reclassering aangegeven dat hij openstaat voor begeleiding van de reclassering en zich kan vinden in de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De reclassering heeft verschillend geadviseerd over toepassing van het jeugdstrafrecht bij verdachte. In het advies van [instelling 2] van 15 november 2023 wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarbij is overwogen dat verdachte nog thuis woont en een goede band met zijn ouders heeft, alsmede dat zijn zus, in elk geval in het verleden, een positieve invloed op hem had. Ten behoeve van het advies heeft [instelling 2] het verkorte wegingskader ASR ingevuld en de Raad voor de Kinderbescherming geconsulteerd.
In het advies van [instelling 1] van 27 november 2023 komt de reclassering eveneens tot de conclusie dat toepassing van het jeugdstrafrecht geboden is. De reclassering overweegt daarbij dat zij vermoedens heeft dat verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau en dat er sprake is van een gebrekkige impulscontrole. Hij woont bij zijn ouders, maar lijkt zich niet altijd aan de daar geldende regels te houden. Continuering van de schoolgang is noodzakelijk. De reclassering ziet geen contra-indicatie voor het jeugdstrafrecht, anders dan dat verdachte, gezien de eerdere veroordeling tot nu toe, niet onder de indruk lijkt te zijn van justitiële sancties. De reclassering adviseert vanuit de genoemde overwegingen het jeugdstrafrecht toe te passen. Gezien de leeftijd van verdachte denkt de reclassering dat begeleiding vanuit volwassen reclassering passend is en hem zal steunen in het maken van meer volwassen keuzes.
Later, in haar adviezen van 24 januari en 6 mei 2024, adviseert de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij beargumenteert dat in het advies van 6 mei 2024 als volgt:
Wij adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen. Wij maakten bij onze beslissing gebruik van het wegingskader ASR. Betrokkene werd een keer eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. De Raad voor de Kinderbescherming schreef toen een advies, d.d. 16 oktober 2020. We zijn op basis van de informatie uit dat advies, in samenspraak met mevrouw [E] , medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, tot dit advies gekomen. De heer [verdachte] functioneert mogelijk enigszins op licht verstandelijk beperkt niveau. Ten behoeve van het eerder geschreven reclasseringsadvies d.d. 27 november 2023 namen we een SCIL af, daar kwam een vermoeden uit van een licht verstandelijke beperking. De Raad voor de Kinderbescherming nam in 2020 een SCIL af, waaruit geen vermoeden van een licht verstandelijke beperking kwam. De heer [verdachte] behaalde tevens een vmbo basis diploma.
De heer [verdachte] vertoont (…) ons inziens geen kinderlijker gedrag dan men gezien zijn kalenderleeftijd zou verwachten. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (2020) is te lezen dat betrokkene zich beleefd kon opstellen. Hij leek toen een ontwikkeling te hebben doorgemaakt op sociaal emotioneel vlak. Hij is te corrigeren wanneer nodig. Na het politiecontact bij zijn eerdere veroordeling heeft hij volgens de Raad voor de Kinderbescherming positieve veranderingen laten zien, zoals het vinden van een dagbesteding. Hij kan zijn boosheid beheersen, door zich bijvoorbeeld tijdelijk terug te trekken om af te koelen. De heer [verdachte] heeft geen startkwalificatie (er is sprake van een startkwalificatie bij een havo diploma of een mbo niveau 2 diploma). Maar betrokkene had een betaalde dagbesteding voorafgaande huidige hechtenis. Hij lijkt daarin zijn eigen gedrag zelfstandig te kunnen organiseren. Hij lijkt nauwelijks afhankelijk van zijn ouders. Zijn ouders beheersen de Nederlandse taal niet goed. De Raad voor de Kinderbescherming zag geen gebrek aan impulscontrole. Betrokkene zou de risico's van zijn gedrag goed in kunnen schatten. De reclassering vraagt zich af wat er precies is gebeurd in het plegen van huidige verdenking, waarbij we een gebrek aan impulscontrole en de beïnvloedbaarheid van leeftijdsgenoten niet uitsluiten. We vinden een interventie binnen het jeugdstrafrecht niet nodig.
Het is de rechtbank niet duidelijk waarom [instelling 1] op 24 januari 2024 en 6 mei 2024 adviseert volwassenstrafrecht toe te passen, in afwijking van haar eerdere advies van 27 november 2023 en tevens in afwijking van het advies van [instelling 2] , terwijl zowel [instelling 1] als [instelling 2] het wegingskader ASR hebben ingevuld en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geconsulteerd om tot hun advies te komen.
De rechtbank kan de redenering van de reclassering in haar laatste rapporten ook niet goed volgen. De rechtbank leest een aantal tegenstrijdige uitlatingen: dat verdachte wel of niet een verstandelijke beperking heeft, dat hij wel of niet een probleem met impulscontrole en beïnvloedbaarheid heeft. Ook leest de rechtbank een aantal directe indicaties voor een pedagogische aanpak: dat verdachte geen startkwalificatie heeft, dat hij goed te corrigeren is en goed reageerde op eerdere ingrepen. Ook elders in het rapport leest de rechtbank indicaties voor een pedagogische aanpak; onder andere dat verdachte een opleiding wil volgen en dat hij thuis woont. De reclassering schrijft wél dat de verdachte geen kinderlijker gedrag vertoont dan men gezien zijn kalenderleeftijd ten tijde van het plegen van het feit zou verwachten, dat staat op zichzelf echter niet in de weg aan toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten nét (sinds enkele dagen) 19 jaar oud. Het jeugdstrafrecht is specifiek in het leven geroepen voor jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar, omdat hun hersenfuncties nog niet uitontwikkeld en zij dus (in beginsel) pedagogisch beïnvloedbaar zijn. Het jeugdstrafrecht kan dus wel degelijk worden toegepast bij een jongvolwassene die leeftijdsconform functioneert.
De rechtbank ziet, gelet op de persoon van verdachte en wat ter terechtzitting door de verdediging naar voren is gebracht, - anders dan de officier van justitie en de reclassering – aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, nu het jeugdstrafrecht pedagogische meerwaarde heeft en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft verdachte ter zitting ondervraagd over de gepleegde feiten. De rechtbank ziet op basis van de verklaring van verdachte ter zitting reden om te vermoeden dat verdachte qua cognitieve en emotionele ontwikkeling niet op een volledig volgroeid niveau functioneert. Verdachte toonde ter zitting een, gezien zijn proceshouding, weinig strategisch en opvallend gebrek aan inlevingsvermogen. De conclusie dat verdachte zich beperkt lijkt te kunnen inleven trekt de reclassering eveneens. Ook op andere cognitieve gebieden lijkt verdachte nog niet volledig uitontwikkeld. Hoewel de rechtbank sterk vermoedt dat verdachte meer doordacht te werk is gegaan dan hij ter zitting laat merken, wijzen zijn verklaring ter zitting en het dossier er op dat verdachte zich geen volledige rekenschap heeft gegeven van de potentiële moeilijkheden in de uitvoering van de feiten, noch van de mogelijke gevolgen van de gepleegde feiten voor hemzelf en zijn medeverdachte. Ook wijst de verklaring van verdachte ter zitting er sterk op dat hij het feit heeft gepleegd onder invloed of op aanwijzen van een ander.
Als de rechtbank dit alles samen neemt met de conclusies dat verdachte mogelijk licht verstandelijk beperkt is, mogelijk een probleem heeft met impulscontrole en beïnvloedbaarheid, nog geen startkwalificatie heeft en wél een opleiding wil gaan volgen, dat verdachte nog thuis woont en dat verdachte corrigeerbaar lijkt, komt de rechtbank, met de raadsman, tot het oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht passend en geboden is. De door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met name het locatiegebod met daarbij de strikte bepaling wanneer en waarvoor verdachte van huis mag zijn, hebben ook een pedagogisch aspect in zich.
De begeleiding van verdachte in het kader van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden zal wel door de volwassenenreclassering worden uitgevoerd.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. In zoverre volgt de rechtbank de officier van justitie. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank echter een ander uitgangspunt dan de officier van justitie, nu de rechtbank uitgaat van het jeugdstrafrecht. Met toepassing van het jeugdstrafrecht komen de pedagogische en recidive beperkende doestellingen op de voorgrond te staan, waar bij het volwassenen strafrecht de vergelding een grotere rol speelt. Daarmee is een kortere vrijheidsbeneming gerechtvaardigd. Dat de rechtbank bij de straftoemeting afwijkt van de eis van de officier van justitie is voor een groot deel hierdoor te verklaren.
De rechtbank kijkt voor het bepalen van de strafmaat naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het feit dat verdachte de feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd ziet de rechtbank als strafverhogend. De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat in dit geval geen sprake is van een voltooide plofkraak, maar van een poging.
Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats. Aan de proeftijd zal de rechtbank de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden verbinden, met het doel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.. Bij de bepaling van de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte eind augustus dan wel begin september 2024 weer wil starten met een opleiding.
De bijzondere voorwaarden
De rechtbank realiseert zich dat het locatiegebod met elektronische monitoring een serieuze inbreuk op de vrijheid van verdachte betekent, maar is van oordeel dat de ernst van het feit dit rechtvaardigt, evenals het belang om verdachte een goede gestructureerde start na detentie te bieden, waarbij zijn contacten en activiteiten voor een tijd goed inzichtelijk blijven. De rechtbank zal de duur van het locatiegebod met elektronische monitoring echter beperken tot een termijn van (maximaal) 6 maanden.
Het door de reclassering geadviseerde contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] zal niet worden opgelegd, nu niet is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] eerder samen strafbare feiten hebben begaan of zij elkaar op andere wijzen negatief hebben beïnvloed. Ook het geadviseerde locatieverbod voor de [straat] [nummer] te [plaats 2] zal niet worden opgelegd, nu geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verdachte zich opnieuw naar het adres van de aangever zal begeven en nu deze voorwaarde ook niet bij de medeverdachte is geadviseerd.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, gelet op de duur van de jeugddetentie die de rechtbank verdachte oplegt.