ECLI:NL:RBMNE:2024:3348

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
16/301636-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen poging plofkraak op een winkelpand met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot plofkraak op een winkelpand in Utrecht op 14 november 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een explosief heeft geplaatst en tot ontploffing heeft gebracht, met als doel goederen te stelen. De verdachte heeft de feiten bekend en er zijn geen redenen voor vrijspraak naar voren gebracht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij, de eigenaar van het winkelpand, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft besloten het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de pedagogische meerwaarde en de ontwikkeling van de verdachte. De bijzondere voorwaarden van de straf omvatten onder andere een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/301636-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2004] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen
op het adres [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] te [plaats 1] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. drs. D.P.L. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 14 november 2023 te Utrecht, samen met een ander of anderen, een explosief tot ontploffing heeft gebracht bij een winkelpand van [onderneming] ;
feit 2
op 14 november 2023 te Utrecht, samen met een ander of anderen, geprobeerd heeft goederen uit een winkelpand van [onderneming] weg te nemen, door middel van braak, te weten door het tot ontploffing brengen van een explosief.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd en refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 15 mei 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 14 november 2023 genummerd PL0900-2023348983, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal van aangifte van [A] , namens [onderneming] , pagina’s 10 tot en met 13 van het ‘proces-verbaal voorgeleiding rechter-commissaris’;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 14 november 2023 genummerd PL0900-2023348983-32, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, houdende een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, pagina’s 86 tot en met 88 van het ‘proces-verbaal voorgeleiding rechter-commissaris’.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 14 november 2023, te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door bij een winkelpand (gelegen aan de [straat] [nummer] ) op de glazen pui een explosief, aan te brengen en/of te plaatsen en vervolgens dat explosief tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de in dat pand aanwezige inventaris/goederen en de nabij gelegen panden, te duchten was;
feit 2op 14 november 2023, te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer camera's, dat/die aan [onderneming] (gelegen aan de [straat] [nummer] ) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak,
- voorzien van een scooter en regenpakken en bivakmutsen en handschoenen en
explosief materiaal en een tas naar voornoemde locatie zijn gereden en
- vervolgens op de glazen pui van voornoemde [onderneming] een explosief, aan te brengen en/of te plaatsen en
- vervolgens dat explosief tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het onder 1 en 2 bewezenverklaarde sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
Het bewezenverklaarde levert volgends de wet de volgende strafbare feiten op:
De eendaadse samenloop van
feit 1
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
feit 2
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hierbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd op te leggen, behalve de voorwaarde inhoudende het locatieverbod voor de [straat] [nummer] te [plaats 2] . De bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan een locatiegebod kan in die zin worden aangepast dat daaraan door de rechtbank een maximumduur gekoppeld wordt.
De officier van justitie stelt zich tot slot op het standpunt dat het jeugdstrafrecht niet van toepassing is en dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden het volgende aangevoerd. Aan het elektronisch toezicht (locatiegebod) dient een maximumduur te worden gekoppeld. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het door de reclassering geadviseerde contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] niet zinvol is. Beide verdachten waren ‘uitvoerders’ en hebben niet het plan van de plofkraak bedacht. Overigens is ook niet gebleken dat beide verdachten in het verleden negatieve invloed op elkaar hebben gehad. Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een locatieverbod voor de omgeving van [onderneming] aan de [straat] te [plaats 2] niet zinvol is.
De raadsman heeft de rechtbank in eerste instantie verzocht om, rekening houdend met de jeugdige leeftijd en de persoon van verdachte, een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft een gevangenisstraf voorgesteld van één jaar, waarvan 181 dagen voorwaardelijk. Omdat in dat geval de op te leggen straf gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis, heeft de raadsman ook om opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
Bij dupliek heeft de raadsman verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen getracht een plofkraak te plegen en heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een gewelddadige en gevaarlijke vorm van criminaliteit. Hij en zijn mededader hebben een explosief op de etalageruit van een winkelpand geplaatst en tot ontploffing gebracht. Door de zware ontploffing is aanzienlijke schade ontstaan aan het winkelpand. De schade bedraagt volgens een eerste begroting c.a. € 35.000,00. Het spreekt voor zich dat de impact voor de winkeleigenaar groot is. Ook is er schade ontstaan aan bovenliggende appartementen; door de explosie zijn brokken steen van de balkons losgekomen en op straat beland.
Plofkraken zorgen voor veel onrust en schade bij omwonenden en in de maatschappij, vanwege de heftigheid van de explosie en de grote ravage die dat tot gevolg heeft. Het voelt onveilig om in een stad te wonen waar mensen blijkbaar bereid zijn om dergelijke ontploffingen in drukbevolkte gebieden te veroorzaken. Verdachte heeft door het deelnemen aan de plofkraak laten zien slechts oog te hebben voor eigen financieel gewin.
Doordat het gat in de etalageruit te klein was om doorheen te kruipen zijn er uiteindelijk geen goederen weggenomen.
Het standpunt van de raadsman dat er sprake zou zijn van een weinig professionele uitvoering, en dus een minder ernstig feit, volgt de rechtbank niet. Het gebruikte explosief, een cobra, het werken met een heldere taakverdeling, en de maatregelen die verdachten hebben genomen om hun vlucht te bewerkstelligen (een scooter zonder zichtbaar kenteken) en om beschermd en anoniem te blijven (regenpakken, bivakmutsen en werkhandschoenen), tonen een degelijke voorbereiding die in beginsel toereikend is om een plofkraak uit te voeren. Dat verdachten een winkel overvielen die over gepantserd glas beschikte, waardoor het bij een poging bleef, brengt niet mee dat de uitvoering minder professioneel was en daarom minder strafwaardig; althans, niet in die zin dat er naast de vermindering omdat het bij een poging gebleven is, nog verdere strafvermindering zou moeten plaatsvinden.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 16 april 2024 blijkt dat verdachte in 2020 een transactie inhoudende een werkstraf van 35 uur opgelegd heeft gekregen voor een andere diefstal, een soortgelijk feit. Nu uit de afdoeningswijze (een transactie) is af te leiden dat sprake is van een beperkte ernst van het feit en niet sprake is van een veroordeling of strafbeschikking, zal deze transactie niet in strafverzwarende zin worden meegewogen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportages van de reclassering van 26 januari 2024 en 6 mei 2024, opgemaakt door [B] , reclasseringswerker bij [instelling 1] , van 27 november 2023, opgemaakt door [C] , reclasseringswerker bij [instelling 1] en van 15 november 2023, opgemaakt door [D] van [instelling 2] .
De reclassering ziet, gezien de eerdere veroordeling en bij bewezenverklaring van de huidige verdenking, dat verdachte pro-criminele contacten heeft. Tevens ziet de reclassering problemen binnen het psychosociaal functioneren van verdachte. Er zijn aanwijzingen dat hij op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en dat er sprake is van een gebrekkige impulscontrole. Verdachte woont bij zijn ouders, maar lijkt zich niet altijd te houden aan de regels die thuis gelden. Hij werkt vijf avonden per week en volgt geen opleiding. Opnieuw starten en continuering van de schoolgang is noodzakelijk om te komen tot een startkwalificatie. De reclassering ziet geen beschermende factoren die verdachte hebben tegengehouden in de totstandkoming van de huidige verdenking. Het risico op recidive schat de reclassering hoog in. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten de meldplicht, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, een contactverbod met medeverdachte [medeverdachte] , een locatieverbod voor de [straat] [nummer] te [plaats 2] , een locatiegebod (met elektronische monitoring), dagbesteding en openheid over financiën.
Verdachte heeft ter zitting en tijdens de gesprekken bij de reclassering aangegeven dat hij openstaat voor begeleiding van de reclassering en zich kan vinden in de door de reclassering geformuleerde voorwaarden.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De reclassering heeft verschillend geadviseerd over toepassing van het jeugdstrafrecht bij verdachte. In het advies van [instelling 2] van 15 november 2023 wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarbij is overwogen dat verdachte nog thuis woont en een goede band met zijn ouders heeft, alsmede dat zijn zus, in elk geval in het verleden, een positieve invloed op hem had. Ten behoeve van het advies heeft [instelling 2] het verkorte wegingskader ASR ingevuld en de Raad voor de Kinderbescherming geconsulteerd.
In het advies van [instelling 1] van 27 november 2023 komt de reclassering eveneens tot de conclusie dat toepassing van het jeugdstrafrecht geboden is. De reclassering overweegt daarbij dat zij vermoedens heeft dat verdachte functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau en dat er sprake is van een gebrekkige impulscontrole. Hij woont bij zijn ouders, maar lijkt zich niet altijd aan de daar geldende regels te houden. Continuering van de schoolgang is noodzakelijk. De reclassering ziet geen contra-indicatie voor het jeugdstrafrecht, anders dan dat verdachte, gezien de eerdere veroordeling tot nu toe, niet onder de indruk lijkt te zijn van justitiële sancties. De reclassering adviseert vanuit de genoemde overwegingen het jeugdstrafrecht toe te passen. Gezien de leeftijd van verdachte denkt de reclassering dat begeleiding vanuit volwassen reclassering passend is en hem zal steunen in het maken van meer volwassen keuzes.
Later, in haar adviezen van 24 januari en 6 mei 2024, adviseert de reclassering om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij beargumenteert dat in het advies van 6 mei 2024 als volgt:
Wij adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen. Wij maakten bij onze beslissing gebruik van het wegingskader ASR. Betrokkene werd een keer eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. De Raad voor de Kinderbescherming schreef toen een advies, d.d. 16 oktober 2020. We zijn op basis van de informatie uit dat advies, in samenspraak met mevrouw [E] , medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, tot dit advies gekomen. De heer [verdachte] functioneert mogelijk enigszins op licht verstandelijk beperkt niveau. Ten behoeve van het eerder geschreven reclasseringsadvies d.d. 27 november 2023 namen we een SCIL af, daar kwam een vermoeden uit van een licht verstandelijke beperking. De Raad voor de Kinderbescherming nam in 2020 een SCIL af, waaruit geen vermoeden van een licht verstandelijke beperking kwam. De heer [verdachte] behaalde tevens een vmbo basis diploma.
De heer [verdachte] vertoont (…) ons inziens geen kinderlijker gedrag dan men gezien zijn kalenderleeftijd zou verwachten. In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (2020) is te lezen dat betrokkene zich beleefd kon opstellen. Hij leek toen een ontwikkeling te hebben doorgemaakt op sociaal emotioneel vlak. Hij is te corrigeren wanneer nodig. Na het politiecontact bij zijn eerdere veroordeling heeft hij volgens de Raad voor de Kinderbescherming positieve veranderingen laten zien, zoals het vinden van een dagbesteding. Hij kan zijn boosheid beheersen, door zich bijvoorbeeld tijdelijk terug te trekken om af te koelen. De heer [verdachte] heeft geen startkwalificatie (er is sprake van een startkwalificatie bij een havo diploma of een mbo niveau 2 diploma). Maar betrokkene had een betaalde dagbesteding voorafgaande huidige hechtenis. Hij lijkt daarin zijn eigen gedrag zelfstandig te kunnen organiseren. Hij lijkt nauwelijks afhankelijk van zijn ouders. Zijn ouders beheersen de Nederlandse taal niet goed. De Raad voor de Kinderbescherming zag geen gebrek aan impulscontrole. Betrokkene zou de risico's van zijn gedrag goed in kunnen schatten. De reclassering vraagt zich af wat er precies is gebeurd in het plegen van huidige verdenking, waarbij we een gebrek aan impulscontrole en de beïnvloedbaarheid van leeftijdsgenoten niet uitsluiten. We vinden een interventie binnen het jeugdstrafrecht niet nodig.
Het is de rechtbank niet duidelijk waarom [instelling 1] op 24 januari 2024 en 6 mei 2024 adviseert volwassenstrafrecht toe te passen, in afwijking van haar eerdere advies van 27 november 2023 en tevens in afwijking van het advies van [instelling 2] , terwijl zowel [instelling 1] als [instelling 2] het wegingskader ASR hebben ingevuld en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geconsulteerd om tot hun advies te komen.
De rechtbank kan de redenering van de reclassering in haar laatste rapporten ook niet goed volgen. De rechtbank leest een aantal tegenstrijdige uitlatingen: dat verdachte wel of niet een verstandelijke beperking heeft, dat hij wel of niet een probleem met impulscontrole en beïnvloedbaarheid heeft. Ook leest de rechtbank een aantal directe indicaties voor een pedagogische aanpak: dat verdachte geen startkwalificatie heeft, dat hij goed te corrigeren is en goed reageerde op eerdere ingrepen. Ook elders in het rapport leest de rechtbank indicaties voor een pedagogische aanpak; onder andere dat verdachte een opleiding wil volgen en dat hij thuis woont. De reclassering schrijft wél dat de verdachte geen kinderlijker gedrag vertoont dan men gezien zijn kalenderleeftijd ten tijde van het plegen van het feit zou verwachten, dat staat op zichzelf echter niet in de weg aan toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte was tijdens het plegen van de feiten nét (sinds enkele dagen) 19 jaar oud. Het jeugdstrafrecht is specifiek in het leven geroepen voor jongvolwassenen tussen de 18 en 23 jaar, omdat hun hersenfuncties nog niet uitontwikkeld en zij dus (in beginsel) pedagogisch beïnvloedbaar zijn. Het jeugdstrafrecht kan dus wel degelijk worden toegepast bij een jongvolwassene die leeftijdsconform functioneert.
De rechtbank ziet, gelet op de persoon van verdachte en wat ter terechtzitting door de verdediging naar voren is gebracht, - anders dan de officier van justitie en de reclassering – aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, nu het jeugdstrafrecht pedagogische meerwaarde heeft en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft verdachte ter zitting ondervraagd over de gepleegde feiten. De rechtbank ziet op basis van de verklaring van verdachte ter zitting reden om te vermoeden dat verdachte qua cognitieve en emotionele ontwikkeling niet op een volledig volgroeid niveau functioneert. Verdachte toonde ter zitting een, gezien zijn proceshouding, weinig strategisch en opvallend gebrek aan inlevingsvermogen. De conclusie dat verdachte zich beperkt lijkt te kunnen inleven trekt de reclassering eveneens. Ook op andere cognitieve gebieden lijkt verdachte nog niet volledig uitontwikkeld. Hoewel de rechtbank sterk vermoedt dat verdachte meer doordacht te werk is gegaan dan hij ter zitting laat merken, wijzen zijn verklaring ter zitting en het dossier er op dat verdachte zich geen volledige rekenschap heeft gegeven van de potentiële moeilijkheden in de uitvoering van de feiten, noch van de mogelijke gevolgen van de gepleegde feiten voor hemzelf en zijn medeverdachte. Ook wijst de verklaring van verdachte ter zitting er sterk op dat hij het feit heeft gepleegd onder invloed of op aanwijzen van een ander.
Als de rechtbank dit alles samen neemt met de conclusies dat verdachte mogelijk licht verstandelijk beperkt is, mogelijk een probleem heeft met impulscontrole en beïnvloedbaarheid, nog geen startkwalificatie heeft en wél een opleiding wil gaan volgen, dat verdachte nog thuis woont en dat verdachte corrigeerbaar lijkt, komt de rechtbank, met de raadsman, tot het oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht passend en geboden is. De door reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met name het locatiegebod met daarbij de strikte bepaling wanneer en waarvoor verdachte van huis mag zijn, hebben ook een pedagogisch aspect in zich.
De begeleiding van verdachte in het kader van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden zal wel door de volwassenenreclassering worden uitgevoerd.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. In zoverre volgt de rechtbank de officier van justitie. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft de rechtbank echter een ander uitgangspunt dan de officier van justitie, nu de rechtbank uitgaat van het jeugdstrafrecht. Met toepassing van het jeugdstrafrecht komen de pedagogische en recidive beperkende doestellingen op de voorgrond te staan, waar bij het volwassenen strafrecht de vergelding een grotere rol speelt. Daarmee is een kortere vrijheidsbeneming gerechtvaardigd. Dat de rechtbank bij de straftoemeting afwijkt van de eis van de officier van justitie is voor een groot deel hierdoor te verklaren.
De rechtbank kijkt voor het bepalen van de strafmaat naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Het feit dat verdachte de feiten samen met een ander of anderen heeft gepleegd ziet de rechtbank als strafverhogend. De rechtbank houdt er anderzijds rekening mee dat in dit geval geen sprake is van een voltooide plofkraak, maar van een poging.
Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van het voorarrest, op zijn plaats. Aan de proeftijd zal de rechtbank de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden verbinden, met het doel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.. Bij de bepaling van de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte eind augustus dan wel begin september 2024 weer wil starten met een opleiding.
De bijzondere voorwaarden
De rechtbank realiseert zich dat het locatiegebod met elektronische monitoring een serieuze inbreuk op de vrijheid van verdachte betekent, maar is van oordeel dat de ernst van het feit dit rechtvaardigt, evenals het belang om verdachte een goede gestructureerde start na detentie te bieden, waarbij zijn contacten en activiteiten voor een tijd goed inzichtelijk blijven. De rechtbank zal de duur van het locatiegebod met elektronische monitoring echter beperken tot een termijn van (maximaal) 6 maanden.
Het door de reclassering geadviseerde contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] zal niet worden opgelegd, nu niet is gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] eerder samen strafbare feiten hebben begaan of zij elkaar op andere wijzen negatief hebben beïnvloed. Ook het geadviseerde locatieverbod voor de [straat] [nummer] te [plaats 2] zal niet worden opgelegd, nu geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verdachte zich opnieuw naar het adres van de aangever zal begeven en nu deze voorwaarde ook niet bij de medeverdachte is geadviseerd.
De voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af, gelet op de duur van de jeugddetentie die de rechtbank verdachte oplegt.

9.BESLAG

Onder verdachte is een telefoontoestel, merk Alcatel (PL0900-2023348983-3251556) in beslag genomen. Tevens zijn volgens de – na de zitting aan het dossier toegevoegde – beslaglijst in beslag genomen:
  • 1 broek (PL0900-2023348983-G3284721);
  • 1 vest (PL0900-2023348983-G3284723);
  • 1 looplamp (PL0900-2023348983-G3251373);
  • 1 bankpas (PL0900-2023348983-G3251560).
De rechtbank merkt op dat de beslaglijst weliswaar pas na de zitting is toegevoegd, maar dat dit beslag wel bleek uit het dossier. Ook hebben de officier en de raadsman een standpunt ingenomen over het beslag op de kleding en, waar het de raadsman betreft, ook over de aangetroffen bankpas, zodat de rechtbank zich voldoende geïnformeerd acht om een oordeel te vellen hierover.
9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de telefoon aan verdachte teruggegeven moet worden, en dat de overige goederen verbeurd verklaard moeten worden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ook op het standpunt dat de telefoon aan verdachte moet worden teruggegeven, en refereert zich voor de overige goederen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het in beslag genomen telefoontoestel, merk Alcatel (PL0900-2023348983-3251556), nu niet is gebleken dat de telefoon in enige relatie tot het strafbaar feit staat.
Verbeurd verklaren
De rechtbank verklaart de overige goederen verbeurd nu deze gebruikt zijn bij het plegen van de feiten 1 en 2, met uitzondering van de bankpas.
Teruggave aan de rechthebbende
De bankpas staat op naam van [F] . De rechtbank zal teruggave daarvan gelasten aan de rechthebbende.

10.BENADEELDE PARTIJ

[onderneming] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 35.000,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (schade aan de winkelpui van circa € 30.000,00 en het inschakelen van monteurs voor tijdelijke voorziening begroot op circa € 5.000,00), ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat het waarschijnlijk is dat de schade niet bij [onderneming] ligt, maar bij een andere partij.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze schade onvoldoende is onderbouwd en de schade niet daadwerkelijk door de benadeelde partij is geleden.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Zo ontbreken er offertes of facturen van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn om de schade te herstellen. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaren en bepalen dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 47, 55, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte
gedurende de gehele proeftijd:
 zich binnen een werkdag na het ingaan van de proeftijd meldt bij [instelling 1] op het adres [adres 2] , [plaats 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova + of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van een dagbesteding in de vorm van opleiding en/of werk, met een vaste structuur, die bijdraagt aan het behalen van maatschappelijk geaccepteerde doelen. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delict gedrag.
  • volledige inzage geeft in zijn financiën en accepteert hulp/interventies bij het omgaan met zijn geld, in de vorm van door de reclassering nader te bepalen hulp/interventie;
- stelt voorts als bijzondere voorwaarde dat verdachte
gedurende de eerste 6 maanden van de proeftijd:
 aanwezig is, gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen, op het verblijfadres, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig vindt (met een maximumduur van
6 maandenna het ondergaan van de jeugddetentie of zoveel minder als de officier van justitie nodig acht). De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start van het locatiegebod hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatiegebod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [adres 1] , [postcode] , [plaats 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen. De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden wanneer verdachte uit jeugddetentie komt.
De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden
wanneer verdachte uit jeugddetentie komt. De aansluiting zal plaatsvinden in de penitentiaire jeugd inrichting;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
Een telefoontoestel, merk Alcatel (PL0900-2023348983-3251556);
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • 1 broek - PL0900-2023348983-G3284721
  • 1 vest PL0900-2023348983-G3284723
  • 1 looplamp PL0900-2023348983-G3251373;
- gelast de teruggave aan [F] van het volgende voorwerp:
1 bankpas PL0900-2023348983-G3251560;
Benadeelde partij
- verklaart
[onderneming]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. Stein, voorzitter, mrs. C.A.M. van Straalen en A.A.T. Werner, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 14 november 2023, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door in/of bij een (winkel)pand (gelegen aan de [straat] [nummer] ) op de (glazen) pui een explosief, althans een explosieve lading, aan te brengen en/of te plaatsen en/of (vervolgens) dat explosief tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de in dat pand aanwezige inventaris/goederen en/of de nabij gelegen panden, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2
hij, op of omstreeks 14 november 2023, te Utrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een/of meer camera's, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [onderneming] (gelegen aan de [straat] [nummer] ), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
- (voorzien van een scooter en/of regenpakken en/of bivakmutsen en/of handschoenen en/of
explosief materiaal en/of een tas) naar voornoemde locatie is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) bij/op de (glazen) pui van voornoemde [onderneming] een explosief, althans een explosieve lading, aan te brengen en/of te plaatsen en/of
- (vervolgens) dat explosief tot ontploffing te brengen en/of te laten brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.