ECLI:NL:RBMNE:2024:3345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
C/16/555145 / HA ZA 23-284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring voor contractuele boete bij niet-nakoming van opstalverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een vrijwaringsprocedure tussen twee broers, [eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)], en de dochter van de ene broer, [eiseres sub 2 (voornaam)]. De zaak betreft de aansprakelijkheid voor een contractuele boete van € 500.000,00 die is verbeurd door [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] wegens het niet tijdig vestigen van een recht van opstal op een pand. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] medeverantwoordelijk is voor het niet nakomen van deze verplichting, aangezien hij als bestuurder van de vennootschap betrokken was bij de afspraken die zijn gemaakt over de overdracht van het vastgoed en de vestiging van het recht van opstal. De rechtbank heeft geoordeeld dat de boete gelijkelijk moet worden verdeeld tussen [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)], waardoor [gedaagde sub 1 (voornaam)] € 250.000,00 aan [eiseres sub 2 (voornaam)] moet betalen. Daarnaast is [gedaagde sub 1 (voornaam)] veroordeeld tot betaling van de helft van de proceskosten in de hoofdzaak en de beslagkosten. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/555145 / HA ZA 23-284
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

bij aanvang van de procedure wonend in [plaats 1] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1 (voornaam)] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 2 (voornaam)] ,
eisers,
advocaat mr. P.H. van der Vleuten,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1 (voornaam)] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats 3] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2 (voornaam)] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.R. Gal.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 4 april 2023 met producties;
- de akte vermeerdering eis met beslagkosten van 24 mei 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord met incident tot opheffing beslagen van 24 mei 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord in incident van 7 juni 2023;
- het tussenvonnis in incident van 2 augustus 2023, waarin het verzoek is afgewezen en in de vrijwaringszaak zitting is bepaald;
- de incidentele vordering tot afgifte van het procesdossier in de hoofdzaak van 30 augustus 2023 met producties;
- de conclusie van antwoord in incident van 13 september 2023;
- het tussenvonnis in incident van 22 november 2023, waarin de vordering tot afgifte van het procesdossier in de hoofdzaak is afgewezen;
- de voorafgaande aan de mondelinge behandeling door [eiseres sub 2 (voornaam)] overgelegde akte overlegging producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 maart 2024, gevoegd behandeld met de procedure in de hoofdzaak (C/16/548282 / HA ZA 22-598).
1.2.
Op basis hiervan wijst de rechtbank dit vonnis.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres sub 2 (voornaam)] is in de hoofdzaak als erfgenaam van haar vader [eiser sub 1 (voornaam)] en in eigen hoedanigheid veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van in totaal € 500.000,00 aan [onderneming 1] B.V. Reden hiervoor is dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hebben nagelaten om tijdig een recht van opstal te verlenen voor het pand gelegen aan [straat] [nummer/letteraanduiding 1] in [plaats 2] . Het pand was eigendom van [onderneming 2] B.V., het bedrijf van [eiser sub 1 (voornaam)] en zijn broer [gedaagde sub 1 (voornaam)] .
2.2.
In deze vrijwaringsprocedure eisen [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] de boete betaalt, omdat hij (mede)verantwoordelijk is voor het aangaan van de verplichting om het recht van opstal te vestigen. [gedaagde sub 1 (voornaam)] voert het verweer dat hij niets verkeerd heeft gedaan, dat hij handelde als bestuurder en dat hem kwijting is verleend in de akte van volmacht en de vaststellingsovereenkomst. Die verweren slagen niet. De verplichtingen zijn aangegaan in het kader van de ontvlechting van het bedrijf van [eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] en zijn min of meer toevallig op het bordje van [eiser sub 1 (voornaam)] (en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) terechtgekomen. Dat maakt het redelijk om de boete gelijk te verdelen over [gedaagde sub 1 (voornaam)] en de erfgenaam van [eiser sub 1 (voornaam)] : [gedaagde sub 1 (voornaam)] moet € 250.000,00 aan [eiseres sub 2 (voornaam)] betalen.
2.3.
Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Achtergrond van het geschil
2.4.
[eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] hebben in 1977 [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) opgericht, een groothandel in fruit. Later is ook dochtervennootschap [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ) opgericht.
2.5.
[eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] waren beiden bestuurder van [onderneming 2] en bezaten allebei de helft van de aandelen in de vennootschap. In 1998 werden de handelsactiviteiten verkocht en bestonden de activiteiten alleen nog uit het beheer (verhuur) van het vastgoed. [eiser sub 1 (voornaam)] trad in 2002 terug als bestuurder. Sindsdien was de formele leiding in handen van [gedaagde sub 1 (voornaam)] . Wel bleef [eiser sub 1 (voornaam)] aandeelhouder en vond er regelmatig overleg plaats tussen de broers.
2.6.
In 2012 toonde [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ), een groothandel in aardappelen, groente en fruit, interesse in de koop of huur van twee bedrijfspanden in [plaats 2] . [straat] [nummer/letteraanduiding 2] was eigendom van [onderneming 3] en [straat] [nummer/letteraanduiding 1] van [onderneming 2] . [straat] [nummer/letteraanduiding 2] was direct beschikbaar en werd vanaf juli 2012 verhuurd aan [onderneming 1] . [straat] [nummer/letteraanduiding 1] was in gebruik door een andere huurder, [onderneming 4] B.V. (hierna: [onderneming 4] ). Er werd afgesproken dat de huurovereenkomst met [onderneming 4] zou worden opgezegd zodat [onderneming 1] het pand [straat] [nummer/letteraanduiding 1] daarna in gebruik zou kunnen nemen; de huur zou ingaan vanaf het moment dat [onderneming 4] het pand zou hebben verlaten.
2.7.
Tegelijkertijd zagen [eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] vanwege het vorderen van hun leeftijd aanleiding om toe te werken naar ontbinding van de vennootschappen en verdeling van het vermogen. Een adviseur raadde hen aan om in plaats van een huurovereenkomst met [onderneming 1] het eigendom van het vastgoed over te dragen naar privé om vervolgens [onderneming 1] een recht van opstal te verlenen op [straat] [nummer/letteraanduiding 2] en [nummer/letteraanduiding 1] , met een optie om de percelen na 10 jaar te kopen. Dat was fiscaal gunstiger. [onderneming 1] had geen bezwaar tegen deze constructie, zolang zij de bedrijfspanden maar zo snel mogelijk in gebruik kon nemen.
2.8.
De broers besloten dat het eigendom van [straat] [nummer/letteraanduiding 2] en [nummer/letteraanduiding 1] zou worden overgedragen aan [eiser sub 1 (voornaam)] en zijn dochter [eiseres sub 2 (voornaam)] en dat de reserves van de vennootschappen aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] en zijn zoon [gedaagde sub 2 (voornaam)] zouden toekomen. Op 31 december 2012 heeft [onderneming 3] [straat] [nummer/letteraanduiding 2] overgedragen aan [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] en hebben zij vervolgens ten behoeve van [onderneming 1] een recht van opstal verleend op dit perceel. In de notariële akte van vestiging (hierna: de akte) hebben [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] daarnaast de verplichting opgenomen om mee te werken aan vestiging van een recht van opstal op het buurperceel, [straat] [nummer/letteraanduiding 1] .
2.9.
[onderneming 1] wilde zekerheid dat zij ook dat pand op korte termijn in gebruik zou kunnen nemen. Partijen meenden dat de huurovereenkomst met [onderneming 4] tegen 30 juni 2013 was opgezegd en op verzoek van [onderneming 1] werd in de akte opgenomen dat het recht van opstal uiterlijk op 1 juli 2013 zou worden gevestigd. Aan deze verplichting werd een contractuele boete van € 500.000,00 verbonden.
2.10.
De huurovereenkomst met [onderneming 4] bleek later niet op de juiste wijze te zijn opgezegd en de huurder weigerde per 30 juni 2013 te vertrekken. [gedaagde sub 1 (voornaam)] bood aan om het recht van opstal desondanks per 1 juli 2013 te vestigen, maar [onderneming 1] weigerde om dit recht af te nemen zolang zij het pand niet in gebruik kon nemen.
2.11.
Op 2 juli 2013 sprak [onderneming 1] [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] aan vanwege het niet nakomen van hun verplichting en maakte zij aanspraak op de boete en schadevergoeding.
In het vonnis van 17 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] de contractuele boete van € 500.000,00 hebben verbeurd. De vordering tot schadevergoeding is afgewezen. Vanwege het overlijden van [eiser sub 1 (voornaam)] gedurende de loop van de procedure is [eiseres sub 2 (voornaam)] als enig erfgenaam van [eiser sub 1 (voornaam)] en in eigen hoedanigheid veroordeeld tot betaling van de boete.
Geen vorderingen tegen [gedaagde sub 2 (voornaam)]
2.12.
De eis in deze vrijwaringsprocedure is zo geformuleerd dat ten aanzien van [gedaagde sub 2 (voornaam)] geen aanspraak wordt gemaakt op betaling van de boete. [gedaagde sub 2 (voornaam)] is dus uitsluitend in de vrijwaringsprocedure betrokken voor het geval in de hoofdzaak een schadevergoeding zou worden toegewezen, maar die vordering is afgewezen omdat niet is gebleken dat de schade het boetebedrag overstijgt. Dat maakt dat [gedaagde sub 2 (voornaam)] in deze vrijwaringsprocedure geen rol heeft. De vorderingen die zich tot hem richten worden dus afgewezen.
2.13.
Voorafgaand aan deze procedure hebben [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] . In deze procedure heeft [gedaagde sub 2 (voornaam)] een incidentele vordering tot opheffing van de beslagen ingesteld. Die vordering is bij tussenvonnis van 2 augustus 2023 afgewezen omdat het oordeel in de hoofdzaak en in vrijwaring diende te worden afgewacht. Bij de zitting van 1 maart 2024 heeft [gedaagde sub 2 (voornaam)] de rechtbank verzocht om die afwijzing te heroverwegen. Daarvoor bestaat geen rechtsbasis, omdat het incident is afgedaan en [gedaagde sub 2 (voornaam)] geen nieuwe vordering tot opheffing van de beslagen heeft ingesteld. De ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] gelegde beslagen vervallen pas van rechtswege als deze uitspraak kracht van gewijsde krijgt (art. 704 lid 2 Rv).
2.14.
Het oordeel van de rechtbank brengt wel mee dat de beslagen ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] ten onrechte zijn gelegd. Van [eiseres sub 2 (voornaam)] mag worden verwacht dat zij die beslagen zo spoedig mogelijk opheft.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] is medeverantwoordelijk voor het aangaan van de verplichting
2.15.
[eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] voeren aan dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] (mede)verantwoordelijk is voor het aangaan van de verplichting om op straffe van een hoge boete een recht van opstal op perceel [nummer/letteraanduiding 1] te vestigen. Dat is juist. [eiser sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] hadden hier een gedeelde verantwoordelijkheid en moeten de verbeurde boete dan ook delen.
2.16.
Nadat [eiser sub 1 (voornaam)] als bestuurder was afgetreden was [gedaagde sub 1 (voornaam)] verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de vennootschappen. Hij voerde de contacten met zakenpartners zoals [onderneming 4] en op de achtergrond stemde hij het beleid regelmatig af met [eiser sub 1 (voornaam)] . Bij de onderhandelingen met [onderneming 1] was dit niet anders, al was [eiser sub 1 (voornaam)] ook enkele malen bij de gesprekken aanwezig vanwege zijn goede contacten met de bestuurder.
2.17.
Al nam [gedaagde sub 1 (voornaam)] het voortouw, de broers trokken gezamenlijk op. Geen van hen heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat de huurovereenkomst met [onderneming 4] niet deugdelijk was opgezegd, waardoor [onderneming 4] het pand in gebruik zou houden en er geen recht van opstal met gebruiksrecht kon worden gevestigd. Zij zagen beiden dus geen risico dat de boete zou worden verbeurd.
2.18.
Bij de ontvlechting van de vennootschappen en verdeling van het vermogen was het uitgangspunt dat beide broers in gelijke mate aandeelhouder waren en dus ook recht hadden op de helft van het vermogen. Eind 2012 was het voornemen dat een van de broers het onroerend goed zou krijgen en de andere broer de financiële reserves, omdat beide grofweg evenveel waard waren. Het onroerend goed zou naar [eiser sub 1 (voornaam)] (en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) gaan omdat [eiser sub 1 (voornaam)] de oudste was, maar dat had net zo goed andersom kunnen zijn. In de loop van 2013 bleek het fiscaal ongunstig als de ene broer het gehele vastgoed en de andere broer de volledige reserves zou krijgen. Daarom werd besloten om beide te verdelen: [straat] [nummer/letteraanduiding 2] was al aan [eiser sub 1 (voornaam)] (en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) geleverd dus [straat] [nummer/letteraanduiding 1] zou voor [gedaagde sub 1 (voornaam)] (en [gedaagde sub 2 (voornaam)] ) zijn.
2.19.
Het berust dus op toeval dat [eiser sub 1 (voornaam)] (en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) in de akte de verplichting zijn aangegaan om het recht van opstal te vestigen: die verplichting had net zo goed op [gedaagde sub 1 (voornaam)] kunnen rusten, als besloten was de percelen aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] of [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] toe te delen en de reserves aan [eiser sub 1 (voornaam)] toe te delen. Als de broers eind 2012 al hadden geweten dat het fiscaal ongunstig was om de beide panden aan een van hen over te dragen, is het aannemelijk dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] de verplichting was aangegaan om het recht van opstal te vestigen.
2.20.
Uit de wet (art. 2:8 BW) vloeit voort dat aandeelhouders tegenover elkaar moeten gedragen naar wat door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Gelet op de samenhang waarin de afspraken zijn gemaakt en het toeval dat niet [gedaagde sub 1 (voornaam)] maar [eiser sub 1 (voornaam)] (en [eiseres sub 2 (voornaam)] ) partij werden bij de akte waarin de boeteclausule is opgenomen, is het niet redelijk dat de nadelige gevolgen van het niet vertrekken door [onderneming 4] en het in werking treden van de boete alleen voor rekening van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] komen. Die gevolgen dienen gelijkelijk over de broers te worden verdeeld, zoals zij ook alle baten (de retributiebetalingen voor het opstalrecht en de koopsom die [onderneming 1] heeft betaald voor [nummer/letteraanduiding 2] ) hebben gedeeld. Dat betekent dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] de helft van de verbeurde boete aan [eiseres sub 2 (voornaam)] moet betalen.
De verweren van [gedaagde sub 1 (voornaam)] slagen niet
2.21.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] voert het verweer dat hij handelde als bestuurder van de vennootschap en dat hij daarom niet in persoon kan worden aangesproken. Dat verweer slaagt niet: de overeenkomst met [onderneming 1] werd niet gesloten door de vennootschap, maar door [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] . De overeenkomst was onderdeel van de ontvlechting van de vennootschappen en de verdeling van het vermogen. Het handelen van [gedaagde sub 1 (voornaam)] bij de totstandkoming van de akte was gericht op de privébelangen van de broers. Dat maakt dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] niet handelde als bestuurder en zich niet achter die hoedanigheid kan verschuilen.
2.22.
[eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hebben bij akte van 13 december 2012 een notariële volmacht verleend aan de notaris en aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] om namens hen mee te werken aan de levering en de vestiging van het recht van opstal op [straat] [nummer/letteraanduiding 2] en [nummer/letteraanduiding 1] . In de akte is bepaald dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] afstand doen van hun recht om de notaris en [gedaagde sub 1 (voornaam)] aansprakelijk te stellen voor “
enige overeenkomstig deze volmacht verrichte rechtshandeling”. [gedaagde sub 1 (voornaam)] meent dat deze exoneratieclausule belet dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hem aansprakelijk kunnen houden.
2.23.
Dat is niet het geval. De bepaling ziet uitsluitend op handelingen binnen de strekking van de volmacht, zoals het ondertekenen van de akte en de inschrijving in de registers. [gedaagde sub 1 (voornaam)] wordt niet aangesproken vanwege een tekortkoming bij die handelingen, maar vanwege de gezamenlijke verantwoordelijkheid bij het aangaan van de verplichtingen. Om die reden slaagt het beroep op de exoneratieclausule niet.
2.24.
Tot slot voert [gedaagde sub 1 (voornaam)] aan dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hem finale kwijting hebben verleend. In juli 2019 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten die voorziet in de verdeling van het vermogen van de vennootschap en die diverse geschillen tussen de broers [achternaam van eiser sub 1 en gedaagde sub 1] beëindigt. Aan [gedaagde sub 1 (voornaam)] is kwijting en decharge verleend voor het door hem gevoerde bestuur en over en weer is verklaard dat zij ter zake van de vennootschappen niets meer van elkaar te vorderen hebben en finale kwijting verlenen. Volgens [gedaagde sub 1 (voornaam)] ziet die kwijting ook op een mogelijke claim van [onderneming 1] .
2.25.
Ook dit verweer slaagt niet. Op het moment van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst was weliswaar bij partijen bekend dat [onderneming 1] al op 2 juli 2013 aanspraak had gemaakt op de boete en schadevergoeding, maar zij meenden dat die vordering geen kans van slagen had en waren in de veronderstelling dat was afgesproken dat [onderneming 1] hierover niet zou gaan procederen. Om die reden vonden partijen het niet nodig om hierover iets af te spreken en is de mogelijke claim van [onderneming 1] buiten de vaststellingsovereenkomst gehouden.
2.26.
De vaststellingsovereenkomst ziet op de interne verdeling van het vermogen en de vereffening van de vennootschap tussen de broers [achternaam van eiser sub 1 en gedaagde sub 1] (en hun kinderen) en niet op mogelijke aanspraken van derden. Dat betekent dat de vaststellingsovereenkomst zich niet uitstrekt over het geschil met [onderneming 1] en [gedaagde sub 1 (voornaam)] daarop in dit geschil dus geen beroep toekomt.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] moet de helft van de boete en de proceskosten in de hoofdzaak betalen
2.27.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde sub 1 (voornaam)] de helft van de boete van € 500.000,00 moet betalen die [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] hebben verbeurd. Dat in de hoofdzaak een lager bedrag is toegewezen (€ 498.314,86) doet hier niet aan af, want dat bedrag is lager doordat [eiseres sub 2 (voornaam)] een klein deel van de boete al (door verrekening) heeft betaald. [gedaagde sub 1 (voornaam)] moet dus € 250.000,00 aan [eiseres sub 2 (voornaam)] betalen, plus de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 juli 2013. Ook moet [gedaagde sub 1 (voornaam)] de helft van de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak vergoeden, te weten € 8.757,17.
2.28.
In de hoofdzaak is [eiseres sub 2 (voornaam)] daarnaast veroordeeld tot betaling van € 4.026,16‬ vanwege onterecht gelegde beslagen. Daar heeft [gedaagde sub 1 (voornaam)] niets mee te maken en dat deel van de veroordeling is voor de vrijwaring niet relevant.
[gedaagde sub 1 (voornaam)] moet de beslagkosten betalen
2.29.
Voor aanvang van deze procedure hebben [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] . Zij vorderen vergoeding van de beslagkosten.
2.30.
In deze procedure is komen vast te staan dat [eiseres sub 2 (voornaam)] een geldige vordering heeft op [gedaagde sub 1 (voornaam)] en dus moet [gedaagde sub 1 (voornaam)] de beslagkosten vergoeden. Naast advocaatkosten (één punt van het toepasselijke liquidatietarief, € 2.714) moet [gedaagde sub 1 (voornaam)] het griffierecht vergoeden (€ 314) en de betekeningskosten van de beslagexploten (€ 1.836,61). In totaal moet [gedaagde sub 1 (voornaam)] aan beslagkosten dus € 4.864,61 betalen.
2.31.
Het beslag ten laste van [gedaagde sub 2 (voornaam)] is onterecht gelegd en de kosten daarvan komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Partijen dragen de eigen proceskosten
2.32.
In procedures tussen familieleden is het uitgangspunt dat partijen in de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval van af te wijken, juist ook omdat de conclusie is dat de pijn van het verbeurde boetebeding gelijkelijk over de broers moet worden verdeeld. Daarbij komt dat [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] zich ten onrechte op het standpunt stelden dat alles voor rekening van [gedaagde sub 1 (voornaam)] moet komen en [gedaagde sub 1 (voornaam)] zich ten onrechte op het standpunt stelde dat alles voor rekening van [eiser sub 1 (voornaam)] en [eiseres sub 2 (voornaam)] moet komen: beide partijen hebben dus deels ongelijk gekregen. Compensatie van de proceskosten past daarbij.
2.33.
Dat zich vanwege het oordeel in de hoofdzaak geen vorderingen tot [gedaagde sub 2 (voornaam)] richten maakt dit niet anders, omdat [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] door dezelfde advocaat werden bijgestaan en de verweren van [gedaagde sub 1 (voornaam)] en [gedaagde sub 2 (voornaam)] grotendeels gelijkluidend zijn. Het verweer van [gedaagde sub 2 (voornaam)] heeft dus niet tot substantiële extra kosten geleid. De slotsom is dus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (voornaam)] om aan [eiseres sub 2 (voornaam)] te betalen een bedrag van € 250.000,00, te weten de helft van de verbeurde contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 2 juli 2013, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (voornaam)] om aan [eiseres sub 2 (voornaam)] te betalen een bedrag van € 8.757,17, ter vergoeding van de helft van de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 2 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1 (voornaam)] om aan [eiseres sub 2 (voornaam)] te betalen een bedrag van € 4.864,61, ter vergoeding van de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 2 mei 2024, tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af, waaronder begrepen de vorderingen die zich richten tegen [gedaagde sub 2 (voornaam)] .
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A.J. Purcell, mr. D. Wachter en mr. S.T. Könning en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.