In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De man had op 13 november 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, waarop de vrouw op 24 januari 2024 met een verweerschrift en tegenverzoeken reageerde. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 mei 2024 waren beide partijen aanwezig, vergezeld door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat de wettelijke grondslag vormt voor de echtscheiding. De man heeft daarnaast twee nevenverzoeken ingediend, waar de vrouw mee instemde, maar zij heeft ook een verzoek tot schadevergoeding ingediend van € 4.000,- wegens mentale schade die zij zou hebben geleden door gedragingen van de man tijdens het huwelijk.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is op de verzoeken van partijen, en dat er geen grondslag is voor de gevraagde schadevergoeding. De rechtbank heeft de vrouw in haar verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat het Nederlands recht geen basis biedt voor schadevergoeding op grond van negatieve ervaringen in het huwelijk. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de man de huurder van de woning zal zijn. Tevens is verklaard dat partijen niets te verdelen hebben uit hoofde van de huwelijksgoederengemeenschap. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.