ECLI:NL:RBMNE:2024:3283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/3960
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op Woo-verzoek met betrekking tot openbaarmaking documenten

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 23 april 2024, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens het niet tijdig beslissen op zijn Woo-verzoek. Eiser had op 30 maart 2022 verzocht om openbaarmaking van correspondentie met Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. met betrekking tot de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen. De rechtbank oordeelt dat de minister de beslistermijn heeft overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt de minister in staat om alsnog een besluit te nemen, met een uiterste datum van 1 oktober 2024. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank benadrukt dat de minister al een deelbesluit heeft genomen en dat er al 1528 documenten openbaar zijn gemaakt, maar dat er nog een aantal documenten handmatig beoordeeld moet worden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

(gemachtigden: mr. C.M. Meijer en mr. I. Walboomers).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 30 maart 2022 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging er vooraf aan het beroep?
2. Eiser heeft op 30 maart 2022 verzocht om openbaarmaking van alle in- en uitgaande correspondentie met Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. door en/of namens (vertegenwoordigers) van de minister omtrent het onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg. Het tijdvak waarover het verzoek gaat loopt vanaf 1 januari 2021 tot aan de datum van het verzoek. Het gaat dus over de periode waarin de coronapandemie plaatsvond.
2.1.
Op dit verzoek is niet langer de Wob van toepassing, omdat die wet op 1 mei 2022 is ingetrokken. Vanaf die datum is de Wet open overheid (Woo) van toepassing. Er is niet voorzien in overgangsrecht en dat betekent dat de minister vanaf 1 mei 2022 besluiten neemt op grond van de Woo en niet langer op grond van de Wob. Dit geldt ook voor verzoeken die dateren van voor 1 mei 2022. Daarmee is het Wob-verzoek van eiser een Woo-verzoek geworden.
2.2.
De minister heeft eiser bericht dat de behandeling van zijn verzoek op andere wijze plaatsvindt dan normaal. De reden daarvoor is dat er bij de minister uitzonderlijk veel documenten berusten die gaan over het coronavirus en de bestrijding daarvan. Net als eiser, hebben meer mensen om openbaarmaking van die documenten verzocht. In plaats van ieder verzoek afzonderlijk te beoordelen, is ervoor gekozen om zoveel mogelijk informatie per deelonderwerp gefaseerd in batches voor iedereen openbaar te maken. Het verzoek van eiser valt onder het deelonderwerp: ‘Medische hulpmiddelen’. De minister heeft de beslistermijn verlengd met vier weken.
2.3.
Eiser heeft de minister op 21 mei 2022 in gebreke gesteld. Op 30 juni 2022 heeft hij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op een zitting behandeld en uitspraak gedaan op 14 maart 2023. [1] De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en aan de minister een dwangsom opgelegd als zij niet binnen twee weken na de uitspraak zou beslissen. De reden daarvoor is dat de minister op de zitting heeft gezegd dat het verzoek van eiser buiten de gefaseerde aanpak zal worden behandeld, omdat het maar om 348 documenten zou gaan. De minister verwachtte dat zij voor 1 maart 2023 op het verzoek van eiser zou kunnen beslissen.
2.5.
De minister heeft echter niet binnen de termijn van twee weken beslist. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn Woo-verzoek. Daarover gaat deze uitspraak.
Waarom heeft de minister nog niet op het Woo-verzoek van eiser beslist?
3. In een verweerschrift heeft de minister toegelicht dat de reden voor de vertraging is gelegen in het feit dat er aanzienlijk meer documenten onder het verzoek van eiser vallen, dan aanvankelijk was voorzien. Er is er daarom toch voor gekozen om zijn Woo-verzoek in de gefaseerde behandeling op te nemen.
3.1.
De minister heeft op de zitting toegelicht dat zij op 14 februari 2024 een eerste deelbesluit heeft genomen op het verzoek van eiser. In totaal zijn er ca. 5000 documenten openbaar gemaakt in de batch, [2] waarvan er 1528 onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van eiser vallen. [3] Bij een digitale zoekslag zijn nog ca. 150 documenten gevonden die bij andere batches horen en ook onder de reikwijdte van het Woo-verzoek van eiser vallen. Voor 50 documenten daarvan geldt dat deze al openbaar zijn gemaakt in andere batches. Met hulp van een informatiespecialist zal de minister de vindplaatsen van deze documenten inventariseren en aan eiser verstrekken. Er resteren nog 97 documenten die zich bevinden in nog niet openbaar gemaakte batches. Deze documenten moeten handmatig worden bekeken en daarover moet nog een beslissing worden genomen.
Wat beslist de rechtbank?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Het beroep van eiser is dus gegrond. Omdat de minister nog geen volledig besluit heeft genomen op het Woo-verzoek van eiser, bepaalt de rechtbank dat zij dit alsnog moet doen. De minister moet dat in beginsel doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] Zij heeft echter gemotiveerd verzocht om een langere termijn.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er gelet op de eerdere uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2023, waarin aan de minister een beslistermijn van twee weken is gegeven, geen ruimte meer zou zijn om nu nog een nadere termijn te stellen. In een geval zoals hier aan de orde, waarbij op enig moment is gebleken dat het om aanzienlijk meer documenten gaat dan was voorzien, ligt het op de weg van de rechtbank om een nieuwe termijn te stellen. Daarbij moet de rechtbank een verantwoorde keuze maken in het dilemma tussen snelheid en zorgvuldigheid. Zelfs als dit dilemma is veroorzaakt door een bestuursorgaan zelf, betekent dat niet zonder meer dat zorgvuldigheid wordt opgeofferd aan snelheid. De rechter stelt een nadere termijn die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [5]
4.2.
De rechtbank stelt de uiterste datum waarop volledig op het Woo-verzoek beslist moet zijn in dit geval op 1 oktober 2024. De rechtbank betrekt bij de bepaling van deze datum dat er zeer veel Woo-verzoeken bij de minister zijn ingediend over corona-gerelateerde onderwerpen. Deze verzoeken gaan bovendien over uitzonderlijk veel documenten. Bij het ministerie werkt een groot aantal juristen met hulp van informatiespecialisten aan de behandeling van deze verzoeken. De minister heeft toegelicht dat naast een digitale zoekslag in dit geval nog een handmatige uitwerking noodzakelijk is. Bij een eerste deelbesluit is het Woo-verzoek van eiser voor het overgrote deel afgehandeld. Er zijn daarbij 1528 documenten openbaar gemaakt. Er resten nog 150 documenten die zich in andere batches bevinden. Voor 50 documenten daarvan geldt dat de minister deze al openbaar heeft gemaakt, maar dat zij deze aan eiser op een vindbare manier wil presenteren. Hiermee wil zij voorkomen dat eiser zelf in de al openbaar gemaakte batches aan de hand van een enkele verwijzing moet gaan zoeken naar documenten. Voor de overige ca. 100 documenten geldt dat deze handmatig moeten worden gecontroleerd en beoordeeld.
Deze uiteengezette individualiseringsslag, in combinatie met de algemene omstandigheden rond de afhandeling van de Woo-verzoeken over corona gerelateerde onderwerpen, rechtvaardigt een langere beslistermijn dan twee weken. De minister heeft op de zitting gezegd dat de bedoeling is dat besluitvorming in het derde kwartaal van 2024 afgerond moet zijn. Om te voorkomen dat nog meer tijd en energie moet worden besteed aan nog een beroep tegen het niet-tijdig beslissen en geenszins is gebleken van vertraging van de kant van de Minister, bepaalt de rechtbank de uiterste datum waarop een besluit bekendgemaakt moet zijn daarom op 1 oktober 2024.
4.3.
De rechtbank bepaalt verder dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken. Dat het hier om een tweede beroep tegen het uitblijven van een besluit gaat, is in dit geval geen reden voor afwijking. Op geen enkele manier is namelijk gebleken dat de minister weigerachtig is om op het Woo-verzoek van eiser te beslissen. Er is dan ook geen extra financiële prikkel nodig om de minister ertoe te bewegen de besluitvorming af te ronden. Daarbij benadrukt de rechtbank dat er op verreweg het grootste deel van het Woo-verzoek al is beslist en dat er al 1528 documenten openbaar zijn gemaakt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De minister moet uiterlijk op 1 oktober 2024 een besluit bekendmaken waarmee geheel op het Woo-verzoek van eiser is beslist. De minister verbeurt een dwangsom voor elke dag waarmee zij deze beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser het griffierecht terug.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de minister op uiterlijk op 1 oktober 2024 alsnog een besluit bekend te maken waarmee geheel op het Woo-verzoek van eiser is beslist;
- bepaalt dat de minister aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Bijlage B van het besluit van 14 februari 2024.
3.Bijlage C van het besluit van 14 februari 2024.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2796.